Uitspraak 201809678/1/R1


Volledige tekst

201809678/1/R1.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    Stichting Natuur en Milieu Aalten (hierna: SNMA), gevestigd te Aalten, en anderen,

2.    [appellant sub 2], wonend te Aalten,

3.    [appellante sub 3], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Aalten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015" vastgesteld (hierna: het plan).

Tegen dit besluit heeft een aantal appellanten beroep ingesteld.

Bij besluit van 21 maart 2017 heeft de raad het besluit van 19 april 2016 gewijzigd vastgesteld (hierna: het geldende plan).

Tegen dit besluit heeft een aantal appellanten beroep ingesteld.

Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015, herstelbesluit 2018" gewijzigd (hierna: het herstelbesluit).

Tegen dit besluit hebben SNMA en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

SNMA en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Bredevoortse Motortoer Club en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben schriftelijke uiteenzettingen ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2019, waar SNMA en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.F. Verheijen, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door mr. D. Teeuwsen, rechtsbijstandverlener te Hengelo (GLD), en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Scheffer, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord de Bredevoortse Motortoer Club en [belanghebbende A], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Twello en [gemachtigde].

Overwegingen

Inleiding

1.    Het herstelbesluit ziet op de vaststelling van een aantal nieuwe bestemmingen, in vervolg op de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:52).

SNMA is een stichting die blijkens de statuten de bescherming en verbetering van natuur, landschap en milieu in de gemeente Aalten en omstreken tot doel heeft. In de uitspraak van 10 januari 2018 is het besluit van 19 april 2016 vernietigd voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming "Sport" en de aanduiding "specifieke vorm van sport - clubhuis motortoerclub" ter plaatse van het perceel Ganzenpoelendijk ongenummerd. SNMA en anderen kunnen zich niet met het herstelbesluit verenigen omdat aan het perceel Ganzenpoelendijk ongenummerd geen nieuwe bestemming is toegekend.

[appellant sub 2] is woonachtig aan de [locatie] en kan zich niet met het herstelbesluit verenigen omdat het de aanleg van een parkeerterrein aan de Dinxperlosestraatweg 70 onvoldoende motiveert. In de uitspraak van 10 januari 2018 heeft de Afdeling overwogen dat de raad ten onrechte de planologische besluitvorming heeft laten afhangen van de onderhandelingen tussen de bewoners van de [locatie] en [belanghebbende B], in plaats van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het parkeerterrein zelf te beoordelen.

[appellante sub 3] kan zich niet met het herstelbesluit verenigen voor zover het een perceel aan de Beestmanweg ongenummerd betreft, omdat er geen nieuwe functie wordt toegekend aan de voormalige kippenschuur dat zich op het perceel bevindt.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van SNMA en anderen

3.    SNMA en anderen betogen dat de raad ten onrechte het perceel Ganzenpoelendijk ongenummerd niet in het bestemmingsplan heeft opgenomen, omdat hiermee geen recht is gedaan aan de uitspraak van 10 januari 2018. Hiertoe voeren SNMA en anderen aan dat het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden-zonder bouwperceel" had moeten krijgen.

3.1.    De raad voert aan dat op het perceel Ganzenpoelendijk ongenummerd het bestemmingsplan "Buitengebied Aalten 2004" van toepassing is, waarbinnen de gronden de bestemming "Agrarisch zonder bouwperceel" hebben. Op grond van dit bestemmingsplan is, zoals SNMA en anderen wensen, de bouw van een motorclubhuis niet mogelijk, aldus de raad.

3.2.    In de uitspraak van 10 januari 2018 is het plandeel dat ziet op de Ganzenpoelendijk ongenummerd zoals vastgesteld bij het besluit van 19 april 2016 vernietigd. Het besluit van 21 maart 2017 is op dit punt echter in stand gebleven. Dit betreft een besluit waarbij het plan integraal en in zijn geheel opnieuw is vastgesteld, zoals ter zitting ook door de raad is bevestigd. Dit betekent dat op het moment van het nemen van het thans bestreden besluit voor het hier besproken perceel aan de Ganzenpoelendijk ongenummerd het plan gold zoals dat bij besluit van 21 maart 2017 door de raad is vastgesteld. De stelling van de raad dat het bestemmingsplan "Buitengebied Aalten 2004" geldt, is derhalve onjuist. Voorts stelt de Afdeling vast dat bij het besluit van 21 maart 2017 door de raad is bepaald dat het desbetreffende perceel aan de Ganzenpoelendijk ongenummerd de bestemming "Sport - specifieke vorm van sport - clubhuis motortourclub" heeft. Nu de raad heeft nagelaten het perceel op te nemen in het herstelbesluit en een nieuwe bestemming toe te kennen, geldt deze bestemming thans nog. Reeds om die reden kan het betoog dat de Bredevoortse Motortoer Club en [belanghebbende A] hebben gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van SNMA en anderen, te weten dat zij geen procesbelang hebben omdat reeds is voorzien in wat zij wensen, niet slagen. Het herstelbesluit is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het betoog slaagt.

Het beroep van [appellant sub 2]

4.    [appellant sub 2] stelt dat in het herstelbesluit andermaal geen afweging is gemaakt of het parkeerterrein vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening al dan niet aanvaardbaar is. Hiertoe voert [appellant sub 2] aan dat in de plantoelichting alleen wordt gesproken over geluidwerende voorzieningen, waar andere relevante milieuaspecten buiten beschouwing zijn gelaten. Eveneens is niet onderbouwd hoe het parkeerterrein in het toepasselijk ruimtelijk beleid zou passen, aldus [appellant sub 2]. Verder betoogt [appellant sub 2] dat onvoldoende bij de afweging is betrokken welk belang [belanghebbende B] bij het parkeerterrein heeft in het kader van de bedrijfsvoering. [appellant sub 2] betoogt dat deze uitbreiding kan samenhangen met een intensivering van bedrijfsactiviteiten. De invloed van deze intensivering zou dan ook moeten worden getoetst en afgewogen, stelt [appellant sub 2]. Ook betoogt hij dat onvoldoende duidelijk is wat de oppervlakte van het parkeerterrein is. Tot slot betoogt [appellant sub 2] dat het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid onwenselijk is dat het parkeerterrein wordt toegekend, nu er sprake is van illegale bestrating.

4.1.    De raad stelt dat een zelfstandig onderzoek is uitgevoerd. Hiertoe voert de raad aan dat er een akoestisch onderzoek is verricht, waaruit is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevel van de dichtstbij gelegen woning ([locatie]) zeer gering is. Verder betoogt de raad dat er kwalitatieve voorwaarden in de planregels zijn opgenomen.

4.2.    Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt als volgt:

"Voor gronden met de bestemming 'Bedrijf' gelden de specifieke gebruiksregels conform artikel 5.4 van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' met dien verstande dat voor het in dit plan aangeduide 'parkeerterrein' de navolgende kwalitatieve verplichting geldt: het gebruik van de in dit plan opgenomen gedeelte van het parkeerterrein is slechts toegestaan indien:

1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding', een erfafscheiding van het merk Greenwall, type Classic, met een hoogte van tenminste 2 meter, met zichtscheidende en geluidreducerende eigenschappen- is geplaatst, zoals uitgewerkt in Bijlage 1 van de planregels, dan wel een tenminste gelijkwaardige voorziening uit een oogpunt van zichtscheiding en geluidreductie;

2. Ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' binnen de bestemming 'Agrarisch' een éénrijige elzensingel, waarbij de zwarte elzen (Alnus Glutinosa) op een onderling gelijkmatige afstand worden geplaatst/in stand worden gehouden, en bosplantsoen is aangeplant/in stand wordt gehouden (waarbij in het kader van het beheer en onderhoud het periodiek afzetten is toegestaan), zoals uitgewerkt in Bijlage 2 van de planregels."

4.3.    De Afdeling stelt vast dat de raad een akoestisch onderzoek heeft laten uitvoeren. In hetgeen [appellant sub 2] aanvoert, zijn geen aanknopingspunten te vinden op grond waarvan aan de juistheid van de conclusies van het daarop uitgebrachte rapport moet worden getwijfeld. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het parkeerterrein niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder voor [appellant sub 2]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad een voorwaardelijke verplichting in de planregels heeft opgenomen in de vorm van een geluidwerende en zichtscheidende voorziening. Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat de voorwaardelijke verplichting onvoldoende garantie biedt voor naleving van de vereiste maatregelen, betreft dit een kwestie van handhaving die niet in deze procedure aan de orde kan komen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door de zichtscheidende constructie ook visuele hinder in voldoende mate wordt tegengegaan. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat gegronde vrees bestaat voor andersoortige overlast dan geluidhinder en visuele hinder als gevolg van het gebruik van het parkeerterrein. Voorts is bij de behandeling van het beroep voldoende duidelijk geworden dat [belanghebbende B] in de actuele situatie behoefte heeft aan een parkeerterrein van de voorziene omvang. Voor een beoordeling van de toekomstige bedrijfsvoering van [belanghebbende B] bestaat geen aanleiding, nu onvoldoende is geconcretiseerd wat hiermee wordt bedoeld. Ditzelfde geldt voor het betoog over het toepasselijk ruimtelijk beleid. Tot slot overweegt de Afdeling dat de grenzen van het parkeerterrein duidelijk zijn afgebakend. Voor het oordeel dat onvoldoende duidelijk is wat de oppervlakte van het parkeerterrein is, ziet de Afdeling dan ook geen grond. Verder maakt de enkele omstandigheid dat het parkeerterrein feitelijk illegaal is aangelegd, niet dat de raad het terrein niet als zodanig heeft mogen bestemmen.

De betogen falen.

Het beroep van [appellante sub 3]

5.    [appellante sub 3] stelt dat de Afdeling in de uitspraak van 10 januari 2018 heeft overwogen dat er sprake is van een motiveringsgebrek ten aanzien van het toekennen van een nieuwe functie aan de kippenschuur, en niet dat dit planologisch onmogelijk is. Voorts stelt [appellante sub 3] dat de raad in het herstelbesluit niet integraal heeft getoetst aan artikel 2.7.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland en onvoldoende onderzoek heeft gedaan of toekenning van een nieuwe functie aan de kippenschuur rechtens mogelijk is. Verder betoogt [appellante sub 3] dat de raad in het verleden verwachtingen heeft gewekt dat de gronden voor de kippenschuur een bruikbare bestemming zouden krijgen.

5.1.    De raad stelt dat het plandeel bij de uitspraak van 10 januari 2018 is vernietigd en dat het toekennen van een nieuwe functie aan de voormalige kippenschuur, die thans feitelijk wordt gebruikt voor de opslag van gereedschap en als jachthut, uitgebreid is beoordeeld. Gebleken is, aldus de raad, dat het toekennen van een nieuwe functie in strijd zou zijn met de Omgevingsverordening Gelderland. Juist in verband daarmee is het besluit van 21 maart 2017, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van bos - jachthut", vernietigd.

5.2.    Artikel 2.7.1.1 (Beschermingsregime GNN) van de Omgevingsverordening Gelderland luidt:

"1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, tenzij:

a. geen reële alternatieven aanwezig zijn;

b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;

c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en

d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd."

5.3.    De Afdeling overweegt dat blijkens artikel 2.7.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland het toekennen van een nieuwe functie in beginsel niet is toegestaan, tenzij is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden onder a, b, c en d. Naar het oordeel van de Afdeling staat, mede gelet op hetgeen reeds is overwogen in de uitspraak van 10 januari 2018, vast dat aan voorwaarde b niet wordt voldaan en voorshands evenmin aan de voorwaarden c en d. Aangaande voorwaarde a heeft de Afdeling overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen reële alternatieven aanwezig zijn. Nu er echter sprake is van cumulatieve voorwaarden, kan reeds wegens het niet voldoen aan de overige voorwaarden b, c, en d van artikel 2.7.1.1 geen nieuwe functie aan de kippenschuur worden toegekend. De raad heeft het plan op dit punt naar het oordeel van de Afdeling zorgvuldig vastgesteld.

Wat betreft het betoog dat de raad verwachtingen zou hebben gewekt voor het toekennen van een nieuwe functie aan de kippenschuur, is door Markvoort niet geconcretiseerd waarop deze verwachting is gebaseerd. Dit betoog kan derhalve niet slagen.

De betogen falen.

Conclusie

6.    Het beroep van SNMA en anderen tegen het besluit "Landelijk gebied 2015, herstelbesluit 2018" is gegrond. Het besluit van de raad dient gedeeltelijk te worden vernietigd. De raad dient binnen de hierna te vermelden termijn een nieuw besluit te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] zijn ongegrond.

7.    De raad dient ten aanzien van SNMA en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van Stichting Natuur en Milieu Aalten en anderen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van 16 oktober 2018 van de raad van de gemeente Aalten voor zover daarbij geen bestemming voor het perceel aan de Ganzenpoelendijk ongenummerd is opgenomen;

III.    draagt de raad van de gemeente Aalten op om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.    verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] ongegrond;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Aalten tot vergoeding van bij Stichting Natuur en Milieu Aalten en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 56,78 (zegge: zesenvijftig euro en achtenzeventig cent), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Aalten het door Stichting Natuur en Milieu Aalten en anderen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van: € 338,00 (zegge driehonderdachtendertig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019

195-931.