Uitspraak 201807752/2/A1


Volledige tekst

201807752/2/A1.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Arnhem,

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 24 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2544) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van die uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 14 augustus 2018, kenmerk 237987, alsnog toereikend te motiveren, dan wel in de plaats daarvan een ander besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en de uitkomst aan de Afdeling en partijen mede te delen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 27 augustus 2019 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak een nadere motivering gegeven.

[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het college uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Hij heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak van 24 juli 2019

1.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college zich in het besluit op bezwaar op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde alternatieve locatie voor het plaatsen van de ondergrondse restafvalcontainer (orac) geen aantoonbaar betere locatie is dan de aangewezen locatie. Ter zitting heeft het college echter, samengevat weergegeven, gesteld dat de alternatieve locatie voor de spreiding van de orac’s beter is en dat voor de helling op de alternatieve locatie eenvoudige aanpassingen kunnen worden verricht. Het college heeft in het besluit op bezwaar, noch ter zitting gemotiveerd op welke afstand van de wadi de alternatieve locatie ligt en welke invloed de aanwezigheid van de orac op de wadi zou zijn. Gelet op het ter zitting gestelde heeft de Afdeling het college opgedragen te motiveren waarom de voorgestelde alternatieve locatie geen aantoonbaar betere locatie voor het plaatsen van een orac is dan de aangewezen locatie.

Nadere motivering van het college

2.    Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college gesteld dat de afstand van de wadi tot de alternatieve locatie op de hoek Garde Jagers en Garde Grenadiers respectievelijk 7,8 en 8,59 meter bedraagt en dat de afstand tot een alternatieve locatie in de Garde Grenadiers 9,34 meter bedraagt. De afstand tot de speelplek bedraagt vanaf de alternatieve locatie slechts 12 meter, wat aanzienlijk minder is dan de huidige afstand van 40 meter. Het college acht de alternatieve locatie alleen al om die reden niet aantoonbaar beter. Verder wordt het hemelwater op de alternatieve locatie bovengronds op een natuurlijke wijze naar de wadi gestuurd die het bovengrondse hemelwater opvangt. De verharding op de locatie in de wijk is hiervoor onder afschot gelegd. Bij geringe regenval zal er water via de goot afgevoerd worden. Bij langdurige- of hevige regenval kan het voorkomen dat de goot overloopt waardoor er water in de orac kan lopen. Dit is volgens het college niet gewenst vanwege de elektronica in de orac. Daarnaast kan het voorkomen dat, wanneer er water in de orac is gelopen, de container bij het terugplaatsen na het ledigen niet geheel in de betonput past. Dit kan voorkomen worden door het plaatsen van banden om de orac die ongeveer € 2.000,00 à € 2.500,00 kosten. Bovendien kan het plaatsen van deze banden in geval van hevige regenstroom het overlopen van de goten, zowel richting groenstrook als richting straat, en de wadi niet voorkomen waardoor de container op die momenten minder goed bereikbaar zal zijn voor de gebruikers. Het college merkt verder op dat op de alternatieve locatie sprake is van zandgrond en dat in geval van overloop van de wadi een verhoogde kans op zandstroom ontstaat. Het college stelt dat het zicht op de orac op beide locaties gelijkwaardig is. Gelet op het vorenstaande stelt het college zich op het standpunt dat de alternatieve locatie geen aantoonbaar betere locatie is dan de aangewezen locatie ter hoogte van de Garde Grenadiers 19. Het college laat het besluit op bezwaar van 14 augustus 2018 om die reden in stand.

Zienswijze [appellant]

3.    [appellant] betoogt in zijn zienswijze dat het college ten onrechte gerekend heeft met een minimale afstand tot de speelplek. Plaatsing van de orac op een grotere afstand van de speelplek behoort volgens hem tot de mogelijkheden. Bovendien stelt [appellant] dat de orac niet te dicht bij de speelplek is gesitueerd, zodat wordt voldaan aan plaatsingscriterium 44, en hij noemt verschillende locaties waarop orac’s op een vergelijkbare afstand tot een speelplek zijn geplaatst. Verder betoogt [appellant] dat het vollopen van de orac bij regenval niet aannemelijk is, omdat de alternatieve locatie op een verhoging ligt waarlangs het water naar de wadi kan stromen. In dit opzicht is de bereikbaarheid van de alternatieve locatie bij regenval evenmin een probleem, aldus [appellant]. Ook stelt [appellant] dat het college de kosten voor het aanbrengen van banden ten onrechte niet heeft gespecificeerd en dat hij bereid is deze kosten met het college te delen, zodat de kosten geen beletsel kunnen vormen voor plaatsing van de orac op de alternatieve locatie. Volgens [appellant] heeft het college onvoldoende onderbouwd dat zich zandstromen kunnen voordoen. Bovendien staat een andere orac ook op zandgrond en op een vergelijkbare afstand tot een wadi, zodat dit geen belemmering kan vormen. Anders dan het college stelt, is de zichtbaarheid van de orac op de aangewezen locatie groter dan op de alternatieve locatie, omdat de orac op de aangewezen locatie recht tegenover een woonhuis is geplaatst. Gelet op het vorenstaande stelt [appellant] zich op het standpunt dat plaatsing van de orac op de alternatieve locatie geen problemen oplevert, zodat deze locatie aantoonbaar beter is dan de aangewezen locatie.

3.1.    Bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van een orac komt het college beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de locatie tegenover de Garde Grenadiers 19 heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van deze locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de locatie tegenover de Garde Grenadiers 19, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.2.    Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak van 24 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2544) heeft het college de aangewezen locatie geschikt kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Het is derhalve de vraag of het college met de brief van 27 augustus 2019 voldoende heeft gemotiveerd dat de alternatieve locatie niet zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie.

3.3.    De Afdeling is van oordeel dat het college de aanwezigheid van de speelplek op korte(re) afstand en de wijze van afvoer van hemelwater, waarbij de aanwezigheid van de wadi en van zandgrond op de alternatieve locatie van belang zijn, in redelijkheid als negatieve punten van de alternatieve locatie heeft kunnen beschouwen. Daarmee is de voorgestelde alternatieve locatie niet zodanig geschikter dan de aangewezen locatie dat het college niet in redelijkheid voor de aangewezen locatie heeft kunnen kiezen. Dat plaatsing van de orac op de alternatieve locatie met het treffen van maatregelen mogelijk zou zijn, leidt, anders dan [appellant] wenst, niet tot een ander oordeel. Met de onder 2 weergegeven nadere toelichting heeft het college voldoende gemotiveerd dat de alternatieve locatie niet geschikter is dan de aangewezen locatie.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

4.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 14 augustus 2018 dient wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Gelet op de onder 2 weergegeven motivering zal de Afdeling evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 augustus 2018 in stand blijven.

5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem van 14 augustus 2018, kenmerk 237987;

III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Arnhem tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.280,00 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Jurgens    w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019

628.