Uitspraak 201907187/2/A3


Volledige tekst

201907187/2/A3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:

1.    [verzoekster sub 1], gevestigd te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
2.    [verzoekster sub 2], gevestigd te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 september 2019 in zaken nrs. 19/4430 en 19/4431 in het geding tussen:

[verzoekster sub 1],

[verzoekster sub 2]

en

de burgemeester van Waalwijk.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 1 mei 2019 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang gelast het bedrijfspand (hierna: het pand) aan de [locatie] te Sprang-Capelle te sluiten voor de duur van twaalf maanden.

Bij onderscheiden besluiten van 25 juli 2019 heeft de burgemeester de door [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 september 2019 heeft de rechtbank de door [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] hoger beroep ingesteld.

Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 oktober 2019, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door mr. C.P. Posthuma, advocaat te 's-Hertogenbosch, [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.C.L. van de Corput, advocaat te Breda, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H. van de Werken, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] komen op tegen een last tot sluiting van het pand voor de duur van twaalf maanden wegens het aantreffen van voorwerpen die volgens de burgemeester voor grootschalige of bedrijfsmatige hennepteelt bestemd zouden zijn. [verzoekster sub 1] is eigenaar van het pand, dat zij verhuurt aan [verzoekster sub 2]. [verzoekster sub 2] exploiteert in het pand een detailhandel in tuinkassen, tuinbouwtechniek, tuinaccessoires en aanverwante artikelen. Hun verzoeken strekken tot het schorsen van het sluitingsbevel.

De detailhandel is nog geopend. De burgemeester heeft aangekondigd de sluiting op te schorten tot een week nadat de voorzieningenrechter op deze verzoeken heeft beslist.

3.    Een inhoudelijke beoordeling van de door de burgemeester en verzoeksters ingenomen standpunten vergt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nader onderzoek en een ver strekkende afweging. Een voorlopigevoorzieningenprocedure leent zich daartoe minder. Beoordeling van deze standpunten zal derhalve in de bodemprocedure dienen plaats te vinden. De voorzieningenrechter beperkt zich daarom tot een afweging van de betrokken belangen.

4.    In het kader van de afweging van de bij de verzoeken betrokken belangen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoeksters zijn gelegen in het kunnen voortzetten van de exploitatie van de detailhandel totdat de rechtmatigheid van het besluit tot sluiting van het pand voor de duur van twaalf maanden vaststaat. Hieraan hebben verzoeksters ten grondslag gelegd dat sluiting van het pand zodanige financiële consequenties kan hebben dat een faillissement van [verzoekster sub 2] niet uit te sluiten is, waardoor bij gegrondverklaring van hun hoger beroepen voortzetting van de detailhandel wellicht niet meer mogelijk is. [verzoekster sub 1] vreest reputatieschade, aangezien de vennoot zelf jarenlang in het pand een winkel heeft gerund waarop de familienaam zichtbaar was. Ook voorziet [verzoekster sub 1] moeite met het vinden van een nieuwe huurder gezien de omvang en het specifieke karakter van het pand.

Daartegenover staat het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde, welk belang de burgemeester behartigt. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoeveelheid, de aard en de onderlinge combinatie van de in het pand aangetroffen goederen aannemelijk maken dat deze voorwerpen bestemd zijn voor de grootschalige of bedrijfsmatige hennepteelt. Dan is volgens de burgemeester vanzelfsprekend de openbare orde en veiligheid in het geding en moet de loop naar het pand worden beëindigd door het te sluiten.

Gebleken is dat de hoger beroepen van de verzoeksters binnen afzienbare termijn door een meervoudige kamer van de Afdeling ter zitting kunnen worden behandeld. Gebleken is voorts dat de goederen die aanleiding vormden voor de sluiting in beslag zijn genomen en niet meer worden verkocht. Daarnaast heeft de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat zich de afgelopen periode, waarin de sluiting was opgeschort, incidenten hebben voorgedaan of dat overlast heeft plaatsgevonden waardoor de openbare orde en veiligheid rondom het pand ernstig in het geding is.

Hoewel niet valt uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven, komt de voorzieningenrechter op grond van het  voorgaande tot de slotsom dat het door de burgemeester behartigde algemeen belang hier niet zo zwaar weegt dat sluiting van het pand moet plaatsvinden voordat uitspraak in de hoofdzaak is gedaan.

5.    Gelet op al het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

6.    De burgemeester moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de onderscheiden besluiten van de burgemeester van Waalwijk van 1 mei 2019 en 25 juli 2019, betreffende de oplegging van een last onder bestuursdwang tot sluiting van het pand aan de [locatie] te Sprang-Capelle, totdat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist;

II.    veroordeelt de burgemeester van Waalwijk tot vergoeding van bij [verzoekster sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.062,92 (zegge: duizendtweeënzestig euro en tweeënnegentig cent), waarvan € 1.024,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    veroordeelt de burgemeester van Waalwijk tot vergoeding van bij [verzoekster sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat de burgemeester van Waalwijk aan verzoeksters het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) voor [verzoekster sub 1] en € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) voor [verzoekster sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2019

587.