Uitspraak 201801582/3/R2


Volledige tekst

201801582/3/R2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna: tezamen en in enkelvoud [appellante sub 1]) en anderen, allen wonend te Woerden,

2.    [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Woerden,

3.    Stichting Hugo Kotestein, gevestigd te Zegveld, gemeente Woerden,

en

1.        de raad van de gemeente Woerden,

2.        het college van burgemeester en wethouders van Woerden,

verweerders.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1588, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 11 januari 2018 waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het veranderen of aanbrengen van een uitweg aan de Oudelandseweg 44, te herstellen.

Bij besluit van 24 juni 2019 heeft het college ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak een gewijzigde omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het veranderen of aanbrengen van een uitweg aan de Oudelandseweg 44.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellante sub 1] een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1.    Gelet op overweging 2 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellante sub 1] en anderen niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld door [10 appellanten sub 1].

Het besluit van 20 december 2017

2.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak ten aanzien van het bij het besluit van 20 december 2017 door de raad van de gemeente Woerden (hierna: de raad) vastgestelde bestemmingsplan "Oudelandseweg 44" onder meer het volgende overwogen.

"11.1. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit de Nota parkeernormen zoals is toegelicht in paragraaf 8.1 van de plantoelichting moeten 36 parkeerplaatsen worden aangelegd. Verder biedt de parkeernota de mogelijkheid dat onder voorwaarden, door het college besloten kan worden gemotiveerd (gedeeltelijke) vrijstelling te verlenen van de parkeerplaatsverplichting conform de parkeernormen. Op grond van artikel 7, lid 7.1, onder c, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a en sub b en kan worden toegestaan dat in minder dan het volgens de parkeernormen benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

11.2. In de plantoelichting staat dat het voornemen bestaat om 2 parkeerplaatsen minder aan te leggen dan de benodigde 36 in verband met een mogelijke ontsluiting van het appartementengebouw voor voetgangers en een plantvak voor een boom. Daarbij heeft de raad gewezen op de mogelijkheid om af te wijken van de parkeerplaatsverplichting op grond van de parkeernormen en dat uit een sociaaleconomische verkenning van het CBS kan worden geconcludeerd dat het autobezit onder de verwachte doelgroep (senioren) van de appartementen lager blijkt te zijn en het 2e autobezit afneemt naarmate de leeftijd toeneemt. Verder is in de plantoelichting toegelicht dat op eigen terrein wel ruimte beschikbaar is voor de aanleg van het totale aantal van 36 parkeerplaatsen zodat ook daartoe nog kan worden overgegaan. Gelet hierop heeft de raad zich er ten tijde van het vaststellen van het plan voldoende van verzekerd dat op het eigen terrein in het benodigde aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de in het plan voorziene woningen kan worden voorzien.

11.3 (…)

11.4 De betogen falen."

2.1.    In de tussenuitspraak zijn de beroepsgronden tegen het bij besluit van 20 december 2017 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Oudelandseweg 44" verworpen. Voor zover [appellante sub 1] in de zienswijze ingaat op overwegingen die betrekking hebben op dit besluit overweegt de Afdeling dat, behoudens het geval dat een wijziging in het besluit of een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, in een beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na de opdracht die is gegeven in de tussenuitspraak, een appellant geen argumenten kan aanvoeren ten einde te bewerkstellingen dat de rechter terugkomt op een in de eerdere uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze. Nu het herstelbesluit op deze punten niet is gewijzigd dient het beroep voor zover het op voornoemde aspecten betrekking heeft buiten inhoudelijke bespreking te blijven.

2.2.    De beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de Stichting tegen het besluit van 20 december 2017 zijn ongegrond. Hiermee wordt over deze beroepen een einduitspraak gedaan, zodat deze procedures bij de Afdeling ten einde komen.

Het besluit van 11 januari 2018

3.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak ten aanzien van de bij het besluit van 11 januari 2018 door het college verleende omgevingsvergunning onder meer het volgende overwogen.

"14.1. De Afdeling stelt vast dat bij het besluit van 11 januari 2018 een omgevingsvergunning is verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte bijlagen deel uitmaken van dit besluit. Een van de gewaarmerkte bijlagen betreft een bouwtekening waarop op het parkeerterrein 34 parkeerplaatsen zijn ingetekend. Uit dit besluit is niet op te maken dat het college daarbij toepassing heeft gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 7, lid 7.1, onder c, van de planregels en dus ook niet of is voldaan aan het geformuleerde criterium voor afwijking. Het betoog slaagt.

14.2. Gelet op hetgeen ten aanzien van het plan is overwogen falen de betogen - behoudens hetgeen hiervoor omtrent het parkeren is overwogen - voor zover daarmee is beoogd te komen tot een vernietiging van de omgevingsvergunning omdat het plan niet in stand kan blijven."

3.1.    Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om inzichtelijk te maken dat het besluit van 11 januari 2018 wat betreft een parkeerterrein met 34 parkeerplaatsen in overeenstemming is met het bij besluit van 20 december 2017 vastgestelde bestemmingsplan "Oudelandseweg 44" door inzichtelijk te maken dat het college toepassing heeft gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid en dat is voldaan aan het geformuleerde criterium voor afwijking zoals opgenomen in artikel 7, lid 7.1, onder c, van de planregels.

3.2.    Het besluit van 11 januari 2018 is niet in overeenstemming met het bij besluit van 20 december 2017 vastgestelde bestemmingsplan "Oudelandseweg 44" en komt daarmee voor vernietiging in aanmerking. De beroepen van [appellante sub 1], de Stichting en [appellant sub 2] en anderen tegen dit besluit zijn derhalve gegrond. Hiermee wordt over deze beroepen een einduitspraak gedaan, zodat deze procedures bij de Afdeling ten einde komen.

Het besluit van 24 juni 2019

4.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij het besluit van 24 juni 2019 een gewijzigde omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het veranderen of aanbrengen van een uitweg aan de Oudelandseweg 44. Daarbij is het volgende standpunt ingenomen. "Een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit "handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening" kan alleen verleend worden wanneer deze voldoet aan de afwijkingsbepalingen van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 7, lid 1, onder c, van het bestemmingsplan "Oudelandseweg 44" kunnen burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7, lid 1, sub a en b, en kan worden toegestaan dat in minder dan volgens de parkeernormen benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie."

Tevens is daarbij het volgende standpunt ingenomen:

"Motivering om mee te werken aan de aanvraag.

In 2014 is een haalbaarheidsonderzoek voor de Oudelandseweg 44 uitgevoerd. Hierin is destijds aangegeven dat met het toepassen van de minimale parkeernorm van 1,7 en het realiseren van 34 parkeerplaatsen werd voldaan aan de destijds geldende Nota Parkeernormen uit 2012. In het bestemmingsplan staat in artikel 4, lid 4.2.1, sub h, opgenomen dat er minimaal 34 parkeerplaatsen gerealiseerd worden binnen de bestemmingsgrens. Op grond van de vigerende Nota Parkeernomen uit 2014 dienen 36 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. In het belang van de ruimtelijke kwaliteit is ervoor gekozen 2 parkeerplaatsen te laten vervallen vanwege de ontsluiting van het appartementengebouw voor de voetgangers en het realiseren van een plantvak voor een boom. Uit een sociaaleconomische verkenning van het CBS (sociaaleconomische verkenning, personenautobezit van huishoudens en personen) kan worden geconcludeerd dat het autobezit onder de verwachte doelgroep (senioren) lager blijkt te zijn dan bij andere doelgroepen en het 2de autobezit afneemt naarmate de leeftijd toeneemt. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat de parkeerbehoefte van 1,7 parkeerplaats per woning (de destijds gehanteerde parkeernorm) voldoende is waardoor het hanteren van 34 parkeerplaatsen geen onevenredige afbreuk afdoet aan de parkeersituatie."

4.1.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

4.2.    Het besluit van 24 juni 2019 is ingevolge artikel 6:19 van de Awb mede onderwerp van het geding.

Geen zienswijze

5.    [appellant sub 2] en anderen en de Stichting hebben naar aanleiding van het besluit van 24 juni 2019 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren hebben tegen het besluit van 24 juni 2019. De van rechtswege onstane beroepen van [appellant sub 2] en anderen en de Stichting zijn ongegrond. Hiermee wordt over deze beroepen een einduitspraak gedaan, zodat deze procedures bij de Afdeling ten einde komen.

Zienswijze van [appellante sub 1]

6.    [appellante sub 1] heeft een zienswijze ingesteld. In zijn zienswijze betoogt hij dat het door de Afdeling geconstateerde gebrek niet is hersteld met het besluit van 24 juni 2019 omdat er wordt afgeweken van de parkeernorm op grond van ondeugdelijke argumenten. Zij betoogt dat de stelling van het college dat senioren de toekomstige bewoners van de appartementen zouden zijn en dat die minder parkeerplaatsen zouden behoeven een aanname is die niet is onderbouwd. Daartoe voert zij aan dat niet vast staat dat de kopers van de te bouwen appartementen senioren zijn. [appellante sub 1] betoogt dat 5 sociale koopappartementen in het complex zijn gepland maar niet duidelijk is welke invloed die hebben op het aantal parkeerplaatsen. [appellante sub 1] betoogt dat van de 34 te realiseren parkeerplaatsen er 4 parkeerplaatsen overblijven voor bezoekers terwijl er op grond van de parkeernormen 6 parkeerplaatsen nodig zijn. Langs de Oudelandseweg is geen parkeermogelijkheid voor bezoekers en dat is juist een reden om niet van de parkeernorm af te wijken. Ten slotte betoogt [appellante sub 1] dat op het terrein ruimte ontbreekt voor het plaatsen van een aantal rijwielen en voor een ondergrondse vuilcontainer.

6.1.    Vast staat dat op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit de Nota parkeernormen zoals die gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor het berekenen van de parkeerbehoefte de prijscategorieën en type woningen als uitgangspunt dienen. Daarbij heeft niet als uitgangspunt gediend of het om een sociaal koopappartement gaat. Hetgeen daarover is aangevoerd, treft geen doel.

6.2.    De Afdeling acht gelet op de door het college aangedragen motivering aannemelijk dat het autobezit onder de verwachte doelgroep (senioren) lager blijkt te zijn dan bij andere doelgroepen en dat het 2de autobezit afneemt naarmate de leeftijd toeneemt. Evenwel volgt uit de omgevingsvergunning niet voor welke doelgroep de appartementen bestemd zijn. Tevens is niet gebleken dat bijvoorbeeld gelet op de indeling van de appartementen en de faciliteiten in de openbare ruimten het complex in het bijzonder geschikt zal zijn voor senioren. Gelet hierop is niet verzekerd dat in de appartementen uitsluitend of overwegend senioren komen te wonen en dat het realiseren van 34 parkeerplaatsen geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.

6.3.    De conclusie is dat het besluit van 24 juni 2019 niet in overeenstemming is met het bij besluit van 20 december 2017 vastgestelde bestemmingsplan "Oudelandseweg 44" omdat wederom niet inzichtelijk is gemaakt dat is voldaan aan het geformuleerde criterium voor afwijking zoals opgenomen in artikel 7, lid 7.1, onder c, van de planregels. Het betoog van [appellante sub 1] slaagt.

Bestuurlijke lus

7.    Artikel 8:51d, eerste volzin, van de Awb luidt: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen."

7.1.    Ten aanzien van het beroep van [appellante sub 1] is de conclusie dat de Afdeling een gebrek in het besluit van 24 juni 2019 heeft geconstateerd. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om dit gebrek te herstellen. Het college dient daartoe, met inachtneming van overweging 6.2 binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

7.2.    Het college dient tevens de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Proceskosten en griffierecht

8.    Omdat het college nog een besluit moet nemen in het beroep waar [appellante sub 1] partij is, zal de Afdeling in de einduitspraak beslissen over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

9.    Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van de Stichting en [appellant sub 2] en anderen is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen voor zover dat is ingesteld door [10 appellanten sub 1] niet-ontvankelijk;

II.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en anderen en de Stichting Hugo Kotestein tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woerden van 11 januari 2018 gegrond;

III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woerden van 11 januari 2018;

IV.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en anderen en de Stichting Hugo Kotestein tegen het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 20 december 2017 ongegrond;

V.    verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en de Stichting Hugo Kotestein tegen het besluit van 24 juni 2019 ongegrond;

VI.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Woerden op om:

- binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 6.2 is overwogen het daar omschreven gebrek in het besluit van 24 juni 2019 waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend, te herstellen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Woerden aan

- [appellant sub 2] en anderen vergoedt het door hun voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- de Stichting Hugo Kotestein vergoedt het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro).

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

224

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019