Uitspraak 201900177/1/A1


Volledige tekst

201900177/1/A1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te Ingen, gemeente Buren,

2.    Stichting Milieuwerkgroep Buren e.o., gevestigd te Beusichem, gemeente Buren (hierna: SMB),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 november 2018 in zaken nrs. 18/5635, 18/6047, 18/5634 en 18/6046 in het geding tussen:

[appellant sub 1] en SMB

en

het college van burgemeester en wethouders van Buren.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2018 heeft het college Beleggingsonderneming Utrecht-West B.V. omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een boomkwekerij en een uitrit aan de Woudstraat/Verhuizensestraat ong. te Ingen (hierna: het perceel).

Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft het college het door [appellant sub 1] en SMB daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 november 2018 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en SMB daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en SMB hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1], SMB en Beleggingsonderneming Utrecht-West B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2019, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. W.R. Beukhof, advocaat te Veenendaal, SMB, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door R.A. Vermeulen en H.J. van Oord, zijn verschenen. Voorts is  Beleggingsonderneming Utrecht-West B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden] en mr. L. Alberts, advocaat te Hardinxveld-Giessendam, ter zitting als derde-belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Beleggingsonderneming Utrecht-West B.V. is eigenaar van het perceel. Het perceel heeft een oppervlakte van ruim 2,9 hectare en wordt verpacht aan [boomkweker] met als doel hierop een boomkwekerij te realiseren met 15.000 laanbomen in noord-zuidelijke richting. Aan het perceel zijn op grond van het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied 2012" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied", "Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied I" en "Waarde - Cultuurhistorie" en de functieaanduiding "agrarisch-teeltvrije zones" toegekend.

Het hoger beroep van SMB

Het huidige maaiveld

2.    SMB betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het betoog dat het begrip "het huidige maaiveld" zoals vermeld in de voorschriften bij de omgevingsvergunning niet nader is gedefinieerd. Het vastleggen van het huidige maaiveld door middel van een gedetailleerde hoogtekaart is van belang om het huidige reliëf in kaart te brengen en om in de toekomst vast te kunnen stellen of en in hoeverre de bodem, en daarmee het maaiveld, is gedaald als gevolg van het afvoeren van bomen met kluit, aldus SMB.

2.1.    In de voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning staat  dat de graafwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd tot een diepte van maximaal 40 centimeter onder het huidige maaiveld.

Verder is in de voorschriften vermeld dat uit het archeologisch onderzoek van 4 juni 2018 van Ecoconsultancy (hierna: het aanvullend archeologisch rapport), dat deel uitmaakt van het besluit van 10 oktober 2018, is gebleken dat de archeologische waarden zijn gewaarborgd als de werkzaamheden plaatsvinden tot een diepte van 40 centimeter onder het huidige maaiveld en dat het potentiële archeologische niveau beschermd dient te worden met een aan te brengen ophoog laag (dikte naar gelang de maximale verstoring bovenop de toegestane 40 centimeter). Als niet opgehoogd wordt of kan worden, dient alsnog een archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden, aldus de voorschriften.

2.2.    SMB kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat de rechtbank niet is ingegaan op het betoog dat niet duidelijk is wat onder "het huidige maaiveld" wordt verstaan. De rechtbank heeft overwogen dat het college ter zitting heeft toegelicht dat wordt gewerkt aan een plan van aanpak om handhavend op te treden als er dieper dan 40 centimeter wordt gegraven en dat de archeoloog om die reden een nulmeting zal doen voorafgaand aan het planten van de bomen. In dat verband is van belang dat door de Omgevingsdienst Rivierenland op 11 maart 2019 het rapport "Nulmeting archeologie en plan van aanpak Handhaving, casus Woudstraat-Verhuizensestraat te Ingen (kadastraal perceel Lienden I 334), gemeente Buren" is opgesteld. Uit dat rapport blijkt dat aan de nulmeting de boringen van Econsultancy van 4 mei 2018, die ten grondslag hebben gelegen aan het aanvullend archeologisch onderzoek, ten grondslag zijn gelegd. Het college heeft gelet hierop terecht opgemerkt dat de nulmeting uit het aanvullend archeologisch rapport kan worden afgeleid. Op 4 juni 2018 is "het huidige maaiveld" derhalve reeds bepaald.

Het betoog faalt.

Toezegging boomkwekerij

3.    SMB betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat aan de toezeggingen van de boomkwekerij dat nooit dieper zal worden gegraven dan 40 centimeter, geen betekenis kan worden toegekend. De kluiten van de bomen worden niet gerooid met een ijsschep in de vorm van een halve bol, maar met een ijsschep in de vorm van een enigszins afgeplatte bol. De kluiten dienen verder te voldoen aan de door de Raad voor de laanbomenteelt opgestelde kwaliteitseisen, waarbij wordt uitgegaan van een kluithoogte van ongeveer 80% van de kluitdiameter vanwege de afgeplatte bolvorm. Gelet hierop zullen de kluiten van de grotere maten laanbomen volgens SMB aanzienlijk groter zijn dan 40 centimeter. De bodem zal bij het rooien van grotere bomen worden verstoord tot een diepte van ongeveer 50 centimeter. Door het afvoeren van de kluiten en de daarmee gepaard gaande bodemdaling wordt de bodem op termijn steeds dieper verstoord. Als bij de exploitatie van de boomkwekerij de grond dieper dan 40 centimeter wordt bewerkt, zal bovendien de in de ondergrond aanwezige structuur van ruggen en geulen, het bodemarchief, worden aangetast, hetgeen door de rechtbank niet is onderkend, aldus SMB.

3.1.    De rechtbank heeft overwogen dat pachter M. van de Bijl heeft aangegeven dat de diepte van de kluiten maximaal 40 centimeter is als deze gerooid worden en dat hij niet dieper zal graven dan 40 centimeter. De rechtbank heeft voorts van belang geacht dat de bomen uit de grond worden gehaald met behulp van de zogeheten "ijsschepmethode" waarbij het haalbaar is om niet dieper te graven dan 40 centimeter.

Voorts heeft de rechtbank gelet op het aanvullend archeologisch rapport en de aan de vergunning verbonden beperking dat mag worden gegraven tot een diepte van 40 centimeter geen aanknopingspunten aanwezig geacht voor de conclusie dat het realiseren van de boomkwekerij in strijd is met de bestemming "Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied I". De stelling dat het niet haalbaar is om een boomkwekerij te exploiteren waarbij niet dieper dan 40 centimeter in de bodem wordt gegraven, doet hier volgens de rechtbank niet aan af.

3.2.    De Afdeling stelt voorop dat door partijen niet wordt betwist dat tot 40 centimeter kan worden gegraven zonder dat de archeologische waarden worden aangetast.

Gelet op de toelichting van [boomkweker], die inhoudt dat hij ter plaatse een boomkwekerij kan en zal exploiteren, waarbij niet dieper zal worden gegraven dan tot 40 centimeter, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht de stelling van SMB dat het niet haalbaar is om een boomkwekerij te exploiteren waarbij niet dieper dan 40 centimeter in de bodem wordt gegraven, niet gevolgd. Daarbij betrekt de Afdeling dat indien zou blijken dat dieper wordt gegraven dan 40 centimeter, dit voor rekening en risico van [boomkweker] komt. In dat geval is het college, vanwege de overtreding van het terzake aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift en welk voorschrift ook in het kader van het normale beheer van de boomkwekerij in acht zal moeten worden genomen, bevoegd.

Nu de Afdeling met de rechtbank van oordeel is dat er gezien het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift dat de graafwerkzaamheden tot een diepte van maximaal 40 centimeter onder het huidige maaiveld zullen worden uitgevoerd, geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het realiseren van een boomkwekerij op het perceel in strijd is met de aan het perceel toegekende bestemming "Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied I", wordt niet toegekomen aan beantwoording van de vraag of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht aan een eventuele vernietiging van het besluit van 10 oktober 2018 in de weg zou hebben gestaan.

Het betoog faalt.

4.    Voorts betoogt SMB dat het voor de kronkelwaarden kenmerkende reliëf een onderdeel vormt van de cultuurhistorische waarden van het gebied die op grond van artikel 28 van de planregels behorende bij het bestemmingsplan worden beschermd. Na het rooien van de bomen blijven diepe gaten in de bodem achter die vervolgens worden dichtgeschoven. SMB wijst op een publicatie van de universiteit van Wageningen waaruit blijkt dat als gevolg hiervan nivellering van het reliëf plaatsvindt. De rechtbank heeft dit volgens SMB niet onderkend.

4.1.    Aan het perceel is onder meer de bestemming "Waarde-Cultuurhistorie" toegekend.

Artikel 28, lid 28.1.1. luidt: "De voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden."

Lid 28.1.2. luidt: "Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de in artikel 28 lid 1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

a. reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen;

(…)."

Lid 28.4.1. luidt: "Het is verboden binnen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie", voor zover dit niet betreft de bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

(…)

b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

(…)."

Lid 28.4.3. luidt: "Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 28 lid 4.1, indien is gebleken dat hierdoor de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad."

4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de toelichting op de aanvraag van 22 november 2017 van Van Westreenen adviseurs (hierna: de toelichting op de aanvraag) voldoende blijkt dat de cultuurhistorische waarden niet blijvend onevenredig worden geschaad indien niet dieper dan 40 centimeter onder maaiveld wordt gegraven, waarop ook het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift ziet. In dit verband is van belang dat het reliëf op het perceel als gevolg van het rooien van bomen met kluit, waarbij een diepte van maximaal 40 centimeter kan en moet worden gerespecteerd, nagenoeg onveranderd blijft. De publicatie van de universiteit van Wageningen waar door SMB op is gewezen maakt het vorenstaande niet anders, reeds omdat niet is gebleken dat deze ziet op dezelfde wijze van rooien als hier aan de orde.

Het betoog faalt.

Openheid landschap

5.    SMB voert verder aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat als gevolg van de realisatie van de boomkwekerij de openheid van het landschap met kronkelwaarden wordt aangetast. De in de toelichting op de aanvraag opgenomen conclusie dat de boomkwekerij voorziet in het behoud van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden op het perceel, is om die reden onjuist, aldus SMB.

5.1.    In artikel 28 van de planregels behorende bij het bestemmingsplan is de openheid van het landschap niet vermeld als een te beschermen cultuurhistorische waarde. Voorts heeft SMB niet onderbouwd dat als gevolg van de realisatie van de boomkwekerij op het perceel niet langer sprake is van een open landschap. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor de conclusie dat als gevolg van de realisatie van de voorziene boomkwekerij sprake is van de in artikel 28 van de planregels beschreven cultuurhistorische waarden.

Het betoog faalt.

6.    SMB betoogt dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat in de laanbomenkwekerij per cyclus van zes jaar met het rooien van de kluiten aanzienlijke hoeveelheden grond worden afgevoerd, hetgeen gevolgen heeft voor de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. Meerdere onderzoekers komen volgens SMB tot de conclusie dat sprake is van een bodemdaling van 1 tot 1,5 centimeter per jaar. In het door [boomkweker] overgelegde rapport van Schalk Linde 10 van 19 november 2018 wordt geconcludeerd dat de bodemdaling slechts 0,815 centimeter per cyclus van zes jaar bedraagt. Deze conclusie kan volgens SMB niet worden gevolgd. De afvoer van grond resulteert in een daling van het maaiveld, waardoor het voor het gemeentebestuur onmogelijk wordt om op een later tijdstip tot handhaving over te gaan. Bovendien zal het product onverkoopbaar worden indien de boomkweker rekening houdt met een geleidelijke bodemdaling omdat de kluit na elke cyclus kleiner wordt. Als de boomkweker geen rekening houdt met bodemdaling dan zal het ongestoorde bodemprofiel dieper dan 40 centimeter al na een cyclus van zes jaar worden aangetast. Daarmee zullen ook de cultuurhistorische en archeologische waarden worden aangetast, aldus SMB.

6.1.    Zoals hiervoor onder 3.2. is overwogen, is geen sprake van aantasting van de archeologische en cultuurhistorische waarden indien overeenkomstig de verleende vergunning graafwerkzaamheden worden uitgevoerd tot een diepte van maximaal 40 centimeter onder het huidige maaiveld.

De Afdeling stelt vast dat omgevingsvergunning is verleend voor het aanleggen van een boomkwekerij en de daarbij aan de orde komende werken en werkzaamheden, waaronder ook het egaliseren van gronden en het rooien van aan te planten bomen. De Afdeling verwijst in dit verband in het bijzonder naar bladzijde 4 van de toelichting bij de aanvraag, zoals neergelegd in de brief van Van Westreenen aan het college van 22 november 2017. Zoals ter zitting ook is toegelicht, ziet de aanvraag om de omgevingsvergunning aldus ook op de exploitatie van de boomkwekerij en de in dit kader uit te voeren werken en werkzaamheden, waaronder het rooien van de gekweekte bomen (inclusief de kluit ervan) en het egaliseren van de betrokken grond. In dit verband is ter zitting van de zijde van de vergunninghouder ook toegelicht dat de betrokken gronden zullen worden geëgaliseerd nadat ter plaatse aangeplante bomen zijn gerooid en nadat ter plaatse eventueel ook nieuwe bomen zijn aangeplant. Aldus treedt als gevolg van het rooien geen bodemdaling op, waardoor ook geen aantasting van cultuurhistorische en archeologische waarden zal plaatsvinden.

Zoals de Afdeling hiervoor eveneens reeds heeft overwogen, is het college bevoegd handhavend op te treden indien bij het rooien graafwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 40 centimeter onder het huidige maaiveld.

Het betoog faalt.

Aanplanten houtopstand

7.    SMB betoogt dat niet is onderkend dat een omgevingsvergunning is vereist voor het aanplanten van een houtopstand. In de van de omgevingsvergunning deel uitmakende toelichting op de aanvraag is ten onrechte geconcludeerd dat de aanleg van de boomkwekerij past binnen de uitzondering van artikel 24, lid 24.4.2, aanhef en onder b, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan. Ter plaatse heeft nooit wisselteelt plaatsgevonden met een dieper wortelend gewas dan laanbomen. Uit het archeologisch onderzoek van Econsultancy van 4 juni 2018 is gebleken dat de grond niet dieper dan 40 centimeter is bewerkt. Ingevolge artikel 24, lid 24.4.1, aanhef en onder g, van de planregels is wel een omgevingsvergunning vereist, aldus SMB.

7.1.    Artikel 24, lid 24.4.1, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan luidt: "Het is verboden binnen de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologisch onderzoekgebied-1" de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

(…)

g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;

(…)."

Lid 24.4.2 luidt: "Het in artikel 24 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

(…)

b. werken en werkzaamheden voor zover het betreft voortzetting van de bestaande agrarische teelt, of, indien (uit historisch (kaart)materiaal blijkt dat) sprake is van wisselteelt met een ten opzichte van het voorgaande gewas diepwortelender gewas, daardoor geen sprake is van een in verband met het archeologisch belang nadeliger verstoring van de bodem;

(…)."

7.2.    In de van de omgevingsvergunning deel uitmakende toelichting op de aanvraag is vermeld dat op basis van historische gegevens kan worden aangetoond dat op het perceel in het verleden sprake is geweest van wisselteelt en dat de gronden reeds diep geroerd zijn. De vorige eigenaar van het perceel heeft tussen 2002 en 2013 meerdere keren opdracht gegeven aan een loon-en verzetsbedrijf voor het bewerken van de gronden ten behoeve van het inzaaien en oogsten van gras en mais. Hierbij is gebruik gemaakt van een sleuvenfrees en een (diep)woeler die de grond tot tenminste 50 centimeter diepte hebben bewerkt.

Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is dat het plan past in de in artikel 24, lid 24.4.2., onder b, van de planregels opgenomen uitzondering op grond waarvan geen omgevingsvergunning is vereist omdat geen sprake is van een in verband met het archeologisch belang nadeliger verstoring van de bodem, en waarbij ook moet worden betrokken dat aan de verleende omgevingsvergunning het voorschrift is verbonden dat geen graafwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd dieper dan 40 centimeter onder het huidige maaiveld.

Het betoog faalt.

8.    Het hoger beroep van SMB is ongegrond.

Het hoger beroep van [appellant sub 1]

9.    [appellant sub 1] is woonachtig aan de [locatie] te Ingen.

10.    Ter zitting heeft [appellant sub 1] de hoger beroepsgrond dat het aanvullen van de aanvraag om omgevingsvergunning met een quick scan Wet natuurbescherming geïndiceerd was, ingetrokken.

Kernwaarden landschap

11.    [appellant sub 1] wijst er op dat met het verlenen van de omgevingsvergunning een grootschalig areaal voor boomkwekerij is ontstaan. Dit doet volgens hem afbreuk aan het gebruik zoals dat wordt genoemd in artikel 7, lid 7.1.3, onder d, van de planregels en aan de kernkwaliteit van een open landschap. Het behoud van het op het perceel aanwezige grasland is een kernwaarde nu dit onderdeel uitmaakt van het open, afwisselende landschap. [appellant sub 1] wijst erop dat grasland ingevolge artikel 7, lid 7.1.3, onder h, van de planregels onder de beschermde waarden wordt gebracht en dat artikel 7, lid 7.6.1.1, van de planregels voorziet in een verbod tot het scheuren van grasland.

11.1.    Artikel 7, lid 7.1.1, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan luidt: "De op de verbeelding voor "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. grondgebonden agrarische productie;

(…)

d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;

(…)."

Lid 7.1.3. luidt: "Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in artikel 7 lid 1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

(…)

d. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;

(…)

h. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

(…)."

Lid 7.6.1.1. luidt: "Het is verboden binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied", voor zover dit niet betreft de bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

(…)

c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

(…)

g. het scheuren van grasland anders dan werkzaamheden ter vervanging van een bestaand grasland of het toepassen van bestaande wisselteelt."

Lid 7.6.1.3. luidt: "Burgemeester en Wethouders gaan pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 7 lid 6.1.1 indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden, waaronder, in zoverre artikel 7 lid 6.1.1 sub f en artikel 7 lid 6.1.1 sub g van toepassing zijn, de waarden als weidevogelgebied, die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad."

11.2.    Uit artikel 7, lid 7.1.3, onder d, van de planregels volgt dat ter plaatse van gronden waaraan de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" is toegekend, sprake moet zijn van een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen. Hieruit volgt dat een gebruik als boomkwekerij kan plaatsvinden, mits sprake blijft van een divers agrarisch gebruik. Niet gebleken is dat daarvan met de aanleg van de boomkwekerij niet langer sprake is. Het plan versterkt het diverse agrarische gebruik van de gronden.

Voorts heeft het college in het kader van de vraag of een omgevingsvergunning kon worden verleend voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 7 lid 6.1.1, de aanleg, waaronder ook de exploitatie, van een boomkwekerij ter plaatse aan de aanwezige landschappelijke en natuurwaarden getoetst en beoordeeld of de landschappelijke waarden en de natuurwaarden daardoor niet blijvend onevenredig worden geschaad. Hierbij heeft het college onder meer geconcludeerd dat een boomkwekerij ter plaatse het karakteristieke gebruik van de gronden in het gebied versterkt. Verder is van belang geacht dat het perceel al langere tijd in gebruik is als agrarisch productie- en weideland. Om die reden is geen sprake van een halfnatuurlijk gras- of akkerland. Met het aanplanten van de laanbomen wordt volgens het college bovendien aangesloten op het beplantingstype van de oeverwallen en de naastgelegen percelen.

Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond aanwezig geacht voor het oordeel dat de in het gebied aanwezige landschappelijke en natuurwaarden blijvend onevenredig worden geschaad. Hierbij betrekt de Afdeling ook dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ten behoeve van de aanleg van de boomkwekerij verwijderde grasland droog, halfnatuurlijk kruidenrijk grasland betrof.

Het betoog faalt.

Verkeers- en ontsluitingsprobleem

12.    [appellant sub 1] betoogt voorts onder verwijzing naar het rapport "Rooien en opslaan van laanbomen; is blokrooien een duurzaam alternatief" dat als gevolg van het daarmee samenhangende landbouwverkeer door de aanleg van de boomkwekerij verkeers- en ontsluitingsproblemen zullen ontstaan. Dit is door het college niet onderkend, aldus [appellant sub 1].

12.1.    De Afdeling acht in dit verband van belang dat [appellant sub 1] heeft verwezen naar een rapport dat ziet op de gemeente Neder Betuwe dat gaat over blokrooien. In het onderhavige geval is echter geen sprake van blokrooien. Bovendien is de boomkwekerij voorzien in de gemeente Buren, zodat [appellant sub 1] met dat rapport het ontstaan van bedoelde verkeers- en ontsluitingsproblemen niet aannemelijk heeft gemaakt.

Het betoog faalt.

Archeologische waarden

13.    [appellant sub 1] betoogt dat uit artikel 24, lid 24.4.3, van de planregels, volgt dat een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 24, lid 24.4.1, alleen kan worden verleend, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat het behoud van archeologische waarden ter plaatse van de voor "Waarde - Archeologisch onderzoekgebied-1" aangewezen gronden kan worden gewaarborgd. De rechtbank heeft volgens [appellant sub 1] niet onderkend dat daarvan in dit geval geen sprake is. [appellant sub 1] verwijst in dit verband naar een op zijn verzoek door Adviespraktijk A=M opgesteld rapport van 19 januari 2019. Bij het rooien van de bomen zal de bodem dieper worden verstoord dan tot 40 centimeter als gevolg waarvan mogelijk archeologische waarden zullen worden aangetast. Verder zal als gevolg van het rooien van de bomen bodemdaling plaatsvinden. Dat zorgt ervoor dat mogelijke archeologische vondsten en sporen steeds dichter aan het oppervlak komen te liggen waardoor zij kunnen worden aangetast. Voorts is de door het gemeentebestuur voorgestelde handhavingsstrategie ontoereikend, omdat daarbij pas na het rooien van de bomen, dus na drie tot zes jaar, zal worden gekeken of de bodem niet dieper is verstoord dan 40 centimeter. Mogelijke archeologische resten en sporen zijn dan al verstoord of vernietigd. Bovendien is ten onrechte geen nulmeting verricht terwijl de bomen al zijn ingeplant, aldus [appellant sub 1].

13.1.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

13.2.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

13.3.    Artikel 24 van de planregels strekt, zoals ook volgt uit artikel 24, lid 24.1, tot het behoud van de archeologische waarden. Dit geldt voor alle bepalingen die vallen onder artikel 24 van de planregels, daaronder begrepen het bepaalde in lid 24.4.1. en 24.4.3. van de planregels. Het behoud van archeologische waarden is een algemeen belang. De regeling van artikel 24 van de planregels strekt in dit geval kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1]. Voor [appellant sub 1] gaat het in zoverre immers om het belang om gevrijwaard te blijven van de ruimtelijke invloed van de voorziene boomkwekerij. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de belangen van [appellant sub 1] ook niet verweven met de belangen tot bescherming waarvan artikel 24 van de planregels strekt. Het beroep van [appellant sub 1] op artikel 24 van de planregels kan daarom, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het besluit van 10 oktober 2018. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor een inhoudelijke bespreking van de gronden van [appellant sub 1] over de archeologische waarden.

Diepte graven

14.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van [boomkweker] en de toelichting op de aanvraag van 22 november 2017 van Van Westreenen heeft gevolgd dat het haalbaar is om niet dieper te graven dan tot 40 centimeter. Daarbij is de rechtbank er aan voorbij gegaan dat [appellant sub 1] zich onder verwijzing naar wetenschappelijke studies ter zake op het standpunt heeft gesteld dat het niet haalbaar is om een boomkwekerij te exploiteren zonder dieper te graven dan 40 centimeter, aldus [appellant sub 1].

14.1.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2. is overwogen, faalt dit betoog. Voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het standpunt heeft gevolgd van [boomkweker] dat het mogelijk is om te graven tot maximaal 40 centimeter diepte, bestaat geen grond. De rechtbank heeft immers bij haar conclusie betrokken dat [boomkweker] heeft aangegeven dat de diepte van de kluiten maximaal 40 centimeter is en dat hij niet dieper zal graven dan 40 centimeter onder maaiveld, en waarbij door hem gebruik wordt gemaakt van de ijsschepmethode.

Het betoog faalt.

Interpretatie planregel

15.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank een interpretatie heeft gegeven van artikel 28, lid 28.4.1. van de planregels behorende bij het bestemmingsplan die niet strookt met de in de artikelen 7, lid 7.6.1.1. en 24, lid 24.4.1. onder g, van de planregels opgenomen verbodsbepalingen. Het lijkt er volgens [appellant sub 1] op dat in artikel 28, lid 28.4.1, onder d, van de planregels in plaats van "niet zijnde" "waaronder begrepen" moet worden gelezen.

15.1.    Artikel 28, lid 28.4.1, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan luidt: "Het is verboden binnen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie", voor zover dit niet betreft de bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

(…)

d. het aanplanten van een houtopstand, niet zijnde agrarisch productiebos, productieboomgaard (voor zover geen hoogstamboomgaard),

zacht-fruitopstand of (boom)kwekerij;

(…)."

15.2.    Naar het oordeel van de Afdeling biedt de passage uit de plantoelichting waar [appellant sub 1] ter zitting in dit verband op heeft gewezen, geen aanknopingspunt voor het oordeel dat zijn interpretatie van de planregel moet worden gevolgd.

De Afdeling overweegt dat artikel 28, lid 28.4.1. van de planregels omwille van de rechtszekerheid letterlijk dient te worden uitgelegd. De rechtszekerheid vereist immers dat van hetgeen in het bestemmingsplan is bepaald, in beginsel dient te worden uitgegaan. Nu de desbetreffende planregel duidelijk is, is er, anders dan [appellant sub 1] betoogt, geen aanleiding in het licht van de toelichting op het bestemmingsplan, daar een andere interpretatie aan te geven dan de rechtbank heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Reliëf

16.    [appellant sub 1] betoogt voorts, onder verwijzing naar het rapport van A=M, dat laanbomenteelt op voormalig grasland op de lange termijn negatieve gevolgen heeft voor het reliëf, omdat als gevolg van de bomenteelt sprake zal zijn van nivellering. Laanbomenteelt zal op de lange termijn resulteren in het doen verdwijnen van natuurlijke hoogten en daarmee wordt het (natuurlijke) landschap aangetast.

Voorts had het college de door Van Westreenen in de toelichting op de aanvraag weergegeven toetsing van de op het perceel aanwezige cultuurhistorische waarden door een extern cultuurhistorisch bureau moeten laten beoordelen, aldus [appellant sub 1].

16.1.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.2, faalt dit betoog.

17.    Voor zover [appellant sub 1] de gronden van het hoger beroepschrift van SMB heeft ingelast in zijn hoger beroepschrift, wordt overwogen dat dat hoger beroep ongegrond is verklaard, zodat dit niet leidt tot een vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

18.    Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Conclusie

19.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

20.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Melenhorst
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2019

490.