Uitspraak 201903931/1/R1 en 201903931/2/R1


Volledige tekst

201903931/1/R1 en 201903931/2/R1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Elburg (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Elburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Paterijstraat - Poshuis" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 augustus 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Jager, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door J. Klompmaker en mr. J.D. Post, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. J. Keur, advocaat te Arnhem, [gemachtigden].

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet aan de Paterijstraat te Elburg in twee appartementencomplexen met in totaal 20 appartementen. De daarbij betrokken gronden lagen na de sloop van een voormalige school braak. [appellant] woont direct ten noordoosten hiervan en vreest een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Kortsluiting

2.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid

4.    De raad stelt dat het beroep van [appellant] voor zover het betrekking heeft op de appartementen niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

4.1.    De zienswijze van [appellant] is een reactie op de voorgestelde maatregel om de negatieve gevolgen van de bouw van appartementen voor zijn woon- en leefklimaat te beperken. De voorzieningenrechter kan deze zienswijze niet anders zien dan te zijn gericht tegen het bestemmingsplanonderdeel waarbij de bouw van deze appartementen mogelijk wordt gemaakt. Het beroep is ontvankelijk.

Daglichttoetreding, bezonning en uitzicht

5.    [appellant] betoogt dat het plan leidt tot vermindering van daglichttoetreding in zijn woning, zoals blijkt uit de bezonningsstudie, en een verlies aan uitzicht.

5.1.    Het naast de woning van [appellant] voorziene appartementencomplex is 11 m hoog en voorzien op 10 m van de erfgrens. Het bouwvlak van de woning van [appellant] ligt in het "Bestemmingplan Elburg en Oostendorp" uit 2013 op 4 m van de erfgrens. De totale afstand is 14 m.

Gelet op deze afstand, de omstandigheid dat de woning van [appellant] ten noordoosten van het plangebied ligt en de uitgevoerde bezonningsstudie, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het plan een beperkte schaduwhinder en beperking van de daglichttoetreding tot gevolg heeft. Evenmin acht de voorzieningenrechter sprake van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht ter plaatse van de woning van [appellant]. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat.

Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter niet dat de belangen van [appellant] bij behoud van zijn woon- en leefklimaat zo zwaarwegend zijn dat de raad van het vaststellen van het plan had moeten afzien.

Het betoog faalt.

Geluidsbelasting

6.    [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting vanwege het parkeerterrein dat bij het appartementencomplex is voorzien. Hierbij voert hij aan dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden die voor een parkeerplaats in een rustige woonweek dan wel een gemengd gebied zijn opgenomen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Voorts ontbreekt de motivering om hiervan af te wijken, aldus [appellant].

6.1.    De raad heeft het akoestisch rapport van 24 juli 2018, uitgevoerd door Windmill, aan het plan ten grondslag gelegd.

Het akoestisch rapport gaat uit van een bestaande verkeersbelasting op de Paterijstraat van 3410 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm). Als gevolg van het plan komen daar 140 mvt/etm bij. Volgens de raad is de extra geluidsbelasting vanwege het plan verwaarloosbaar gelet op de bestaande geluidsbelasting. De voorzieningenrechter acht dit aannemelijk. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor toename van geluidsoverlast vanwege de toename van het verkeer niet hoeft te worden gevreesd. Het beroep van [appellant] op de richtafstanden uit de VNG-brochure voor een parkeerterrein met een bedrijfsmatig karakter, wordt hier onbesproken gelaten reeds omdat het hier niet gaat om een parkeerterrein met een bedrijfsmatig karakter.

In het akoestisch rapport is voorts het maximale geluidniveau (ook wel: piekgeluid) beoordeeld. Het maximale geluidniveau op de gevel van [appellant] bedraagt 57 dB(A). Dat voldoet aan de norm van 65 dB(A) die op grond van de VNG-brochure geldt voor een rustige woonwijk. Dat maximale geluidniveaus hoger dan 65 dB(A) zijn berekend op andere gevels dan die van [appellant] geeft geen aanleiding de beoordeling van de geluidoverlast door de raad gebrekkig te oordelen. Vastgesteld moet immers worden dat die hogere geluidniveaus voldoen aan de norm van 70 dB(A) die op grond van de VNG-brochure geldt voor een rustige woonwijk, indien wordt gemotiveerd dat die geluidbelasting in concreto aanvaardbaar is. Die motivering is, anders dan [appellant] stelt, voor de betrokken woningen gegeven in het akoestisch rapport. Daarin staat onder meer dat het hier gaat om een omgevingseigen geluidbron en dat overdrachtsmaatregelen in de vorm van een geluidscherm niet wenselijk worden beschouwd.

Het betoog faalt.

Aantal parkeerplaatsen

7.    [appellant] stelt dat het plan te weinig parkeerplaatsen mogelijk maakt. Volgens hem vereist de gemeentelijke verordening 42 parkeerplaatsen. Ten onrechte rekent de raad bij de binnen het plangebied te realiseren parkeerplaatsen 8 bestaande parkeerplaatsen die langs de openbare weg zijn gelegen. Hierdoor zal een tekort aan parkeerplaatsen ontstaan, aldus [appellant].

7.1.    In de plantoelichting staat dat langs de Paterijstraat 13 openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Deze zijn destijds aangelegd ten behoeve van de school die voorheen op de gronden van het plangebied was gevestigd. Nu de appartementen op de locatie van de school worden gebouwd, kunnen 8 van die parkeerplaatsen volgens de raad voor de voorziene appartementen worden aangewend.

7.2.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de raad geschetste parkeersituatie. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Het betoog faalt.

Voorgevelrooilijn

8.    [appellant] stelt dat de appartementen ten onrechte op 6 m voorbij de voorgevelrooilijn kunnen worden gebouwd. Volgens hem zijn de bouwvlakken daardoor onjuist ingetekend.

8.1.    Het plan voorziet op de noordwestelijke rand van de bouwvlakken in de aanduiding "gevellijn".

Gelet op artikel 5, lid 5.2.1, onder d, van de planregels dient de voorgevel van gebouwen in of maximaal 2 m achter de aangeduide gevellijn te worden gebouwd.

Op grond van artikel 7, lid 7.1, mogen bouwgrenzen worden overschreden door onder meer balkons, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.

8.2.    Gelet op het vorenstaande mist het betoog dat de appartementen op 6 m voorbij de voorgevelrooilijn kunnen worden gebouwd feitelijke grondslag. De voorgevelrooilijn kan slechts met 1,5 m worden overschreden. Daarom bestaat in het aangevoerde evenmin aanleiding voor het oordeel dat de bouwvlakken onjuist zijn ingetekend.

Het betoog faalt.

Privacy

9.    [appellant] betoogt dat het plan leidt tot vermindering van zijn privacy. Hierbij voert hij aan dat de appartementen op 9 m van zijn woning zijn voorzien. Voorts is er vanuit de balkons, de dakterrassen en de ramen directe inkijk op zijn perceel.

9.1.    Zoals hiervoor is overwogen komt het appartementencomplex van 11 m hoog op 14 m van het bouwvlak van de woning van [appellant] te liggen. De feitelijke afstand is 15 m. Het betoog dat het appartementencomplex op 9 m van zijn woning is voorzien mist feitelijke grondslag.

9.2.    Gelet op de afstand van het appartementencomplex tot het bouwvlak van de woning van [appellant] en de stedelijke omgeving heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van de privacy. Het betoog faalt.

Windhinder

10.    [appellant] vreest dat het plan gelet op de bouwhoogte van 11 m leidt tot windhinder.

10.1.    Het plangebied wordt aan drie zijden omringd door bestaande bebouwing. Voorts is in een beperkte bouwhoogte van 11 m voorzien. Gegeven deze beperkte hoogte ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de raad dat geen relevante nadelige windeffecten te verwachten zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Het beroep is ongegrond.

12.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep ongegrond;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Hupkes
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2019

635.