Uitspraak 201703740/7/R3


Volledige tekst

201703740/7/R3.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Vereniging tot behoud van het Zeehosterrein (hierna: de Vereniging), gevestigd te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,

appellante,

en

de raad van de gemeente Katwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 19 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1281, heeft de Afdeling de raad opgedragen het daarin omschreven gebrek te herstellen in het besluit van 9 februari 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zeehospitium fase 2". De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 18 juli 2019 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het plan gewijzigd (hierna: het wijzigingsbesluit).

De Vereniging heeft hierover haar zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De opdracht en het wijzigingsbesluit

1.    In de tussenuitspraak is overwogen - kort samengevat - dat de raad ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het plan eraan bijdraagt dat meer verharding kan worden gerealiseerd op het Zeehospitium-terrein dan was voorzien in het besluit van de raad van 30 mei 2013. De opdracht in de tussenuitspraak geeft de raad twee opties om dit gebrek te herstellen:

"(a) ofwel een nieuw besluit nemen en daarbij het plan zodanig wijzigen dat in het plangebied niet meer verharding is toegestaan dan was voorzien in het besluit van 30 mei 2013, of

(b) alsnog toereikend motiveren waarom het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is om af te wijken van het besluit van 30 mei 2013 voor zover het plan meer verharding toestaat dan destijds was voorzien."

2.    De raad heeft ter uitvoering van optie a het wijzigingsbesluit vastgesteld. Als gevolg hiervan is volgens de raad de totale oppervlakte aan verharding, exclusief de zogenoemde halfverharding, die planologisch mogelijk is in het plangebied van het bestemmingsplan "Zeehospitium fase 2" en die feitelijk is gerealiseerd in fasen 1a en 1b verminderd tot onder het maximum dat is gesteld in het besluit van 30 mei 2013.

Verharding en halfverharding

3.    De Vereniging voert aan dat de raad in het wijzigingsbesluit ten onrechte vasthoudt aan de gedachte dat vlonders, grasbetonklinkers en gefundeerde paden geen verharding zijn. Dit wijkt volgens de Vereniging af van het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB).

3.1.    In de regels van het gewijzigde plan wordt onderscheid gemaakt in verharding, halfverharding en half open verharding. In het collegevoorstel voor het wijzigingsbesluit staat hierover:

"In lijn met de methodiek die eerder door uw raad is gehanteerd in het raadsbesluit van 30 mei 2013 en bij de eerdere vaststelling van het bestemmingsplan Zeehospitium fase 2 (vgl. bijlage 6) is een onderscheid gemaakt tussen verharding in de vorm van bebouwing en rijbanen, half(open)verharding voor wegen, paden en parkeervoorzieningen en bepaalde specifieke bouwdelen, zoals vlonders en de groene daken van de parkeergarages."

3.2.    Het maximum aan verharding in het besluit van de raad van 30 mei 2013 omvat niet alle soorten (half)verharding. Onder meer verhoogde vlonders, een zandpad en grasbetontegels zijn niet meegeteld. Zie 16.2 en 16.3 van de tussenuitspraak. De raad mocht in het wijzigingsbesluit dan ook onderscheid maken tussen verharding en half(open)verharding.

Mogelijkheden fasen 1a en 1b

4.    De Vereniging wijst erop dat de berekeningen voor het wijzigingsbesluit uitgaan van de feitelijk aanwezige verharding in de gebieden van fasen 1a en 1b van de herontwikkeling van het Zeehospitium-terrein, terwijl de daarvoor geldende bestemmingsplannen meer verharding toestaan.

4.1.    In 16.6 van de tussenuitspraak is overwogen dat niet de gehele toename van verharding op het Zeehospitium-terrein kan worden toegerekend aan het nu voorliggende plan. Een deel is namelijk al mogelijk gemaakt in eerdere bestemmingsplannen voor de fasen 1a en 1b van de herontwikkeling. Die eerdere bestemmingsplannen liggen in deze procedure niet ter toetsing voor. Daarom is de Afdeling van oordeel dat de raad in het wijzigingsbesluit niet hoefde uit te gaan van de maximaal toegestane oppervlakte aan verharding in die eerdere bestemmingsplannen maar mocht uitgaan van de verharding die op de betrokken gronden feitelijk is gerealiseerd.

Onjuiste cijfers bebouwing fase 2

5.    De Vereniging betwijfelt of de raad in de berekening van de totale oppervlakte aan verharding wel is uitgegaan van de juiste cijfers. De Vereniging heeft de oppervlakten van de bebouwing in fase 2 op de verbeelding van het plan van voor de wijziging gemeten en die vergeleken met de gegevens waarvan de raad is uitgegaan in het herstelbesluit. De Vereniging constateert een verschil van dertig procent.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat de oppervlakten van de gebouwen in fase 2 die zijn vermeld in de tabel "Verharding fase 2" van het wijzigingsbesluit overeenstemmen met de oppervlakten van de gebouwen die zijn vermeld in het deskundigenbericht van de StAB. Hierop bestaat één uitzondering, namelijk het maximum aan bebouwing in het plandeel met de bestemming "Wonen - 3B". Die is in de tabel van het wijzigingsbesluit kleiner, namelijk 800 m2. Deze oppervlakte stemt overeen met het maximum dat is gesteld in het gewijzigde artikel 10, lid 10.2.1, onder c, van de regels. Hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd, biedt daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsbesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Aanlegvergunningstelsels

6.    De Vereniging wijst erop dat in het collegevoorstel staat dat het voorkomen van de toename van de hoeveelheid verharding is geborgd door middel van een aanlegvergunningstelsel. De Vereniging stelt dat in de bestemmingsplannen voor fasen 1a en 1b maar voor enkele bestemmingen een aanlegvergunningstelsel is opgenomen. Het bestemmingsplan voor fase 2 bevat in het geheel geen aanlegvergunningstelsel, aldus de Vereniging.

6.1.    Voor zover de Vereniging stelt dat het voorliggende plan geen aanlegvergunningstelsel bevat, wijst de Afdeling op artikel 7, lid 7.4, van de regels. Wat hier verder ook van zij, hetgeen de Vereniging over de aanlegvergunningstelsels aanvoert is niet van belang voor de vraag of met het wijzigingsbesluit is voldaan aan de opdracht die in de tussenuitspraak is gegeven.

De Waaier en inrichtingsplan

7.    De Vereniging betoogt dat in het collegevoorstel ten onrechte staat dat het inrichtingsplan van de initiatiefnemer wordt gevolgd. De verharding voor het gebouw "De Waaier" was namelijk 144 m2 maar is nu 426 m2. Volgens de Vereniging is het daarom nodig om de maximale verharding beter juridisch te waarborgen.

7.1.    De Waaier is het gebouw dat is voorzien in het noordwesten van het plangebied in het bestemmingsvlak "Gemengd". Het bouwvlak is ongeveer 144 m2. In het deskundigenbericht is het hele bestemmingsvlak van 432 m2 aangemerkt als mogelijke verharding, omdat daaraan geen beperkingen waren gesteld.

In het gewijzigde plan is het bouwvlak gelijk gebleven, maar is in artikel 3, lid 3.3.1, onder a en b, van de regels bepaald dat maximaal 70 m2 aan half(open)verhardingen is toegestaan. De raad is voor de bestemming "Gemengd" uitgegaan van in totaal 214 m2 aan verharding (144 m2 voor het bouwvlak en 70 m2 voor halfopenverharding). Dit wijkt dus niet af van wat het gewijzigde plan toestaat. Daarom geeft het betoog geen aanleiding voor de conclusie dat niet is voldaan aan de opdracht die in de tussenuitspraak is gegeven.

Stikstofdepositie en PAS

8.    De Vereniging betoogt dat het plan kan leiden tot meer stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied "Meijendelft & Berkheide" en dat in de plantoelichting wat dit betreft niet naar de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof had mogen worden verwezen.

8.1.    Hiermee heeft de Vereniging haar beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen de Vereniging in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.

Conclusie

9.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het besluit van 9 februari 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zeehospitium fase 2" ontoereikend gemotiveerd. Dit besluit moet daarom worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

10.    Het beroep van de Vereniging tegen het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan "Zeehospitium fase 2" van 18 juli 2019 is ongegrond. Dit betekent dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 9 februari 2017 is hersteld. Daarom kunnen de rechtsgevolgen van het besluit van 9 februari 2017 in stand blijven, behalve voor zover uit het besluit van 18 juli 2019 andere rechtsgevolgen voortvloeien.

11.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Katwijk van 9 februari 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zeehospitium fase 2" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Katwijk van 9 februari 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zeehospitium fase 2";

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Katwijk van 18 juli 2019 tot wijziging van het bestemmingsplan "Zeehospitium fase 2" ongegrond;

IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder II vernietigde besluit in stand blijven, behalve voor zover uit het onder III bedoelde besluit andere rechtsgevolgen voortvloeien;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Katwijk tot vergoeding van bij Vereniging tot behoud van het Zeehosterrein in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.280,00 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Katwijk aan Vereniging tot behoud van het Zeehosterrein het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.

w.g. Helder    w.g. Jacobs
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019

717.