Uitspraak 201900451/1/R3


Volledige tekst

201900451/1/R3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Appingedam,

en

de raad van de gemeente Appingedam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Stad Appingedam - De Tip" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en H.A. Wessels zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 45 woningen mogelijk op een voormalig fabrieksterrein, ook wel genoemd "De Tip".

2.    Het plangebied ligt ten westen van het historische stadscentrum van Appingedam. Het plangebied wordt begrensd door de watergangen het Damsterdiep en het Nieuwe Diep aan de noord-, west- en zuidzijde en door de Bouwmeesterstraat aan de oostzijde.

3.    [appellant] woont op het perceel [locatie], gelegen ten zuiden van het plangebied. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan. Volgens hem is het plan vastgesteld in strijd met de provinciale omgevingsverordening en zijn de percelen [locatie] en Snelgersmastraat 2 (hierna: de percelen) ten onrechte niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Planbegrenzing

5.    [appellant] betoogt dat de percelen ten onrechte niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. In verband met de samenhang tussen de percelen en de woningbouw waarin het plan voorziet, heeft de raad de percelen niet buiten dat plan kunnen laten, zo stelt hij. Over het perceel Snelgersmastraat 2, een kerkgebouw, voert [appellant] aan dat deze gronden in strijd met de bestemming "Maatschappelijk" worden gebruikt voor wonen en dat de raad dit perceel aanvankelijk wel in het plan wilde opnemen. Gelet op de ruimtelijke samenhang tussen dit perceel en het eigen perceel [locatie], heeft de raad volgens [appellant] ook zijn perceel niet buiten het plan kunnen laten. Ter zitting heeft [appellant] hierover nog aangevoerd dat, als de raad een integraal plan had vastgesteld, de raad de ruimtelijke gevolgen van dat plan voor zijn perceel had kunnen beoordelen. Daarnaast is het volgens hem onwenselijk dat een samenhangend gebied wordt opgeknipt in verschillende deelgebieden.

5.1.    Vast staat dat de bedoelde percelen buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Stad Appingedam - De Tip" vallen. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stad Appingedam", rusten op de gronden van de percelen de bestemmingen "Maatschappelijk - 1" respectievelijk "Wonen - A1" en "Tuin".

5.2.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De raad heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat volgens hem geen ruimtelijke, functionele of stedenbouwkundige samenhang tussen het plangebied en de genoemde percelen bestaat. Verder heeft de raad over het perceel Snelgersmastraat 2 ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat er geen concrete plannen zijn voor een andere planologische invulling van dit perceel. Daardoor is geen sprake van een zodanige samenhang met de ruimtelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, dat dit perceel daarom in het plan had moeten worden opgenomen.

5.3.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen de gronden uit het onderhavige plangebied en de door hem genoemde percelen een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat de raad die percelen daarom niet buiten het plan heeft kunnen laten. Dat het perceel Snelgersmastraat 2 in strijd met de bestemming wordt gebruikt voor zogeheten anti-kraak bewoning en in het plangebied wonen planologisch mogelijk wordt gemaakt, is onvoldoende om een dergelijke samenhang aan te nemen. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheid dat er in een eerder stadium voornemens zijn geweest om dit perceel wel in het plan te betrekken.

Het betoog faalt.

Omgevingsverordening Groningen

6.    [appellant] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening Groningen 2016 (hierna: de Omgevingsverordening). Hierin staat dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadere regels die door Gedeputeerde Staten worden vastgesteld. Volgens [appellant] heeft de raad het plan ten onrechte niet getoetst aan een regionale woonvisie zoals is bedoeld in artikel 2.15.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Voor zover de raad verwijst naar de regionale woonvisie "Noord-Groningen Leeft!, Woon- en leefbaarheidsplan 2017-2021" van december 2016 (hierna: regionale woonvisie Noord-Groningen), wijst hij erop dat hierin staat dat met dit plan voor de regio de opgave in grote lijnen is gegeven, maar dat een verder uitgewerkt uitvoeringsprogramma voor de regionale woningmarkt nodig is. Verder stelt [appellant] dat in de regionale woonvisie Noord-Groningen staat dat het zwaartepunt ligt bij Opwierde.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan is getoetst aan artikel 2.15.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening. De voorziene woningbouw stemt volgens de raad overeen met de regionale woonvisie Noord-Groningen. Daarin staat dat voor de gemeente Appingedam is voorzien in een uitbreiding van de woningvoorraad met 60 woningen. Voorts wijst de raad erop dat de regionale woonvisie Noord-Groningen is gebaseerd op de provinciale demografische prognose die is opgenomen in het provinciale "Woningmarkt- en bewonersonderzoek Noord- en Midden- Groningen" van 31 januari 2018. Op pagina 18 van dit onderzoek staat dat voor Appingedam een uitbreiding van de woningvoorraad met 60 woningen is berekend, aldus de raad. Ter zitting heeft de raad hierover desgevraagd toegelicht dat bij de berekening van deze woningbehoefte rekening is gehouden met de totale woningvoorraad van de gemeente Appingedam en dus ook met de herstructurering in onder meer de wijk Opwierde, waar meer woningen worden gesloopt dan gebouwd.

6.2.    Artikel 2.15.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening luidt: "Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadere regels als bedoeld in het tweede lid."

Het tweede lid van dit artikel luidt: "Wanneer niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een regionale woonvisie is vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de betrokken gemeenten nadere regels over de nieuwbouwruimte vaststellen."

Het derde lid van dit artikel luidt: "In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan - onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening - voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met:

a. een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, of bij het ontbreken van een dergelijk samenwerkingsverband, met de Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente; of

b. de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw."

Artikel 2.14, aanhef, en onder c, van de Omgevingsverordening luidt: "In deze titel en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder c. regionale woonvisie: een door de gemeenteraad in samenwerking met de raden van de gemeenten in de betrokken regio vastgestelde structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een daarmee vergelijkbaar document waarin het beleid voor de groei en/of krimp van de woningvoorraad in de regio is vastgelegd en het aantal nieuw te bouwen en te slopen woningen per gemeente is bepaald."

6.3.    In de regionale woonvisie Noord-Groningen staat op pagina 44 dat er voor de gemeente Appingedam een prognose van de ontwikkeling van de woningvoorraad is gemaakt van 60 woningen in de periode 2016 tot 2026. Voorts is voor de wijk Opwierde vermeld dat er een kwaliteitsslag moet worden gemaakt door wijkvernieuwing. Volgens de regionale woonvisie Noord-Groningen leidt wijkvernieuwing, mits goed uitgevoerd, tot kleinere, toekomstbestendige buurten en wijken.

6.4.    Naar het oordeel van de Afdeling leidt hetgeen in de regionale woonvisie Noord-Groningen is opgemerkt over de wijk Opwierde niet tot de conclusie dat het toevoegen van woningen aan de woningvoorraad van Appingedam met name in deze wijk moet plaatsvinden. De opmerkingen over Opwierde zien immers op een kwaliteitsverbetering die niet per se leidt tot het toevoegen van woningen, maar eerder tot het terugbouwen van minder woningen ten opzichte van het aantal bestaande woningen zoals de raad ter zitting heeft toegelicht.

Voor zover op pagina 45 van de regionale woonvisie Noord-Groningen staat dat de opgave voor de regio in grote lijnen is geschetst maar dat vanwege de ingrijpende versterkingsoperatie een verder uitgewerkt uitvoeringsprogramma voor de regionale woningmarkt nodig is, overweegt de Afdeling dat dit niet met zich brengt dat de raad niet mocht volstaan met een toets aan de regionale woonvisie Noord-Groningen. Artikel 2.15.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening verplicht immers tot een toets aan een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt. De regionale woonvisie Noord-Groningen voldoet daaraan. Voor zover [appellant] hierover ter zitting heeft aangevoerd dat de regionale woonvisie Noord-Groningen inmiddels verouderd is, overweegt de Afdeling dat de raad de voorziene ontwikkelingen heeft getoetst aan de regionale woonvisie die gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, zoals artikel 2.15.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening voorschrijft. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de woningbouwmogelijkheden in het plan naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt. Gelet hierop is het plan niet in strijd met artikel 2.15.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening.

Het betoog faalt.

Economische uitvoerbaarheid

7.    [appellant] betoogt dat de onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is. [appellant] voert aan dat hij twijfels heeft over de saneringskosten die voortvloeien uit het bouwrijp maken van de gronden.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat saneringskosten niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Het fabrieksterrein, inclusief omliggende waterbodem, is inmiddels gesaneerd ten behoeve van de voorziene woningbouw. Het Waterschap heeft de sanering van de waterbodem bekostigd. De totale saneringskosten van de bodem op het terrein bedragen 3,6 miljoen euro, waarvan de provincie Groningen 2,9 miljoen euro heeft bekostigd.

7.2.    De Afdeling overweegt dat in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.

7.3.    In paragraaf 6.2 van de plantoelichting is inzicht geboden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarin is vermeld dat er vraag is naar de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt en dat de initiatiefnemers hebben aangetoond dat het plan financieel haalbaar is. Over het kostenverhaal staat vermeld dat met de ontwikkelaar en met Woonstichting Groninger Huis anterieure overeenkomsten worden gesloten. Voorts heeft de raad in het verweerschrift toegelicht dat reeds saneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd en dat de kosten daarvan zijn gedragen door het Waterschap, de gemeente en de provincie.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Helder    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2019

288-933.