Uitspraak 201809328/1/A1


Volledige tekst

201809328/1/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Utrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2018 heeft het college zijn beslissing om op 5 juni 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Utrecht (hierna: de Afvalstoffenverordening 2010) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, € 70,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Bij besluit van 19 september 2019 heeft het college het besluit van

11 oktober 2018 ingetrokken en het besluit van 7 juni 2018 herroepen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2019, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

1.    Bij besluit van 19 september 2019 heeft het college het besluit van 11 oktober 2018 ingetrokken, omdat uit nader onderzoek is gebleken dat [appellant] ten onrechte niet is gehoord en het besluit een aantal onjuistheden bevat. Ook heeft het college het besluit van 7 juni 2018 herroepen.

Aangezien [appellant] door de herroeping van het besluit van 7 juni 2018 heeft bereikt hetgeen hij met het instellen van het beroep heeft beoogd, is zijn belang bij de beoordeling daarvan komen te vervallen. Niet is gebleken dat [appellant] nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

2.    Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

3.    Omdat [appellant] door toedoen van het college geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ziet de Afdeling aanleiding het college op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te gelasten het door [appellant] betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

II.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,00 (zegge: zesenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Pans    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019

270-935.