Uitspraak 201802340/2/R1


Volledige tekst

201802340/2/R1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Heerhugowaard,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Heerhugowaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3724, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 23 januari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Van Duivenvoordestraat" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 26 maart 2019 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.

[appellant] en anderen hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken volgens de raad zijn hersteld naar voren gebracht.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2019, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant] en [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door J. Bruijn, A. Dijkshoorn en F.P.C. Adriaensen, zijn verschenen. Voorts is Stichting Esdégé-Reigersdaal, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Over het besluit van 23 januari 2018

1.    De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak van 14 november 2018 geoordeeld dat aan het besluit van 23 januari 2018 een aantal gebreken kleven. In de eerste plaats heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 5 overwogen dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk is voor zover het betreft [persoon] en de bewoners aan de Van Duivenvoordestraat, Basiusstraat en Van Oudesteynstraat, behoudens de bewoners aan de Van Duivenvoordestraat [nrs.], Van Foreeststraat [.], Van Oudesteynstraat [nrs.]. Voorts heeft de Afdeling onder 14.1 overwogen dat de raad ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het voorziene woongebouw en het voorziene woonzorgcomplex binnen de plandelen met de bestemming "Wonen - 2" en "Gemengd" vanuit akoestisch oogpunt geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen. Daarnaast heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 15.2 overwogen dat niet voldoende is gewaarborgd dat binnen het plandeel met de bestemming "Groen" de benodigde groenvoorziening wordt aangelegd en in stand gehouden.

2.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep tegen het besluit van 23 januari 2018, voor zover ontvankelijk, gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Wonen - 2", "Gemengd", "Groen" en artikel 3, lid 3.1, artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, en artikel 6, lid 6.1, van de planregels.

Over het besluit van 26 maart 2019

3.    Ter voldoening aan de opdracht in de tussenuitspraak heeft de raad onder meer een nader akoestisch onderzoek laten verrichten. Dit heeft geleid tot het rapport "Akoestisch onderzoek invloed verkeersaantrekkende werking a.g.v. project van Duivenvoordestraat te Heerhugowaard" (hierna: het geluidrapport) van 18 december 2018 van Greten Raadgevende Ingenieurs. In het geluidrapport staat dat ter plaatse van de woningen aan de Van Duivenvoordestraat 54, 72, 74, 92 en 94 de geluidbelasting met maximaal 3 dB toeneemt en voor de overige woningen gelegen aan de Van Duivenvoordestraat, Van Foreeststraat en Basiusstraat de geluidbelasting ongewijzigd blijft. Ten aanzien van de woningen waar de geluidbelasting met maximaal 3 dB toeneemt geldt dat het ambitieniveau van 55 dB Lden op basis van het gemeentelijk beleid wordt gerespecteerd.

Daarnaast heeft de raad de aanduiding "overige zone - voorwaardelijke verplichting" aan de verbeelding toegevoegd en artikel 8 in de planregels opgenomen. Deze nieuwe bepaling luidt: "Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting', geldt - in afwijking van de aldaar geldende bestemming - dat het gebruik volgens de bestemming alleen is toegestaan op voorwaarde, dat het terrein conform het inrichtingsplan voor de ingebruikname van het woonzorg- en appartementencomplex is aangelegd en ingericht blijft overeenkomstig het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 3 'Inrichtingsplan'. Indien niet aan deze verplichtingen wordt voldaan is het als zodanig gebruiken van de gronden in strijd met deze bestemmingen."

Het beroep van rechtswege tegen het besluit van 26 maart 2019

4.    Het besluit van 26 maart 2019 is een besluit tot wijziging van het oorspronkelijke bestreden besluit en is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellant] en anderen is van rechtswege gericht tegen het besluit van 26 maart 2019.

De omstandigheid dat het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [persoon] en de bewoners aan de Van Duivenvoordestraat, Basiusstraat en Van Oudesteynstraat, behoudens de bewoners aan de Van Duivenvoordestraat [nrs.], Van Foreeststraat [.], Van Oudesteynstraat [nrs.], niet-ontvankelijk is, doet er niet aan af dat ook voor hen van rechtswege een beroep tegen het besluit van 26 maart 2019 is ontstaan. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8931. De ratio van de regeling inzake het beroep van rechtswege brengt met zich dat niet-ontvankelijkheid van het oorspronkelijke rechtsmiddel niet de niet-ontvankelijkheid impliceert van het beroep van rechtswege. De ontvankelijkheid daarvan moet afzonderlijk worden beoordeeld. Een ontvankelijkheidsgebrek aan het beroep werkt slechts door voor zover het gebrek zich naar zijn aard ook tot het beroep van rechtswege uitstrekt. Daarvan is in dit geval sprake, nu het ontvankelijkheidsgebrek uitsluitend is gerelateerd aan het inroepen van rechtsbescherming. Hierbij wordt overigens opgemerkt dat bij de voorbereiding van het wijzigingsbesluit afdeling 3.4 van de Awb niet is toegepast. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] en anderen, voor zover het betreft [persoon] en de bewoners aan de Van Duivenvoordestraat, Basiusstraat en Van Oudesteynstraat, behoudens de bewoners aan de Van Duivenvoordestraat [nrs.], Van Foreeststraat [.], Van Oudesteynstraat [nrs.], is daarom niet-ontvankelijk.

5.    Wat betreft het beroep van rechtswege, voor zover ontvankelijk, merkt de Afdeling op dat wat [appellant] en anderen in hun zienswijze tegen het besluit van 26 maart 2019 naar voren hebben gebracht, zal worden aangemerkt als de gronden van hun beroep van rechtswege.

Hierna zal de Afdeling eerst ingaan op het aspect geluid (zie overweging 6-6.2) en daarna op de groenvoorziening (zie overweging 7-7.1). De uitspraak wordt afgesloten met een conclusie (zie overweging 8) en een overweging over de proceskosten (overweging 9).

Geluid

6.    [appellant] en anderen voeren aan dat de raad zich bij zijn besluitvorming niet mocht baseren op het geluidrapport. Hiertoe voeren zij aan dat de verkeersintensiteit waarvan is uitgegaan in het rekenmodel dat ten grondslag ligt aan het geluidrapport verschilt van de verkeersintensiteit die is gehanteerd in het rapport van Rho, adviseurs voor de leefomgeving, van 11 maart 2017. Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat in het geluidrapport ten onrechte geen rekening is gehouden met de slechte conditie van het wegdek van de Basiusstraat en de Van Foreeststraat. Verder is volgens [appellant] en anderen onduidelijk of in het geluidrapport rekening is gehouden met de afstand van de bestaande woningen tot de wegas. Voorts gaat het geluidonderzoek uit van een maximaal toegestane snelheid van 50 km per uur, terwijl op de Basiusstraat en de Van Foreeststraat doorgaans harder wordt gereden. In dit verband voeren [appellant] en anderen aan dat handhaving van de maximaal toegestane snelheid niet plaatsvindt. Tevens voeren [appellant] en anderen aan dat in het geluidrapport staat dat voldaan wordt aan de grenswaarde van 33 dB op grond van het vigerende Bouwbesluit, terwijl volgens hen de toegepaste materialen niet voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit, zodat een gevelwering van 20 dB niet wordt gehaald. Ook is volgens [appellant] en anderen onduidelijk of in het geluidrapport de gecumuleerde geluidbelastingen ter plaatse van de woningen aan de Basiusstraat en Van Foreeststraat zijn onderzocht. Verder voeren [appellant] en anderen aan dat ten onrechte niet is onderzocht of de wegen kunnen worden voorzien van een maatregel in de vorm van het aanbrengen van een geluidreducerende deklaag.

6.1.    De raad is voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen wat betreft het aspect geluid aangesloten bij het ambitieniveau van 55 dB Lden voor wegverkeerslawaai. De raad heeft zich, onder verwijzing naar het geluidrapport, op het standpunt gesteld dat de toename van geluidhinder als gevolg van het plan ter plaatse van de woningen aan de Van Duivenvoordestraat, Van Foreeststraat en Basiusstraat aanvaardbaar is, aangezien dit ambitieniveau niet wordt overschreden. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt heeft de raad ook verwezen naar het aanvullende rapport "Reactie op opmerkingen beroepschrift m.b.t. de verkeersaantrekkende werking van bestemmingsplan Duivenvoordestraat te Heerhugowaard" van 6 augustus 2019 opgesteld door Greten Raadgevende Ingenieurs, waarin het geluidrapport nader is toegelicht (hierna: het aanvullende rapport).

6.2.    In het aanvullende rapport is in reactie op de verwijzing naar verschillen tussen de verkeersintensiteit in het geluidrapport en in het door [appellant] en anderen genoemde rapport van Rho, gesteld dat de verkeerscijfers die zijn opgevraagd ten behoeve van het geluidrapport zijn vergeleken met de verkeerscijfers die waren opgevraagd ten behoeve van een eerder geluidonderzoek in 2016. Gebleken is dat de verkeerscijfers vanuit het verkeersmodel van het jaar 2015 en het prognosejaar 2028 overeenkomen, aldus het aanvullende rapport. De Afdeling ziet gelet op deze toelichting geen reden om aan te nemen dat het geluidrapport wat betreft de verkeersintensiteit op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd.

Verder staat in het aanvullende rapport dat in het geluidrapport het type wegdek en de ligging van de straten zijn betrokken. De Afdeling vermag niet in te zien dat het geluidrapport in zoverre op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. In dit verband wordt overigens overwogen dat de stelling van [appellant] en anderen dat het wegdek van de Basiusstraat en de Van Foreeststraat een slechte conditie heeft niet nader is onderbouwd. Wat betreft de afstand van de bestaande woningen tot de wegas, staat in het aanvullende rapport dat de ligging van de omliggende straten ten opzichte van het plangebied nauwkeurig is ingevoerd met behulp van de kadastrale gegevens van de omgeving. De Afdeling ziet in het licht hiervan geen concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat het geluidrapport in dit opzicht niet op juiste uitgangspunten is gebaseerd.

Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat onduidelijk is of de gecumuleerde geluidbelasting is berekend, staat in het geluidrapport dat de gecumuleerde geluidbelasting varieert van 48 tot 58 dB Lden vanwege wegverkeerslawaai. Verder is wat betreft de Basiusstraat en de Van Foreeststraat in het geluidrapport uitgegaan van de op die wegen maximaal toegestane snelheid. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat in het geluidrapport in zoverre onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. Hierbij wordt opgemerkt dat de door [appellant] en anderen gestelde omstandigheid dat op de genoemde wegen harder wordt gereden dan is toegestaan een kwestie van handhaving is. De vraag of handhaving wel of niet plaatsvindt, kan in het kader van de voorliggende procedure over het bestemmingsplan niet aan de orde komen.

De Afdeling stelt verder vast dat in het geluidrapport staat dat ten aanzien van 87 van de 92 woningen de toename van de geluidbelasting maximaal 2 dB bedraagt en er geen merkbare verslechtering is ten opzichte van de huidige situatie. Wat betreft de overige 5 woningen staat in het geluidrapport dat weliswaar sprake is van een toename van de geluidbelasting van 3 dB, maar dat het ambitieniveau van 55 dB Lden niet wordt overschreden. Ook wordt volgens het geluidrapport bij deze 5 woningen het vereiste binnenniveau van 33 dB niet overschreden, omdat op grond van het Bouwbesluit de geluidwering tenminste 20 dB(A) dient te bedragen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat hiermee een onjuist uitgangspunt is gehanteerd. De Afdeling overweegt daartoe dat mag worden aangenomen dat de gevelwering van een normaal onderhouden woning ten minste 20 dB zal bedragen (vergelijk onder andere de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018; ECLI:NL:RVS:2018:2225).

Tenslotte overweegt de Afdeling dat [appellant] en anderen de conclusie uit het geluidrapport dat het ambitieniveau van 55 dB Lden niet wordt overschreden niet hebben bestreden. Daarom heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen wat betreft het aspect geluid sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling ook dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Oud Centrum" in het plangebied al woningen waren toegestaan. Dat plan voorzag immers in twee bouwvlakken met de bestemming "Wonen - 2", waar een woongebouw van 10 m hoog en een woongebouw van 14 m hoog waren toegestaan. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad nog nader akoestisch onderzoek had moeten doen naar het treffen van een maatregel in de vorm van het aanbrengen van een geluidreducerende deklaag.

De betogen falen.

Groenvoorziening

7.    [appellant] en anderen hebben aangevoerd dat de groenvoorziening die is ingetekend in het inrichtingsplan, te smal is.

7.1.    De Afdeling stelt voorop dat de raad door middel van de voorwaardelijke verplichting in artikel 8 van de planregels en de aanduiding "overige zone - voorwaardelijke verplichting" op de verbeelding heeft geborgd dat de benodigde groenvoorziening gerealiseerd en in stand gehouden wordt bij de realisatie van het woonzorgcomplex. De Afdeling stelt vast dat de raad in dit opzicht heeft voldaan aan de opdracht uit overweging 15.2 van de tussenuitspraak. De enkele stelling van [appellant] en anderen dat de groenvoorziening die is ingetekend in het inrichtingsplan volgens hen te smal is, biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen kiezen voor de omvang van de groenvoorziening zoals opgenomen in het inrichtingsplan.

Het betoog faalt.

Conclusie ten aanzien van het besluit van 26 maart 2019

8.    Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 26 maart 2019 is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Proceskosten

9.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Voor zover [appellant] en anderen hebben verzocht om vergoeding van de door hen gemaakte kosten in verband met het printen van stukken, het huren van een zaal voor overleg en het aangetekend versturen van een zienswijze, overweegt de Afdeling dat deze kosten gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Verder hebben [appellant] en anderen verzocht om de reiskosten voor het bijwonen van de twee zittingen die bij de Afdeling zijn gehouden te vergoeden voor meerdere personen. De Afdeling overweegt hierover dat in de regel slechts de reiskosten van één van de vertegenwoordigers in aanmerking komen voor vergoeding. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat in dit geval een uitzondering daarop wordt gemaakt. Dit betekent dat de raad slechts de reiskosten van één van hen hoeft te vergoeden voor het bijwonen van de twee zittingen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Heerhugowaard van 23 januari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Van Duivenvoordestraat" en tegen het besluit van 26 maart 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Van Duivenvoordestraat" niet-ontvankelijk,

voor zover het is ingesteld door [persoon] en de bewoners aan de Van Duivenvoordestraat, Basiusstraat en Van Oudesteynstraat, behoudens de bewoners aan de Van Duivenvoordestraat [nrs.], Van Foreeststraat [.], Van Oudesteynstraat [nrs.];

II.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Heerhugowaard van 23 januari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Van Duivenvoordestraat", voor zover ontvankelijk, gegrond;

III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heerhugowaard van 23 januari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Van Duivenvoordestraat", voor zover het betreft de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Wonen - 2", "Gemengd" en "Groen" en artikel 3, lid 3.1, artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, en artikel 6, lid 6.1, van de planregels;

IV.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Heerhugowaard van 26 maart 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Van Duivenvoordestraat", voor zover ontvankelijk, ongegrond;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Heerhugowaard tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 75,07 (zegge: vijfenzeventig euro en zeven cent), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Heerhugowaard aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019

418-889.