Uitspraak 201902226/1/R1


Volledige tekst

201902226/1/R1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Wageningen Monumentaal Vereniging voor Stadsschoon (hierna: de vereniging), gevestigd te Wageningen,

appellante,

en

de raad van de gemeente Wageningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Churchillweg 2 (Kirpestein)" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Idealis en Windkorenmolen De Vlijt hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De vereniging, de raad, Idealis en Windkorenmolen De Vlijt hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2019, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], de raad, vertegenwoordigd door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, en M.P.M. Aberson, zijn verschenen. Tevens zijn ter zitting Idealis, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde C], en Windkorenmolen De Vlijt, vertegenwoordigd door [gemachtigde D], [gemachtigde E] en [gemachtigde F], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op het bestreden besluit is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing.

2.    Het plan voorziet in een woongebouw voor studenten met maximaal 128 wooneenheden met bijbehorend groen en parkeervoorzieningen op gronden op de hoek van de Churchillweg en de Ritzema Bosweg in Wageningen. Idealis is de projectontwikkelaar van het voorgenomen woongebouw. Het plangebied ligt in de molenbiotoop van de als rijksmonument aangemerkte windkorenmolen De Vlijt (hierna: de molen), die ongeveer op 231 m afstand van de gronden in het plangebied staat. De vereniging vreest met name dat het voorziene woongebouw zal leiden tot een beperking van de windvang en daarmee van het functioneren van de molen.

De exploitant van de molen heeft geen bezwaar tegen het plan. Tussen Idealis en de exploitant van de molen is een overeenkomst tot stand gekomen, die voorziet in vergoeding van de schade die de exploitant als gevolg van het plan zal lijden, welke vergoeding de exploitant zal aanwenden voor vervanging van de wieken.

De molen is momenteel voorzien van fokwieken. Fokwieken bestaan uit een recht vlak met daarvoor een fok. Fokwieken worden beschouwd als tweedimensionaal profiel. Het voornemen is om de huidige fokwieken te vervangen door "Ten Have kleppen" met "Van Bussel stroomlijnneuzen" (hierna te noemen: de Ten Have kleppen) als compenserende maatregel. De Ten Have kleppen hebben door de Van Bussel stroomlijnneuzen een meer aerodynamisch profiel.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking beroepsgronden

4.    De vereniging heeft de beroepsgronden over de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid, de cultuurhistorische waarde, artikel 7, lid 7.1.5, van de planregels, artikel 7, lid 7.1.3, van de planregels  en de onafhankelijke molendeskundige ter zitting ingetrokken.

Bespreking van de overige beroepsgronden

5.    De vereniging voert aan dat de tekst van artikel 2.8.2.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland, zoals deze gold ten tijde van de vaststelling van het plan (hierna: de Verordening), niet toelaat dat compenserende maatregelen worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of het functioneren van de molen door het plan zal worden beperkt.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de tekst van artikel 2.8.2.1, eerste lid, van de Verordening niet uitsluit dat compenserende maatregelen mogen worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of het functioneren van de molen door het plan zal worden beperkt.

5.2.    Artikel 2.8.2.1, eerste lid, van de Verordening luidt:

"In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing dan wel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt."

5.3.    Blijkens de toelichting op de Verordening strekt artikel 2.8.2.1 ertoe de molenbiotopen te behouden en te beschermen. Dit betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. De tekst van artikel 2.8.2.1, eerste lid, van de Verordening en de toelichting daarop sluiten niet uit dat compenserende maatregelen kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een beperking van het functioneren van de molen. Het betoog faalt.

6.    De vereniging voert verder aan dat het plan in strijd is met artikel 2.8.2.1, eerste lid, van de Verordening, nu volgens de vereniging uit de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken niet volgt dat het vervangen van de huidige fokwieken door de Ten Have kleppen de verloren windvang voldoende zal compenseren, omdat een kwantitatief vergelijkend onderzoek tussen de fokwieken en de Ten Have kleppen ontbreekt. Het in artikel 2.8.2.1, eerste lid, van de Verordening opgenomen woord "aangetoond" wijst er volgens de vereniging op dat alleen een kwantitatief vergelijkend onderzoek een dergelijke conclusie kan rechtvaardigen. Dit betoog vindt volgens de vereniging steun in het door haar ingebrachte advies van prof. dr. G.J.W. van Bussel van 15 juli 2019.

6.1.      De raad stelt zich op het standpunt dat uit de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken volgt dat het vervangen van de huidige fokwieken door de Ten Have kleppen de beperking van de windvang door het voorziene woongebouw ruimschoots zal compenseren.

6.2.    Voorafgaand aan de planvaststelling is op verzoek van Van Wijnen Projectontwikkeling Oost onderzoek verricht naar de invloed van het voorziene woongebouw op de molen. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "Invloed bouwplan locatie Kirpestein op windvang molen de Vlijt te Wageningen", opgesteld door PEUTZ op 19 februari 2018. PEUTZ heeft het rapport nader onderbouwd in notities van 19 april 2019 en 12 juli 2019.

6.3.     Niet in geschil is dat de windvang van de molen door het voorziene woongebouw zal worden beperkt. Volgens het rapport van PEUTZ kan door het voorziene woongebouw gedurende 2,7% van de tijd, te weten 235 uren per jaar, een verslechtering van de draaimogelijkheden van de molen optreden. De overige tijd komt de wind uit een andere richting of komt de windsnelheid niet overeen met het draaibereik van de molen. Doordat de bouwhoogte in het plan ruim lager is dan de hoogte van het wiekenkruis en de optredende turbulentie op een afstand van 231 m deels is afgezwakt, zal de werkelijke invloed volgens PEUTZ veel kleiner zijn.

Verder is door PEUTZ onderzoek gedaan naar de invloed van de voorziene compenserende maatregelen op de windvang van de molen. PEUTZ geeft in het rapport aan dat de exacte invloed van de compenserende maatregelen niet is vast te stellen vanwege het ontbreken van een kwantitatief vergelijkend onderzoek tussen de fokwieken en de Ten Have kleppen. In het rapport komt PEUTZ tot de conclusie dat de Ten Have kleppen echter een verbetering in de situatie zullen opleveren die ruimschoots de negatieve effecten van het bouwplan compenseert. De positieve effecten van de Ten Have kleppen worden gevormd door de stroomlijn, de reactie van de kleppen op turbulente bewegingen van de wind en door meer praktische voordelen, zoals het sneller kunnen starten van de molen. Deze positieve effecten zijn merkbaar bij wind vanuit alle richtingen, in tegenstelling tot de negatieve effecten van het voorziene woongebouw, die slechts optreden bij 2,7% van de totale windstroming. Zoals PEUTZ heeft toegelicht in de notities van 19 april 2019 en 12 juli 2019, zijn de aerodynamische eigenschappen van de Ten Have kleppen in essentie significant beter dan die van de fokwieken.

De Afdeling overweegt dat uit de tekst van artikel 2.8.2.1, eerste lid, van de Verordening, waaronder het woord "aantonen", niet volgt dat bij de beoordeling van het functioneren van de molen niet kan worden volstaan met een vergelijking tussen de wieksystemen zoals gedaan door PEUTZ. De toelichting op de Verordening geeft geen aanknopingspunten voor de andersluidende lezing van de vereniging.

De Ten Have kleppen hebben, zoals PEUTZ heeft geconstateerd, zo veel voordelen ten opzichte van de huidige fokwieken, dat niet valt in te zien dat niet kan worden volstaan met de door PEUTZ gedane vergelijking.

Hetgeen de vereniging heeft aangevoerd biedt, naar het oordeel van de Afdeling, geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de constateringen uit het onderzoek van PEUTZ. Het door Van Bussel ingenomen standpunt dat de Ten Have kleppen de verloren windvang niet compenseren doet niet af aan de stelling dat in dit geval het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich met verwijzing naar het rapport en de notities van PEUTZ op het standpunt mocht stellen dat de door het voorziene woongebouw verloren windvang zodanig zal worden gecompenseerd door het plaatsen van de Ten Have kleppen dat is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet zal worden beperkt. Het plan is daarom in overeenstemming met artikel 2.8.2.1, eerste lid, van de Verordening.

Het betoog faalt.

Relativiteit

7.     Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van de Awb van toepassing is.

Conclusie

8.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019

418-927.