Uitspraak 201900762/1/A3


Volledige tekst

201900762/1/A3.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats], (hierna: de vennootschap),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 november 2018 in zaak nr. 18/4482 in het geding tussen:

de vennootschap

en

de burgemeester van Goirle.

Procesverloop

Bij besluit, verzonden op 9 januari 2018, heeft de burgemeester een aanvraag van de vennootschap buiten behandeling gesteld. De aanvraag ziet op het verlenen van een vergunning voor het organiseren van een snuffelmarkt in Goirle voor het jaar 2018.

Bij besluit, verzonden op 24 mei 2018, heeft de burgemeester het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2019, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De vennootschap heeft in de jaren 2009 tot en met 2016 snuffelmarkten in Goirle georganiseerd op basis van daarvoor verleende vergunningen. Bij brief van 23 januari 2017 heeft de Bibob-officier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant de burgemeester krachtens artikel 26 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob) gewezen op de mogelijkheid om het Landelijk Bureau Bibob inzake de twee vennoten van de vennootschap om een advies te vragen. Voor het jaar 2017 is de vennootschap geen vergunning verleend. Bij brief van 2 november 2017 heeft de vennootschap een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning voor het jaar 2018. Deze aanvraag heeft de burgemeester buiten behandeling gesteld, omdat de vennoten geen ingevulde Bibob-vragenlijst hebben willen inleveren. Bij het besluit op bezwaar heeft de burgemeester de buitenbehandelingstelling gehandhaafd.

2.    De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester van de vennoten mocht verlangen om een ingevulde Bibob-vragenlijst in te leveren. Zij voert onder verwijzing naar haar beroepschrift aan dat een vergunning voor het organiseren van een snuffelmarkt niet onder het bereik van de Wet Bibob valt. Voorts voert zij aan dat volgens de gemeente kennelijk geen noodzaak voor een Bibob-onderzoek bestaat, aangezien niet in een beleidsregel is vastgelegd dat een dergelijk onderzoek bij aanvragen om verlening van een snuffelmarktvergunning kan plaatvinden.

2.1.    Artikel 5.23, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Goirle 2016 (hierna: de APV) luidt: "Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren."

Artikel 7, eerste lid, van de Wet Bibob luidt: "Een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, kan door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3."

Artikel 26 luidt: "De officier van justitie die beschikt over gegevens die er op duiden dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die reeds gepleegd zijn of, naar redelijkerwijs op grond van feiten of omstandigheden kan worden vermoed, gepleegd zullen worden, kan het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak wijzen op de mogelijkheid het Bureau om een advies te vragen."

2.2.    De rechtbank heeft de beroepsgrond van de vennootschap verworpen, dat een vergunning voor het organiseren van een snuffelmarkt niet onder het bereik van de Wet Bibob valt omdat een snuffelmarkt in artikel 5.23 van de APV niet wordt aangemerkt als inrichting of bedrijf als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet Bibob. De rechtbank is van oordeel dat artikel 7, eerste lid, op een vergunning voor bedrijfsmatige activiteiten ziet en dat een vergunning voor het bedrijfsmatig organiseren van een snuffelmarkt, zoals in deze zaak aan de orde, daaronder valt. De verwijzing van de vennootschap naar het beroepschrift biedt geen grond om dit oordeel van de rechtbank onjuist te achten.

In zoverre faalt het betoog.

2.3.    Verder heeft de rechtbank de beroepsgrond van de vennootschap verworpen dat de burgemeester, omdat niet in een beleidsregel is vastgelegd dat een Bibob-onderzoek bij aanvragen om verlening van een snuffelmarktvergunning kan plaatvinden, niet mocht besluiten de aanvraag van de vennootschap aan een Bibob-onderzoek te onderwerpen. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van beleidsregels voor aanvragen om verlening van een snuffelmarktvergunning niet betekent dat de burgemeester ten aanzien van dergelijke aanvragen de in artikel 7, eerste lid, van de Wet Bibob neergelegde bevoegdheid mist. Het ontbreken van beleidsregels betekent volgens de rechtbank wel dat de burgemeester moet motiveren waarom het noodzakelijk is om deze specifieke aanvraag aan een Bibob-onderzoek te onderwerpen. Die motivering heeft de burgemeester ook gegeven door te verwijzen naar de brief van de officier van justitie, waarin deze krachtens artikel 26 van de Wet Bibob heeft gewezen op de mogelijkheid om het Landelijk Bureau Bibob om advies te vragen, aldus de rechtbank. Hetgeen de vennootschap in hoger beroep naar voren brengt, biedt geen grond om dit oordeel van de rechtbank onjuist te achten. De Afdeling merkt hierbij op dat alleen de brief van de officier van justitie voor de burgemeester aanleiding vormde om de aanvraag aan een Bibob-onderzoek te onderwerpen. Een oordeel over mogelijk door de vennoten gepleegde strafbare feiten heeft de burgemeester niet aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.

Ook in zoverre faalt het betoog.

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019

620.