Uitspraak 201905320/2/R1


Volledige tekst

201905320/2/R1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Wijdenes, gemeente Drechterland,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Drechterland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkbuurt te Wijdenes" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Voorts heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 oktober 2019, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.M. Schaper en M. Groefsema, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan heeft betrekking op het gebied achter de bebouwingslinten van Wijdenes en voorziet in maximaal 62 woningen en daarnaast in een sportkooi in het noordoosten van het plangebied.

[verzoeker] woont aan [locatie] en kan zich niet met het plan verenigen voor zover het een sportkooi mogelijk maakt.

Spoedeisend belang

3.    Ter zitting is gebleken dat een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend. De raad heeft ter zitting verklaard dat de termijn waarbinnen op deze aanvraag wordt beslist, met drie maanden is verlengd. De voorzieningenrechter verwacht evenwel niet dat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure zal hebben gedaan voor de beslistermijn is verstreken. Gelet hierop kunnen onomkeerbare gevolgen ontstaan en is sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Formele punten

4.    [verzoeker] betoogt dat bij de voorbereiding van het plan de communicatie in het kader van het voorontwerp gebrekkig is verlopen. Hij klaagt erover dat tijdens de dorpspresentatie van 20 februari 2018 niet is gesproken over een voorziene sportkooi. Op de gepresenteerde tekening was evenmin een sportkooi in het plangebied ingetekend. Volgens hem hebben bewoners in dit voorbereidingsstadium geen kans gehad om hun reactie te geven op de sportkooi. Verder voert hij aan dat hij in de periode tussen 20 februari 2018 en medio juli 2018 geen separate brief heeft gekregen over de aanleg van de sportkooi.

4.1.    De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het ter inzage leggen van een voorontwerp maakt geen deel uit van die procedure, zodat een mogelijk gebrek in die fase geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Overigens valt in de Wet ruimtelijke ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde een informatieverplichting heeft ten opzichte van individuele personen. Verder merkt de voorzieningenrechter op dat de raad heeft toegelicht dat in de tekst van het beeldkwaliteitsplan de omschrijving van de locatie van de sportkooi stond en nog steeds staat. Ook stond volgens de raad de aanduiding van een sportkooi al in het voorontwerp.

Het betoog faalt.

5.    [verzoeker] betoogt verder dat in het voorbereidingsstadium geen goed overleg heeft plaatsgevonden tussen "stakeholders", Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (hierna: RUD) en de gemeente over de locatie, geluid en overlast van de sportkooi.

5.1.    De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van [verzoeker] aldus dat het plan in strijd is met artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

5.2.    In artikel 8:69a van de Awb is bepaald: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

5.3.    Daargelaten de vraag of in dit geval de verplichting tot overleg met "stakeholders" en de RUD als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro is geschonden, overweegt de voorzieningenrechter dat deze bepaling kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van de individuele inwoners van een betrokken gemeente, zodat artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat. De voorzieningenrechter laat dit betoog daarom buiten beschouwing.

Geluid

6.    [verzoeker] vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hiertoe voert hij aan dat de voorziene sportkooi zal leiden tot geluidoverlast. Volgens hem heeft de raad de technische uitvoering van de sportkooi, zoals in het rapport "Akoestisch onderzoek sport/voetbalkooi te Wijdenes" van M+P raadgevende ingenieurs BV (hierna: akoestisch onderzoek) is opgenomen, ten onrechte niet gewaarborgd. Ook is volgens [verzoeker] het gebruik van de sportkooi in de avond- en nachtperiode ten onrechte niet beperkt door het opnemen van openings- en sluitingstijden in de planregels. Gelet op de resultaten van het akoestisch onderzoek had de raad een andere locatie voor de sportkooi moeten kiezen, aldus [verzoeker].

6.1.    Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder e, van de planregels en de verbeelding voorziet het plan in het noordoosten van het plangebied op de gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - sportkooi" uitsluitend in een sportkooi en speelvoorzieningen.

6.2.    Volgens het akoestisch onderzoek kunnen overschrijdingen van de grenswaarden voor het maximaal optredende geluidniveau in de dag- en avondperiode optreden wanneer een bal tegen het hekwerk van de sportkooi wordt geschoten, waarbij een van de staaldraden de ijzeren paal raakt. Het botsen van een van de staaldraden tegen een paal dient te worden voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door de afstand tussen de buitenste staaldraden en de palen te vergroten of de staaldraden met elkaar te koppelen om de zijwaartse vrijheid in beweging in te perken.

6.3.    De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen grond voor de verwachting dat de in het akoestisch onderzoek geconstateerde overschrijdingen van de geluidniveaus zich zullen voordoen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat bij de procedure voor de omgevingsvergunning rekening zal worden gehouden met de technische eisen uit het akoestisch rapport. [verzoeker] heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die aanleiding geven om aan deze toelichting van de raad te twijfelen.

De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van openings- en sluitingstijden voor de sportkooi in de planregels. Daartoe wordt overwogen dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat een sportkooi kan worden gerealiseerd waarbij de geluidniveaus uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009 ter plaatse van de woning van [verzoeker] niet worden overschreden. Nu uit het akoestisch onderzoek niet volgt dat de geluidbelasting zodanig zal zijn dat ter plaatse van de woning van [verzoeker] geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, heeft de raad in redelijkheid kunnen volstaan met realisering van de sportkooi in de noordoostzijde van het plangebied. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat [verzoeker] op een afstand van ongeveer 58 m van de sportkooi woont en dat er diverse woningen liggen in het tussenliggende gebied. Naar voorlopig oordeel bestond geen noodzaak in het plan een regeling voor de gebruikstijden van de sportkooi op te nemen, nu de raad ter zitting heeft toegelicht dat ter plaatse van de sportkooi, als speelvoorziening, geen verlichting zal worden aangebracht. Daardoor zal het gebruik zich beperken tot de daglichtperiode.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van de sportkooi niet onevenredig bezwarend zijn voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [verzoeker].

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Helder    w.g. Van Loo
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2019

418-877.