Uitspraak 201907431/2/A1


Volledige tekst

201907431/2/A1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te Geldermalsen,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 29 augustus 2019 in zaken nrs. 19/3923 en 19/3922 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe.

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2019 heeft het college [verzoekster] onder verbeurte van een dwangsom gelast binnen vier weken de caravan van het perceel kadastraal bekend gemeente Geldermalsen, sectie [.], nummer [….], te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 26 juli 2019 heeft het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na de uitspraak op het door [verzoekster] bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediende verzoek om voorlopige voorziening.

Bij uitspraak van 29 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [verzoekster] tegen het besluit van 25 juni 2019 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door haar tegen het besluit van 12 augustus 2019 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de begunstigingstermijn bepaald op zes weken na verzending van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 oktober 2019, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door J.C. van Veenendaal, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoekster] woont in een caravan die achter de woonwagen van haar moeder is geplaatst. Het totaal aantal ingenomen standplaatsen ter plaatse is daardoor vier, terwijl op grond van het bestemmingsplan "Geldermalsen, woongebied 2011, 1e herziening" maximaal drie standplaatsen zijn toegestaan. Het college heeft [verzoekster] daarom gelast haar caravan te verwijderen en verwijderd te houden.

[verzoekster] kan zich hiermee niet verenigen.

3.    [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht om het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom te schorsen totdat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan. Zij heeft aangevoerd dat zij in de caravan woont en niet over alternatieve woonruimte beschikt, en dat zij dicht bij haar zieke moeder moet wonen om haar te verzorgen.

4.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de begunstigingstermijn waarbinnen [verzoekster] de last had moeten uitvoeren, gelet op de uitspraak van de rechtbank, op 10 oktober 2019 is verstreken. Het college heeft aan de last een eenmalige dwangsom van € 15.000,00 ineens verbonden. Volgens het college is vastgesteld dat de caravan niet is verwijderd, zodat deze dwangsom is verbeurd. Dat betekent dat wat betreft de in geding zijnde last onder dwangsom momenteel uitsluitend nog eventuele invordering van de dwangsom aan de orde is. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat belang bij spoedige invordering bestaat. Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat een zwaarwegend belang bestaat bij een spoedige verwijdering van de caravan. [verzoekster] heeft naar voren gebracht dat de andere bewoners op het terrein geen bezwaar tegen de aanwezigheid van de caravan van [verzoekster] hebben en dat de caravan ook niet tot enige hinder voor derden of tot enig gevaar leidt. Het college heeft dat niet betwist. Het heeft aangegeven uitsluitend tegen de caravan op te treden op grond van de in het bestemmingsplan neergelegde planologische keuze om ter plaatse niet meer dan drie standplaatsen toe te staan. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter in dit geval aanleiding om de opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht te schorsen in afwachting van de behandeling van het hoger beroep in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter benadrukt dat de beslissing om de last onder dwangsom te schorsen niet is ingegeven door een inschatting van de kans van slagen van het hoger beroep. [verzoekster] moet er rekening mee houden dat de uitkomst van het hoger beroep zal kunnen zijn dat de opgelegde last onder dwangsom in stand blijft en dat zij de caravan alsnog zal moeten verwijderen.

5.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe van 25 juni 2019, kenmerk 12392, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe van 5 april 2019, kenmerk 0214113668, met terugwerkende kracht tot vier weken na de datum van de uitspraak op het hoger beroep;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Witsen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019

727.