Uitspraak 201907159/2/A1


Volledige tekst

201907159/2/A1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te Aadorp, gemeente Almelo,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel (hierna: de rechtbank) van 21 augustus 2019 in zaak nrs. 19/1204 en 19/1346 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2018 heeft het college [verzoekster] onder oplegging van een dwangsom gelast het handelen in strijd met het bestemmingsplan te (laten) staken en gestaakt te houden, door de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] op het perceel [locatie] te Aadorp te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de last onder dwangsom van 6 juli 2018 aangepast wat betreft de motivering en de gestelde begunstigingstermijn.

Bij uitspraak van 21 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 oktober 2019, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoekster] exploiteert sinds januari 2017 een cateringbedrijf onder de naam [bedrijf]. Zij gebruikt daarvoor op het perceel, waarop tevens een woning staat, een schuur/loods. De schuur/loods wordt tevens als kantine voor [Biljart- en dartvereniging] en als keuken voor privédoeleinden gebruikt. De woning wordt bewoond door [verzoekster], haar ouders en de rest van het gezin.

3.    Het college heeft twee brieven van 25 juni 2019 aan [verzoekster] verstuurd. Een brief was gericht aan haar gemachtigde en een brief was aan haar persoonlijk gericht. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in de uitspraak van 1 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2662) overwogen dat het college bij besluit van 25 juni 2019 het door [verzoekster] tegen het besluit van 6 juli 2018 gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard en de last onder dwangsom van 6 juli 2018 heeft aangepast wat betreft de motivering en de gestelde begunstigingstermijn. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daarover thans anders te oordelen en gaat ook in deze procedure, net als de voorzieningenrechter in de uitspraak van 1 augustus 2019, uit van één primair besluit van 6 juli 2018 en één besluit op bezwaar van 25 juni 2019.

4.    Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat de besluiten van 6 juli 2018 en 25 juni 2019 hangende de bodemprocedure worden geschorst voor zover deze zien op het gebruik van de keuken voor privédoeleinden.

5.    Een beoordeling van de door [verzoekster] tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.

6.    In het besluit van 6 juli 2018 is het volgende vermeld:

"Wij gelasten u:

Het handelen in strijd met het bestemmingsplan te (laten) staken en gestaakt te (laten) houden;

Dit kunt u (laten) doen door:

De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] te (laten) staken en gestaakt te houden."

In de aan de gemachtigde van [verzoekster] gerichte brief van 25 juni 2019 is vermeld:

"Het bezwaar richt zich tegen de last onder dwangsom van 6 juli 2018. De last houdt in dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf], die in strijd met het bestemmingsplan worden geacht, moeten worden gestaakt en gestaakt worden gehouden."

In de aan [verzoekster] gerichte brief van 25 juni 2019 is vermeld:

"Een last onder dwangsom is een herstelsanctie. Wij verzoeken u de overtreding te (laten) beëindigen. Indien u dit verzoek niet uitvoert, moet u een dwangsom betalen.

Wij gelasten u:

Het handelen in strijd met artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (laten) staken en gestaakt te (laten) houden;

Dit kunt u (laten) doen door:

De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] te (laten) staken en gestaakt te houden.

Als u de overtredingen niet, niet tijdig, of niet volledig beëindigt, verbeurt u de volgende dwangsommen:

handelen in strijd met het bestemmingsplan: € 500,- per week of gedeelte van een week dat de overtreding na afloop van de begunstigingstermijn voortduurt, met een maximum van € 1.000,-;"

7.    Gelet op de tekst van de last van 6 juli 2018 en de brieven van 25 juni 2019 moet worden vastgesteld dat de aan [verzoekster] opgelegde last onder dwangsom niet ziet op het gebruik van de keuken in de loods/schuur voor privédoeleinden. Anders dan [verzoekster] betoogt volgt dat niet uit de omstandigheid dat in de aan [verzoekster] gerichte brief van 25 juni 2019 niet alleen het woord "overtreding" maar ook het meervoud daarvan, "overtredingen, wordt gebruikt. Het verzoek van [verzoekster] strekt uitsluitend tot het schorsen van de last voor zover die ziet op het gebruik van de keuken voor privédoeleinden. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid, dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.

8.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Kos
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2019

580.