Uitspraak 201900493/1/A1


Volledige tekst

201900493/1/A1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oirschot,

en

het college van burgemeester en wethouders van Oirschot,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de activiteit milieu ten behoeve van het veranderen en in werking hebben van een agrarisch bedrijf met educatieve viskwekerij, toeristenpoort en akker- en bosbouwbedrijf en voor de activiteit afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het bieden van kleinschalige zorg aan maximaal acht personen en een groepsaccommodatie op het perceel [locatie] te Oirschot (hierna: het perceel).

Bij besluit van 21 augustus 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het in gebruik nemen van een groepsaccommodatie op het perceel.

[appellant] heeft tegen de besluiten van 3 maart 2015 en 21 augustus 2015 beroep ingesteld.

Bij tussenuitspraak van 26 mei 2016 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een gebrek in de besluiten van 3 maart en 21 augustus 2015 te herstellen.

Bij besluit van 22 juli 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de activiteit milieu en afwijken van het bestemmingsplan.

Bij einduitspraak van 17 november 2016 heeft de rechtbank de beroepen van [appellant] gericht tegen de besluiten van 3 maart 2015 en 21 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep gericht tegen het besluit van 22 juli 2016 gegrond verklaard. De rechtbank heeft voorschrift 4.2.5 behorende bij het besluit van 22 juli 2016 vernietigd en daarvoor in de plaats een ander voorschrift aan de vergunning verbonden en heeft bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 22 juli 2016.

De Afdeling heeft bij uitspraak van 6 december 2017 de uitspraak van 17 november 2016 vernietigd voor zover de rechtbank van het besluit van 22 juli 2016 slechts voorschrift 4.2.5 heeft vernietigd en heeft het besluit van 22 juli 2016 vernietigd. De Afdeling heeft daarbij tevens bepaald dat tegen het te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij besluit van 4 december 2018 heeft het college nogmaals omgevingsvergunning verleend voor de activiteit milieu en afwijken van het bestemmingsplan.

[appellant] heeft tegen het besluit van 4 december 2018 beroep ingesteld bij de Afdeling.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2019, waar [appellant A] [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door H. Janssens en mr. M. Smits - Van Strien, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde C], ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [vergunninghouder] heeft op 3 februari 2012 een aanvraag ingediend in verband met een verandering of omschakeling van de inrichting op het perceel. Ten opzichte van de geldende vergunning heeft [vergunninghouder] in eerste instantie aangevraagd:

- het beëindigen van het houden van zoogkoeien, jongvee en paarden;

- het omschakelen naar het kweken van consumptievis;

- het realiseren van een bed and breakfast in een gedeelte van gebouw 1;

- het realiseren van een productieruimte voor het verwerken van de vis tot filets;

- het realiseren van een educatieruimte;

- het realiseren van een bezoekers- en ontvangstruimte.

De aanvraag is nadat de ontwerpbeschikking ter inzage heeft gelegen aangevuld met een andere vergunningplichtige activiteit, namelijk het aanbieden van zorg aan kinderen met een persoonsgebonden budget. Voorts is de aanvraag gewijzigd in die zin dat in plaats van een bed and breakfast een groepsaccommodatie in een gedeelte van gebouw 1 wordt aangevraagd. Bij afzonderlijke aanvraag van 10 juli 2015 heeft [vergunninghouder] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het perceel ten behoeve van een groepsaccommodatie.

2.    Ten tijde van het besluit van 4 december 2018 rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, correctieve herziening" de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" op het perceel. Daarnaast heeft het perceel de functieaanduidingen "specifieke vorm van agrarisch - educatieve viskwekerij" en "specifieke vorm van recreatie - toeristenpoort". Tussen partijen is niet in geschil dat het door [vergunninghouder] gewenste gebruik van het perceel voor recreatieve en zorgverlenende nevenactiviteiten niet in overeenstemming is met dit bestemmingsplan. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend in afwijking van dit bestemmingsplan. Verder heeft het college bij besluit van 4 december 2018 omgevingsvergunning verleend voor het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting.

3.    [appellant] woont naast het perceel en hij ervaart overlast van de activiteiten die [vergunninghouder] verricht op het perceel. Hij heeft het gevoel dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan zijn belangen in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. [appellant] wijst erop dat het college niet gehouden is elke aanvraag om omgevingsvergunning van [vergunninghouder] te honoreren.

4.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beroep [appellant]

5.    [appellant] betoogt dat het college niet bevoegd was om de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wabo te verlenen. Daartoe voert hij aan dat nevenactiviteiten alleen kunnen plaatsvinden bij een hoofdactiviteit als bedoeld in het bestemmingsplan. Volgens [appellant] is de viskwekerij slechts de helft van een volwaardig agrarisch bedrijf. Alleen het deel van het perceel dat wordt gebruikt als viskwekerij (169 m2) kan volgens [appellant] worden aangemerkt als een onderdeel van het hoofdgebouw op het perceel. Aangezien er geen (toegestane) hoofdactiviteit op het perceel is, en nevenactiviteiten alleen kunnen plaatsvinden bij een hoofdactiviteit als bedoeld in het bestemmingsplan, was het college niet bevoegd om nevenactiviteiten toe te staan.

5.1.    In de aan het besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing staat: "De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die op het perceel aanwezig is (de 'bestaande bebouwing binnen het bouwvlak') bedraagt circa 951 m2. Het grootste deel van die bebouwing bestaat uit een loods waarin de viskwekerij, een werktuigenberging, demonstratie-/educatieruimtes en verschillende ondersteunende ruimtes aanwezig zijn (circa 770 m2). Daarnaast staan op het perceel een ontvangstruimte met ondersteunende horeca (circa 120 m2) en diverse kleinere gebouwen met een onbemande bezoekersruimte (circa 36 m2), een visverkoopruimte (circa 8 m2), toiletten (circa 6 m2) en houtopslag (circa 11 m2). Al deze ruimten, waaronder de onbemande bezoekersruimte en de ontvangstruimte/ondersteunende horeca, staan ten dienste van de educatieve viskwekerij. In de planregels van het vigerende bestemmingsplan is expliciet bepaald dat de ondergeschikte horeca uitsluitend is toegestaan ten behoeve van de hoofdfunctie (zijnde de educatieve viskwekerij) en niet ten behoeve van de ter plaatse toegelaten nevenactiviteiten (zoals de toeristenpoort). Ook de visverkoopruimte is onderdeel van de hoofdfunctie op het perceel, zijnde de viskwekerij. De groepsaccommodatie wordt gerealiseerd in het voorste deel van de loods. De accommodatie bestaat uit vier slaapkamers en daarnaast wordt gebruik gemaakt van de spreekkamer, de kantine en de toiletgroepen van de viskwekerij. De groepsaccommodatie beslaat daarmee een totale oppervlakte van circa 157 m2. Voor de zorgverlenende activiteiten wordt geen afzonderlijke ruimte in gebruik genomen. Naast de groepsaccommodatie en de zorgverlenende nevenactiviteiten is in het geldende bestemmingsplan op het perceel een derde nevenactiviteit toegestaan, bestaande uit drie trekkershutten met een oppervlakte van maximaal 30 m2 per trekkershut. De totale oppervlakte aan nevenactiviteiten - bestaande uit de groepsaccommodatie, de zorgverlenende activiteiten en de trekkershutten die nog niet zijn gerealiseerd maar wel bij recht zijn toegestaan - omvat daarmee circa 247 m2. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde dat maximaal 30% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing (in dit geval 30% van 951 m2 = circa 285 m2) mag worden gebruikt voor nevenactiviteiten."

Verder wordt in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de vraag of aan de artikelen 5.5.1, 5.5.4 en 5.5.6 van de planregels wordt voldaan. Over artikel 5.5.1, onder b, staat in de ruimtelijke onderbouwing dat zowel de zorgverlenende activiteiten als de groepsaccommodatie een sterke koppeling hebben met de activiteiten van de educatieve viskwekerij. De hoofdfunctie van het bedrijf blijft die van educatieve viskwekerij, overeenkomstig de begripsomschrijving die daarvoor in het bestemmingsplan is opgenomen. De nevenactiviteiten zijn gerelateerd aan deze hoofdfunctie en blijven daaraan ondergeschikt volgens het college. Daarnaast is een berekening gegeven van de artikel 5.5.6, onder a, opgenomen maximale oppervlakte. Over artikel 5.5.4, onder f, onder 2, van de planregels staat in de ruimtelijke onderbouwing dat de groepsaccommodatie een oppervlakte heeft van circa 157 m2. Op het perceel zijn daarnaast drie trekkershutten toegestaan tot een oppervlakte van in totaal 90 m2 (30 m2 per trekkershut). Het totaal aan toegelaten verblijfsgerichte recreatieve nevenactiviteiten bedraagt daarmee maximaal 247 m2, wat past binnen het toegestane totaal van 350 m2.

Over artikel 5.5.6, onder c, van de planregels staat in de ruimtelijke onderbouwing dat er geen extra bebouwing wordt opgericht of in gebruik genomen ten dienste van de zorgverlenende nevenactiviteiten. De zorgverlenende activiteiten zijn zodanig verweven met de activiteiten van de educatieve viskwekerij, dat daarvoor geen noodzaak bestaat.

5.2.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3368, overwogen dat in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, bestuurlijke lus" een educatieve viskwekerij is toegestaan op het perceel. De vergunde activiteiten dienen derhalve in dat licht te worden bezien en niet alleen in het licht van de op het perceel vigerende agrarische bestemming, zoals door [appellant] is betoogd. Verder is overwogen door de Afdeling dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde activiteiten de op het perceel aanwezige educatieve viskwekerij ondersteunen, nu de gebruikers van de groepsaccommodatie meerdere dagen op het perceel kunnen verblijven en tijdens dit verblijf educatie kunnen krijgen over het kweekproces op het perceel. De Afdeling heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vergunde activiteiten geen nevenactiviteiten zijn naast de educatieve viskwekerij.

5.3.    In hetgeen door [appellant] is aangevoerd in beroep tegen het besluit van 4 december 2018 ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich bij de toets aan het bestemmingsplan "Buitengebied, correctieve herziening" ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de educatieve viskwekerij de hoofdactiviteit is op het perceel en dat de aangevraagde groepsaccommodatie en de zorgverlenende activiteiten nevenactiviteiten zijn bij deze hoofdactiviteit. Daarbij is van belang dat in artikel 5.1, onder e, van de planregels de educatieve viskwekerij als een specifieke vorm van agrarisch gebruik wordt genoemd. De educatieve viskwekerij is derhalve de primaire agrarische activiteit als bedoeld in artikel 1, onder 105, van de planregels. Of de educatieve viskwekerij een volwaardig agrarisch bedrijf betreft is, gelet op toepasselijke planregels, niet van belang.

Zoals het college verder terecht in de schriftelijke uiteenzetting heeft uitgelegd, is in de planregels de nevenactiviteit niet gerelateerd aan het gebruik dat van het hoofdgebouw wordt gemaakt, maar is het percentage van de bestaande bebouwing dat daarvoor mag worden gebruikt in oppervlakte beperkt. [appellant] heeft niet aan de hand van concrete gegevens aangetoond dat het college bij de berekening van dit aantal toegestane vierkante meters aan nevenactiviteiten, zoals hiervoor is weergegeven onder 5.2, is uitgegaan van onjuiste getallen. In dit kader wijst de Afdeling tevens op het hiervoor weergegeven oordeel in de eerdere uitspraak van 6 december 2017 waarin de Afdeling ten aanzien van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, bestuurlijke lus" heeft overwogen dat geen grond wordt gezien voor het oordeel dat de vergunde activiteiten geen nevenactiviteiten zijn naast de educatieve viskwekerij.

Het college heeft zich gelet op het voorgaande terecht bevoegd geacht met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor de door [vergunninghouder] aangevraagde activiteiten.

Het betoog faalt.

Belangenafweging

6.    [appellant] betoogt dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het, gelet op de gevolgen van het project voor zijn woon- en leefklimaat, medewerking heeft kunnen verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan. Volgens [appellant] heeft het college geen onderzoek  verricht naar de overlast veroorzakende activiteiten die reeds plaatsvinden op het perceel, maar wordt uitsluitend uitgegaan van het in het bestemmingsplan toegestane gebruik.

6.1.    Voor zover [appellant] klaagt over activiteiten op het perceel die niet in overeenstemming zouden zijn met het bestemmingsplan of activiteiten die niet passen binnen de bij het besluit van 4 december 2018 vergunde activiteiten, is dit een kwestie van handhaving.

In hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Weliswaar kan [appellant] ten gevolge van de vergunde activiteiten overlast ervaren, maar het college heeft in dit geval de belangen van [vergunninghouder] bij het toestaan van het aangevraagde gebruik zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van [appellant]. Daarbij acht de Afdeling van belang dat, zoals ook is overwogen in de uitspraak van 6 december 2017, voorschriften aan de omgevingsvergunning zijn verbonden ter voorkoming en beperking van overlast voor [appellant]. Het gaat dan onder meer om de voorschriften dat maximaal negen personen tegelijk in de groepsaccommodatie aanwezig mogen zijn, dat de buitenruimte ten behoeve van de zorgactiviteit niet groter mag zijn dan 200 m2 en om de verplichting om in de avond- en nachtelijke uren toezicht te houden op de groepsaccommodatie indien deze in gebruik is. Ook mogen de kinderen die op het bedrijf verblijven ten behoeve van de kleinschalige zorg en/of de groepsaccommodatie alleen gebruik maken van de daartoe bestemde buitenruimte/speelweide zoals op de inrichtingstekening is aangegeven.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Borman    w.g. Vermeulen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019

700.

BIJLAGE

Artikel 1 van de planregels van het bestemmingsplan ""Buitengebied, correctieve herziening" luidt:

"[…];

57.

educatieve viskwekerij:

een bedrijf waar vis wordt gekweekt en waar daarnaast inkomsten worden verworven uit educatieve activiteiten, bestaande uit excursies op het gebied van viskwekerij en natuur.

[…];

73. hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

74. hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

[…];

105. nevenactiviteiten:

activiteiten die naast de primaire agrarische activiteit worden uitgeoefend op een (agrarisch) bouwvlak en niet rechtstreeks de uitoefening van de (agrarische) bedrijfsvoering betreffen. "

Artikel 5.1 luidt:

"De voor Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.  de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van intensieve veehouderij, geiten- en schapenhouderij en glastuinbouw, met dien verstande dat veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan op locaties waar:

1. op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan een veehouderij planologisch legaal aanwezig is; dan wel

2. een veehouderij mag worden gevestigd krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor planologisch gebruik;

[…];

e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - educatieve viskwekerij' een educatieve viskwekerij;

[…];"

Artikel 5.5.1 Algemene voorwaarden voor afwijken luidt:

"In het geval burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid tot afwijken van de gebruiksregels betrekken zij daarbij de volgende overwegingen:

a. De afwijking is nodig vanuit een doelmatige bedrijfsvoering/-ontwikkeling. Hierover kan advies worden gevraagd aan een agrarisch deskundige.

b. Indien sprake is van een afwijking ten behoeve van een nevenactiviteit:

1. De nevenactiviteit is/blijft ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de bestemming.

2. De oppervlakte van de bebouwing die in gebruik is voor alle nevenactiviteiten samen, exclusief statische opslag, bedraagt maximaal 30% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing binnen het bouwvlak, tot een maximum van 800 m².

c. Detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel in streekproducten en/of in ter plaatse vervaardigde producten, is niet toegestaan. De bedrijfsvloeroppervlakte voor ondergeschikte detailhandel bedraagt maximaal 100 m², waarvan maximaal 50 m² verkoopvloeroppervlakte;

d. Buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan.

e. Er is geen sprake van een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en het parkeren vindt plaats op eigen terrein.

f. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen omgevingswaarden.

g. Er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing via een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan.

h. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen woon- en werkfuncties.

i. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

j. Er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur.

k. Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid is artikel 5.4.1 onder o van overeenkomstige toepassing en is artikel 5.4.1 onder o op het betreffende gebruik onverminderd van kracht."

Artikel 5.5.4 Recreatieve nevenactiviteiten luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 en sub 5.4.1 en recreatieve nevenactiviteiten toestaan, zoals opgenomen in bijlage 1 'Indicatieve lijst nevenfuncties en gebruiksfuncties' bij deze regels, dan wel een vergelijkbare recreatieve nevenactiviteit, met dien verstande dat:

a. voldaan wordt aan de volgende algemene voorwaarden:

1. de recreatieve nevenactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, tenzij hierna expliciet is aangegeven dat de nevenfunctie ook buiten het bouwvlak is toegestaan;

2. het totaal aan verblijfsgerichte recreatieve nevenactiviteiten bedraagt maximaal 200 m² per bouwvlak, met dien verstande dat:

- indien een groepsaccommodatie/kampeerboerderij is toegestaan, het totaal aan verblijfsgerichte recreatieve nevenactiviteiten maximaal 350 m2 bedraagt;

- de grondoppervlakte die in gebruik is voor het plaatsen van kampeermiddelen niet wordt meegerekend in de totale oppervlakte;

[…];

f. ten aanzien van groepsaccommodaties/kampeerboerderij gelden, naast de onder a gestelde voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarden:

1. niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensief recreatief gebied';

2. de groepsaccommodatie/kampeerboerderij wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing tot een oppervlakte van maximaal 350 m² van de bestaande bebouwing;

g. ten aanzien van een kleinschalige horecavoorziening en een kleinschalig boerderijterras gelden, naast de onder a gestelde algemene voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarde:

1. de kleinschalige horecavoorziening wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing waarbij maximaal 35 m² ingericht mag worden.

2. het kleinschalig boerderijterras wordt gerealiseerd bij de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw waarbij maximaal 50 m² buitenruimte ingericht mag worden met zitjes en/of picknickbanken in de openlucht en geen horecavoorzieningen mogen worden gerealiseerd.

h. ten aanzien van kleinschalige dagrecreatie gelden, naast de onder a gestelde voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarde:

1. voorzieningen ten behoeve kleinschalige dagrecreatie worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw waarbij maximaal 250 m² van de oppervlakte van de bebouwing voor de binnenfunctie mag worden gebruikt en waarbij maximaal 250 m² buitenruimte mag worden gebruikt."

Artikel 5.5.6 Nevenactiviteit in de vorm van een agrarisch-verwant bedrijf of een agrarisch-technisch hulpbedrijf luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 en sub 5.4.1 en nevenactiviteiten in de vorm van een agrarisch-verwant bedrijf of een agrarisch -technisch hulpbedrijf op een agrarisch bouwvlak toestaan, zoals opgenomen in bijlage 1 'Indicatieve lijst nevenfuncties en gebruiksfuncties' bij deze regels dan wel een daarmee vergelijkbare vorm van agrarisch-verwante of agrarisch-technische bedrijvigheid, met dien verstande dat:

a. de maximale oppervlakte voor de bedrijfsmatige nevenactiviteiten, exclusief statische opslag zoals genoemd sub 5.5.3, maximaal 800 m² van de aanwezige bebouwing beslaat;

b. mestverwerking is niet toegestaan.

c. deze afwijking niet kan worden toegepast indien de locatie is gelegen in de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur'."