Uitspraak 201901726/1/R2


Volledige tekst

201901726/1/R2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Steenbergen,

en

de raad van de gemeente Steenbergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Welberg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B], en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2019, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. R.H.U. Keizer, advocaat te Roosendaal, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.H.C. Mailoa en W.T. Jorritsma, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    In het plangebied, gelegen in de dorpskern van Welberg, zijn nu een aantal maatschappelijke functies aanwezig, zoals de basisschool Pius X, een woon- en zorglocatie, een begraafplaats en een veld dat voorheen als voetbalveld in gebruik was. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 30 woningen op het voormalige voetbalveld en in een nieuwe brug die zal dienen als ontsluiting van het plangebied.

Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is gericht tegen de wijze van ontsluiting van het plangebied en met name tegen de plaats waarop de brug in het plan is voorzien. Deze brug komt te liggen recht tegenover hun woning aan de Kapelaan Kockstraat en zal, zo vrezen [appellant A] en [appellant B], hun woon- en leefklimaat aantasten, vooral in combinatie met een verkeersplateau dat eveneens voor hun woning zal worden aangelegd.

Nadere beroepsgronden

2.    Het plan maakt de bouw van maximaal 30 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk. Uit artikel 1.1, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), in samenhang gelezen met onderdeel 3.1 van bijlage 1 van de Chw, volgt dat afdeling 2 van de Chw van toepassing is op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aangesloten gebied. In de publicatie van de terinzagelegging is ook vermeld dat de Chw van toepassing is.

Ingevolge artikel 1.6a van de Chw, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 2 van de Chw, kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. Dit betekent dat alle beroepsgronden in het beroepsschrift dienen te worden opgenomen en dat na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe gronden meer kunnen worden ingediend.

Het plan is op 16 januari 2019 bekendgemaakt. De beroepstermijn liep tot en met 27 februari 2019.

2.1.    In hun nadere stuk gedateerd 5 augustus 2019, hebben [appellant A] en [appellant B] betoogd dat de planregels die betrekking hebben op de bouw van een brug onduidelijk dan wel ondeugdelijk lijken te zijn. Voorts hebben zij in dat nadere stuk betoogd dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen om te voldoen aan de parkeerbehoefte die het plan genereert, waardoor auto’s gaan rondrijden en het verkeer toeneemt. [appellant A] en [appellant B] hebben over deze onderwerpen in het beroepschrift geen gronden aangevoerd. Wat betreft de brug was alleen aangevoerd dat de noodzaak van een brug niet was onderbouwd en dat deze niet op de juiste locatie was voorzien.

Voor zover [appellant A] en [appellant B] ter zitting nog hebben betoogd dat het oorspronkelijke beroep breed was opgezet, waarbij het gehele plan is aangevochten en geen sprake is van nieuwe gronden, volgt de Afdeling hen daarin niet. Weliswaar is door [appellant A] en [appellant B] het plan in zijn geheel aangevochten, maar dit staat los van de vraag of sprake is van nieuwe gronden in de zin van artikel 1.6a van de Chw. In de buiten de beroepstermijn ingediende brief van 5 augustus 2019 betogen [appellant A] en [appellant B] voor het eerst dat de wijze waarop de brug in de planregels is gereguleerd niet deugt en ook wordt daar voor het eerst melding gemaakt van parkeerproblemen die naar hun mening voortvloeien uit de verwezenlijking van het plan.

Het door [appellant A] en [appellant B] gestelde over de planregels die betrekking hebben op de bouw van een brug betreft een nieuwe beroepsgrond. Hetzelfde geldt voor het door [appellant A] en [appellant B] gestelde over de door het plan gegenereerde parkeerbehoefte, de wijze waarop daarin bij het plan is voorzien en de gevolgen daarvan voor het verkeer. Deze beroepsgronden moeten, gelet op artikel 1.6a van de Chw, buiten inhoudelijke bespreking blijven.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beoordeling van de beroepsgronden

4.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de noodzaak voor de bouw van een brug recht tegenover hun woning onvoldoende is gemotiveerd. In de toelichting op het ontwerpplan is op geen enkele wijze ingegaan op de noodzaak van een nieuwe brug. De nadere motivering die de raad naar aanleiding van de zienswijzen over het ontwerp aan de plantoelichting heeft toegevoegd, is een motivering achteraf en deze geeft nog steeds geen blijk van een deugdelijke motivering. Het plangebied kan ook worden ontsloten door twee bestaande bruggen op de Kapelaan Kockstraat.

Ook stellen [appellant A] en [appellant B] dat de noodzaak voor een nieuwe brug ontbreekt nu deze op geen enkele wijze leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid in en rondom het plangebied. De verkeersveiligheid ter plaatse verslechtert juist, aldus [appellant A] en [appellant B]. In dat verband wijzen zij het op het in hun opdracht door verkeersdeskundig adviesbureau VAGN opgesteld rapport "Bestemmingsplan "Centrum Welberg"" van 2 augustus 2019 (hierna: het VAGN-rapport). Volgens [appellant A] en [appellant B] volgt uit dat rapport onder andere dat het aan te leggen kruispunt, dat voor hun woning is voorzien, onoverzichtelijk is en gevaarlijke verkeerssituaties oplevert voor fietsers en omwonenden. Ook stellen zij dat de nieuwe woonwijk bij calamiteiten of bij werkzaamheden aan de Kapelaan Kockstraat of de brug niet meer te bereiken is voor hulpdiensten.

4.1.    De Afdeling stelt voorop dat de zienswijzeprocedure er mede toe dient eventuele gebreken in het ontwerpplan aan het licht te brengen en de raad in de gelegenheid te stellen alle belangen in zijn besluitvorming te betrekken. De raad heeft naar aanleiding van het in de zienswijze door [appellant A] en [appellant B] ingenomen standpunt dat de noodzaak voor de bouw van de brug niet in de plantoelichting was verwoord deze plantoelichting te summier geacht. Daarom is daarvoor alsnog een uiteenzetting in de plantoelichting opgenomen.

De raad heeft in de vastgestelde plantoelichting uiteengezet dat de huidige ontsluiting van het plangebied loopt via de Kapelaan Kockstraat en de Pastoor Kerckerstraat. Bij de huidige ontsluiting moeten zowel fietsers als auto’s gebruik maken van smalle straatjes met onoverzichtelijke bochten. Deze ontsluiting is verkeersgevaarlijk voor de weggebruikers, vooral jonge kinderen die van en naar de basisschool Pius X fietsen. Ter plaatse zijn al een aantal keren kinderen aangereden door auto’s, aldus de plantoelichting. Op 16 mei 2018 zijn meerdere ontsluitingsvarianten besproken met omwonenden, waaronder een ontsluiting via een bestaande brug van de Kapelaan Kockstraat naar de Pastoor Kerckstraat en een ontsluiting via een nieuw te bouwen brug voor de woning van [appellant A] en [appellant B]. Gekozen is voor een oplossing waarbij het fiets- en autoverkeer zo optimaal mogelijk gescheiden wordt. Aan de zuidoostzijde en noordwestzijde van het plangebied komt een nieuwe toegangsweg voor fietsers en voetgangers. De huidige smalle straatjes, die momenteel worden gebruikt als in- en uitritten, zullen doodlopend worden gemaakt. Het autoverkeer kan het plangebied betreden en verlaten via de nieuwe ontsluiting aan de westzijde van het plangebied.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gezien de beschrijving van de bestaande situatie en de ongevallen die in en rondom het plangebied hebben plaatsgevonden, aannemelijk gemaakt dat ter plaatse sprake is van een uit verkeerveiligheidsoogpunt onwenselijke situatie en dat een gescheiden verkeersstroom, zoals waarin het plan voorziet, daarvoor op zich een oplossing biedt.

4.2.    Over de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat de in het plan voorziene situering van de brug leidt tot een verslechtering van de verkeersveiligheid in en rondom het plangebied, overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat de Kapelaan Kockstraat een erftoegangsweg is met een maximumsnelheid van 30 km/u. Het plan voorziet in een ontsluiting van het plangebied op de Kapelaan Kockstraat. In de plantoelichting is uiteengezet dat de verkeerstoename van 111 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van het plan als beperkt kan worden aangemerkt in relatie tot de totale verkeersgeneratie binnen het plangebied en de capaciteit van de omliggende wegen. Verder is ter zitting naar voren gekomen dat het zicht op de brug niet wordt belemmerd, waardoor auto’s en fietsers die uit het centrumgebied komen goed zichtbaar zijn. Voorts acht de Afdeling van belang dat de raad heeft toegelicht dat voor de verkeerstechnische inrichting van de voorziene brug is gekeken naar andere bruggen in de omgeving van het plangebied. Deze bruggen zijn smaller dan de voorziene brug en niet gebleken is dat deze bruggen vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid problemen opleveren. In het VAGN-rapport gestelde ziet de Afdeling geen aanleiding daarover anders te oordelen.

Verder heeft de raad in de zienswijzennota toegelicht dat de huidige straten naar het plangebied doodlopend worden gemaakt met verwijderbare paaltjes, zodat hulpdiensten in geval van calamiteiten of werkzaamheden het plangebied langs meerdere zijden kunnen bereiken. In dat verband acht de Afdeling ook van belang dat uit bijlage 14 bij de plantoelichting volgt dat Brandweer Midden en West Brabant de ontsluitingsvarianten positief heeft getoetst op bereikbaarheid.

Gezien het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk gemaakt dat de ligging van het plangebied en de ontsluiting daarvan op de Kapelaan Kockstraat door middel van de nieuwe, bij het plan voorziene brug geen verkeersonveilige situatie tot gevolg heeft.

4.3.    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de raad de noodzaak voor de bouw van een brug tegenover de woning van [appellant A] en [appellant B] onvoldoende heeft gemotiveerd. Het betoog slaagt dan ook niet.

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan hun woon- en leefklimaat onevenredig aantast. In dat verband stellen zij dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van hinder door inschijnende koplampen omdat de voorziene brug recht tegenover hun woning is gesitueerd. Verder stellen [appellant A] en [appellant B] dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van geluid en trillingen door het afremmen en oprijden auto’s voor hun woning, mede doordat een verkeersplateau voor het ontsluitingspunt zal worden gerealiseerd. Ook voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat het plan leidt tot een ernstige waardevermindering van hun woning doordat het plan een brug voor hun woning mogelijk maakt.

5.1.    Aannemelijk is dat [appellant A] en [appellant B] na de verwezenlijking van het plan hinder van inschijnende koplampen kunnen ondervinden in hun woning. Gelet op de ligging van het plangebied in een dorpskern en de beperkte verkeersstroom als gevolg van de verwezenlijking van het plan heeft de raad hierin in redelijkheid geen reden hoeven zien om het plan niet vast te stellen.

Over het betoog dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van geluid en trillingen door het afremmen en oprijden van auto’s voor de woning van [appellant A] en [appellant B], overweegt de Afdeling dat uit de onderliggende akoestische onderzoeken naar voren komt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de woning van [appellant A] en [appellant B] ruim onder de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB blijft. Gelet daarop heeft de raad in redelijkheid kunnen oordelen dat het plan niet tot onaanvaardbare geluidsoverlast leidt ter plaatse van de woning van [appellant A] en [appellant B]. Voor zover [appellant A] en [appellant B] stellen dat de overlast in de vorm van geluid en trillingen zal ontstaan door het realiseren van een verkeersplateau, overweegt de Afdeling dat het treffen van verkeersmaatregelen geen onderdeel kan uitmaken van een bestemmingsplan en derhalve in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant A] en [appellant B] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Gezien het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [appellant A] en [appellant B]. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Van Ravels


lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019

45-911.