Uitspraak 201900589/1/A1


Volledige tekst

201900589/1/A1.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Bolsward, gemeente Súdwest-Fryslân, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2014 heeft het college aan de gemeente Súdwest-Fryslân een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een busstation op het perceel Industriepark 2-3 te Bolsward.

Bij uitspraak van 22 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 4 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2690) heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover aangevallen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil heeft de Afdeling aanleiding gezien te bepalen dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Bij besluit van 11 december 2018 heeft het college aan de gemeente Súdwest-Fryslân een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een busstation op het perceel Industriepark 2-3 te Bolsward.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2019, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door W.G. ten Klooster, A.G. Faber, L. Slootjes en mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het busstation is voorzien op een gezoneerd industrieterrein op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bolsward Kom" (hierna: het bestemmingsplan) deels de bestemming "Bedrijventerrein - 2", met de aanduiding "Zone D", deels de bestemming "Verkeer" en deels de bestemming "Groen" rust. [appellant] bewoont op het industrieterrein een bedrijfswoning aan de [locatie] op een afstand van ongeveer 10 m van het voorziene busstation.

De omgevingsvergunning is onder meer verleend voor de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan en het maken van een uitweg. [appellant] vreest dat met de realisering van het busstation zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast.

2.    Bij eerdergenoemde uitspraak van 4 oktober 2017 heeft de Afdeling overwogen dat het college bij het nemen van een nieuw besluit over verlening van de gevraagde omgevingsvergunning voor het busstation alleen rekening hoeft te houden met de geluidbelasting op de woning van [appellant] die wordt veroorzaakt door de afwijking van het bestemmingsplan en mag het bij de beoordeling van die geluidbelasting de geluidbelasting betrekken die op de woning van [appellant] zou ontstaan als het busstation volledig op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduiding "Zone D" zou worden gerealiseerd.

3.    Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2017 door AGEL adviseurs ruimte infra bouw milieu (hierna: AGEL) een onderzoek laten uitvoeren naar de milieuzonering van de milieubelastende activiteiten op het terrein van het toekomstige busstation aan de Twibaksdyk te Bolsward. Op 31 mei 2018 heeft AGEL het rapport "Omgevingsonderzoek Milieubelastende activiteiten Busstation Twibaksdyk te Bolsward" uitgebracht.

In het rapport "Beoordeling akoestisch onderzoek Busstation Twibaksdyk te Bolsward" van 9 oktober 2018 heeft SAB adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling (hierna: SAB) in opdracht van [appellant] gereageerd op het rapport van AGEL van 31 mei 2018.

In de notitie "Reactie op akoestische aspecten van de door familie [appellant] ingediende zienswijze" van 28 november 2018 heeft A. Faber, werkzaam bij de gemeente Súdwest-Fryslân, op het rapport van SAB gereageerd. Daarop heeft SAB weer gereageerd in een memo van 26 juli 2019.

Het beroep van [appellant]

4.    [appellant] betoogt onder verwijzing naar het rapport van SAB dat niet alle geluidbronnen in het onderzoek van AGEL zijn meegenomen. Ten onrechte is geen rekening gehouden met het stemgeluid van buschauffeurs en wachtende buspassagiers, verkeersbewegingen van bijvoorbeeld schoonmaakdiensten, verkeersbewegingen van brommers en motoren naar de fietsenstalling, verkeersbewegingen van en naar de kiss and ride strook en het dichtslaan van autoportieren en achteruitrijdende bussen. [appellant] wijst er verder op dat volgens SAB de maximale geluidbelasting afkomstig van het rijden van bussen in het akoestisch onderzoek van AGEL 4 dB(A) te laag berekend is. Voorts is AGEL ervan uitgegaan dat bezoekers van het busstation zich rustig zullen gedragen, terwijl niet duidelijk is waar deze aanname op is gebaseerd. Daarnaast is AGEL uitgegaan van een geluidwering van de gevel van de woning van [appellant] van 20 dB(A), terwijl AGEL zelf heeft vastgesteld dat de werkelijke geluidwering van deze aangenomen waarde kan afwijken. Door het onderzoek van AGEL aan het besluit van 11 december 2018 ten grondslag te leggen, heeft het college volgens [appellant] niet aan de op hem rustende vergewisplicht voldaan.

Voorts wijst [appellant] er op dat het college heeft aangegeven dat het busstation niet kan worden gerealiseerd op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein - 2", omdat de daarvoor benodigde sloop van de aanwezige loods voor het college financieel niet haalbaar is.

Ten slotte betoogt [appellant] dat het college heeft erkend dat de kans op slaapverstoring of ontwaakreacties aanwezig is indien het busstation met afwijking van het bestemmingsplan wordt gerealiseerd. Hieruit volgt dat met de komst van het busstation een goed woon- en leefklimaat bij zijn woning niet is gewaarborgd, aldus [appellant].

4.1.    De Afdeling stelt voorop dat [appellant] woonachtig is in een bedrijfswoning op een gezoneerd industrieterrein.

Naar aanleiding van de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2017 heeft het college aan AGEL de opdracht gegeven een vergelijking te maken tussen de situatie waarbij het busstation volledig wordt gerealiseerd binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduiding "Zone D" en de situatie waarbij deels wordt afgeweken van het bestemmingsplan en het busstation wordt gerealiseerd zoals door initiatiefnemer gewenst, namelijk deels binnen bestemming "Bedrijventerrein - 2", met de aanduiding "Zone D", deels binnen de bestemming "Verkeer" en deels binnen de bestemming "Groen".

De gronden met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduiding "Zone D" zijn ingevolge het bestemmingsplan bestemd voor bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 van bijlage I van het bestemmingsplan. In deze bijlage is onder SBI-Code 6021.1. opgenomen dat bus-, tram- en metrostations en -remises vallen onder milieucategorie 3. Hieruit volgt dat een busstation dat is voorzien op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduiding "Zone D" op grond van het bestemmingsplan rechtstreeks is toegestaan.

4.2.    In de door AGEL in het rapport van 31 mei 2018 gemaakte vergelijking is geconcludeerd dat voor de woning van [appellant] aan de [locatie] geldt dat het maximale geluidniveau en de geluidbelasting ten gevolge van de indirecte hinder in de door initiatiefnemer gewenste situatie lager zijn dan wanneer het busstation volledig wordt gerealiseerd binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduiding "Zone D".

Dat met bepaalde geluidbronnen door AGEL geen rekening is gehouden en dat van te lage bronniveaus zou zijn uitgegaan, wat daar verder van zij, geldt voor beide door AGEL vergeleken situaties. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling de conclusies van het rapport van AGEL van 31 mei 2018 aan het besluit van 11 december 2018 ten grondslag kunnen leggen. Hierbij betrekt de Afdeling dat uit de door [appellant] overgelegde contra-expertise van SAB van 9 oktober 2018 ook volgt dat de maximale geluidbelasting in de situatie waarbij het busstation wordt gerealiseerd binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduiding "Zone D" meer wordt overschreden dan wanneer deze wordt gerealiseerd conform de door initiatiefnemer gewenste situatie.

De Afdeling overweegt voorts dat in het rapport van AGEL ten aanzien van het optreden van slaapverstoringen en ontwaakreacties is geconcludeerd dat ter plaatse van de bedrijfswoning van [appellant] het binnenniveau en de SEL-waarde in de situatie waarbij het busstation volledig wordt gerealiseerd binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduiding "Zone D" hoger is dan in de situatie waarbij deels wordt afgeweken van het bestemmingsplan en het busstation wordt gerealiseerd zoals voorzien. In de contra-expertise van SAB is deze conclusie als zodanig niet weerlegd.

De Afdeling overweegt dat indien het busstation volledig binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduiding "Zone D" zou worden gerealiseerd, geen afweging zou plaatsvinden of ter plaatse van de woning van [appellant] een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd, dan wel of slaap- of ontwaakstoornissen zouden optreden. Een busstation is ter plaatse immers op grond van het bestemmingsplan rechtstreeks toegestaan.

Nu uit het onderzoek van AGEL is gebleken dat de realisatie van het busstation binnen de bestemming leidt tot een grotere geluidbelasting op de woning van [appellant] en tot het optreden van meer slaapverstoringen en ontwaakreacties in de woning van [appellant] dan wanneer het busstation wordt gerealiseerd conform de gewenste situatie waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door initiatiefnemer gewenste situatie een minder slecht woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] oplevert dan de realisatie van het busstation die rechtstreeks is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Het college heeft gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

[appellant] kan naar het oordeel van de Afdeling overigens niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het busstation niet geheel kan worden gerealiseerd binnen de gronden waaraan de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduiding "Zone D" is toegekend. Het college heeft toegelicht dat het mogelijk is het busstation geheel op die gronden te situeren. Dit heeft echter niet de voorkeur van het college, onder meer vanwege de grotere geluidbelasting op de bedrijfswoning van [appellant] die in dat geval ontstaat.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] betoogt voorts dat de ruimtelijke onderbouwing van het besluit onvolledig is. Ten onrechte is vastgesteld dat het project alleen in strijd is met de bestemming "Groen", terwijl het busstation ook in strijd is met de bestemming "Verkeer", aldus [appellant].

Voorts heeft het college volgens [appellant] zijn belangen onvoldoende betrokken bij de besluitvorming, nu de optredende ontwaak- en slaapstoornissen voor het college geen aanleiding hebben gevormd om de omgevingsvergunning te weigeren. Daarnaast is het algemeen belang van Bolsward volgens [appellant] evenmin gediend bij het realiseren van het gewenste busstation.

[appellant] wijst verder op de in zijn opdracht door deskundigenbureau Hoogstraat ingebrachte alternatieven.

Ten slotte is de afwijking van het bestemmingsplan niet, zoals het college beweert, beperkt, maar aanzienlijk. Het grootste deel van het busstation, 52%, is gesitueerd op gronden met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer", aldus [appellant].

5.1.    Naar het oordeel van de Afdeling kunnen de door [appellant] genoemde aspecten in de onderhavige procedure niet meer aan de orde komen. Deze aspecten zijn immers reeds aan de orde geweest in beroep bij de rechtbank dan wel in de eerdere procedure bij de Afdeling die heeft geleid tot de uitspraak van 4 oktober 2017. In de onderhavige procedure staat uitsluitend ter beoordeling of het college met het nieuwe besluit wat betreft het aspect geluid voldoende heeft gemotiveerd waarom bij de realisatie van het gewenste busstation sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoning van [appellant] op het gezoneerde industrieterrein.

Het betoog faalt.

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Melenhorst
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019

490.