Uitspraak 201900411/1/R1


Volledige tekst

201900411/1/R1.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Putten,

en

de raad van de gemeente Putten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Noord en Zuidoost" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. I.E. Nauta, advocaat te Deventer, en de raad, vertegenwoordigd door J. Doornbos en G. Alberts, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het plan ziet op een groot deel van de kern Putten en is conserverend van aard. [appellant] woont aan de [locatie 1]. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen, omdat de bestemming het voor hem niet mogelijk maakt om op zijn perceel een parkeerplaats/carport te realiseren die aansluit bij de bestemming "Verkeer-Verblijf". Op het gedeelte van het perceel dat wel aansluit op de bestemming "Verkeer-Verblijf", zijn geen mogelijkheden om een parkeerplaats/carport te maken, omdat hier al een uitbouw staat. [belanghebbende] woont op het naburige perceel [locatie 2].

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bestemming onjuist

3.    [appellant] stelt dat het laatste stuk van de Meinwerkstraat de bestemming "Verkeer-Verblijf" had moeten krijgen, in plaats van de bestemming "Wonen". [appellant] betoogt hiertoe dat er sprake is van een motiveringsgebrek of een fout. Dit blijkt volgens [appellant] uit het feit dat er begin jaren ‘70 in bestemmingsplan "Kelnarij" is vastgelegd dat de Meinwerkstraat een doorgaande weg zou worden en aldus in zijn geheel een openbare bestemming zou krijgen. Op grond van een verkavelingsschets en een verkooptekening uit deze tijd betoogt [appellant] dat het oorspronkelijk de bedoeling was dat zijn perceel over de volle breedte aan zou sluiten op de Meinwerkstraat. Als gevolg van veranderde bouwplannen werd de doorgaande weg echter niet gerealiseerd en verloor zijn perceel ten onrechte over een breedte van ongeveer 9 m de aansluiting op de Meinwerkstraat, aldus [appellant].

Voorts voert [appellant] aan dat het stukje grond feitelijk nog steeds openbaar toegankelijk is, en dat overeenkomstig de bestaande feitelijke situatie de bestemming "Verkeer-Verblijf" had moeten worden toegekend. Ook betoogt [appellant] dat uit de plantoelichting blijkt dat doorgaande wegen met een maximumsnelheid van 50 km per uur de bestemming "Verkeer" krijgen en overige wegen "Verkeer-Verblijf". Gelet op deze bedoeling zou het laatste stukje van de Meinwerkstraat, als overige weg, de bestemming "Verkeer-Verblijf" moeten krijgen, aldus [appellant]. Verder voert [appellant] aan dat de bestemming in strijd is met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: de SVBP), waarin staat dat een ‘verblijfsgebied’ en ‘weg’ tot de hoofdgroep ‘verkeer’ horen. Tot slot stelt [appellant] dat het toekennen van de bestemming "Verkeer-Verblijf" in overeenstemming zou zijn met het gemeentelijk beleid betreffende het bestemmen van doodlopende straten, zoals naar voren kwam tijdens de raadsvergadering van 4 oktober 2018.

3.1.    De raad stelt dat de bestemming "Wonen" de enig juiste en logische bestemming is, omdat de grond toebehoort aan het perceel [locatie 2] en niet publiek is. Dit blijkt volgens de raad uit de kadastrale registratie en andere archiefstukken. Verder voert de raad aan dat de bestemmingen van de grond in de bestemmingsplannen "De Kom" uit 1979 ("Tuinbestemming") en "Kom Noord" uit 2007 ("Woondoeleinden") het aannemelijk maken dat het stuk grond ook in het verleden geen openbare functie had. Voorts betoogt de raad dat er een duidelijk onderscheid is in verhardingstype tussen het openbaar gebied en het particulier eigendom. Tot slot voert de raad aan dat de woning van [appellant] goed ontsloten is aan de publieke ruimte, nu die voor ruim 8 m aansluit aan de Meinwerkstraat.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat het perceel volgens de kadastrale registratie toebehoort aan de bewoners van [locatie 2]. Verder bestaan er duidelijke uiterlijke verschillen tussen de openbare weg en het stukje grond waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend. Ter zitting is voorts gebleken dat het stukje grond door de bewoners van [locatie 2] wordt onderhouden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van het feitelijk gebruik van het perceel, ziet de Afdeling geen aanleiding om vast te stellen dat het perceel openbaar is, en dat overeenkomstig dit feitelijk gebruik de bestemming "Verkeer-Verblijf" had moeten worden toegekend. Nu onvoldoende aannemelijk is dat het perceel openbaar is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Wonen" aan het stukje grond heeft kunnen toekennen.

Voor zover [appellant] zich beroept op de plantoelichting, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting niet juridisch bindend is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] onvoldoende geconcretiseerd waarom uit het gemeentelijk beleid, zoals dat volgens hem naar voren is gekomen in de raadsvergadering van 4 oktober 2018, blijkt dat doodlopende wegen in alle gevallen de bestemming "Verkeer-Verblijf" moeten krijgen. Hetzelfde geldt voor het betoog dat de bestemming in strijd is met de SVBP.

De betogen falen.

Bouwvlak te beperkt

4.    [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het bouwvlak niet heeft verruimd. Hierdoor is het niet mogelijk om een carport op zijn perceel te bouwen ter plekke van het thans aanwezige tuinhuisje. Volgens [appellant] is het straatbeeld op diverse plaatsen al onderbroken door bijgebouwen en loopt de garage van [locatie 2] nagenoeg tot aan de Meinwerkstraat door. [appellant] betoogt voorts dat hij in 1993 een vergunning heeft gekregen voor de bouw van een tuinhuisje buiten het bouwvlak, en dat hij daarom ook een vergunning zou moeten kunnen krijgen voor het bouwen van een carport buiten het bouwvlak.

4.1.    De raad stelt dat voor de woningen aan de Meinwerkstraat op enige afstand van de perceelgrens bouwvlakken zijn opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen dienen te worden gerealiseerd. Daarmee wordt nagestreefd dat direct grenzend aan de Meinwerkstraat geen bouwwerken worden opgericht. Zo wordt volgens de raad het straatbeeld bewaard, wat nu bestaat uit onbebouwd gebied. Verruiming van de bouwmogelijkheden, zoals voor een carport, is volgens de raad vanuit een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk. De raad betoogt dat het feit dat op een beperkt aantal plekken in de omgeving van de [locatie 1] al bouwwerken buiten de oorspronkelijke bouwstroken zijn opgericht, niet leidt tot een onomkeerbare aantasting van het straatbeeld. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat het tuinhuisje illegaal is opgericht. Volgens de raad gold voor de destijds verleende vergunning een termijn van drie maanden, waarbinnen met de bouw van het tuinhuisje moest zijn begonnen. Uit een notitie van een inspecteur zou volgens de raad zijn gebleken dat na 3,5 maand nog niet met de bouw van het tuinhuisje was begonnen, waardoor de vergunning is vervallen.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat blijkens de verbeelding het straatbeeld van de Meinwerkstraat bestaat uit onbebouwd gebied, in die zin dat direct grenzend aan de Meinwerkstraat geen gebouwen mogen worden opgericht. Voorts stelt de Afdeling vast dat [appellant] het tuinhuisje wil slopen en ter plekke een carport wil bouwen. Op grond van de informatie die de Afdeling thans ter beschikking staat, is niet met zekerheid te zeggen of het tuinhuisje legaal is opgericht of niet. Ongeacht die omstandigheid, overweegt de Afdeling dat het tuinhuisje niet vergelijkbaar is met een carport, nu een carport een aanzienlijke grotere omvang en een ander karakter heeft dan een tuinhuisje. De vraag of het tuinhuisje al dan niet legaal is opgericht, staat in zoverre los van de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een eventuele carport ter plekke, die meer ruimte zou innemen dan het tuinhuisje en daarmee het straatbeeld zou kunnen aantasten. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verruiming van de bouwmogelijkheden voor een carport vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onwenselijk is.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019

195-931.