Uitspraak 201808000/1/A3


Volledige tekst

201808000/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 augustus 2018 in zaak nr. 17/3796 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2017 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een haag op het perceel [locatie 1] in Geleen afgewezen.

Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandsverlener te Den Bosch, is verschenen. Voorts is ter zitting de buurman van [appellant], [belanghebbende] wonend aan [locatie 1] gehoord. Hij is krachtens artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen een haag behorend bij perceel [locatie 1], omdat de haag een obstakel vormt voor de toeleveranciers van zijn landbouwbedrijf. Door de haag is de Daniken ter plaatste van de oprit van het bedrijf zodanig smal dat grotere vrachtwagens de draai niet kunnen maken naar het perceel van [appellant].

Het college heeft het verzoek om handhavend op te treden afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een belemmering van het normale gebruik van de weg. De weg is vier meter breed en dat is genoeg om een vrachtwagen de doorgang te verschaffen. Volgens het college kan [appellant] op eigen terrein aanpassingen verrichten om het indraaien van de oprit door het vrachtverkeer te vergemakkelijken.

Het college heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften ongegrond verklaard. Volgens de commissie staat de haag gedeeltelijk op grond in eigendom van de gemeente en behoort deze grond niet tot de openbare weg in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening Sittard-Geleen (hierna: de APV). Gelet op de situering van de haag ten opzichte van de oprit van [appellant] kan bezwaarlijk worden volgehouden dat de haag op zodanige wijze is aangebracht dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daardoor op andere wijze hinder of gevaar ontstaat. Van een overtreding van artikel 2:15 van de APV is volgens de commissie daarom geen sprake.

Wettelijk kader

2.    Artikel 2:15 van de APV ‘Hinderlijke beplanting of voorwerp’ luidt: "Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat."

Artikel 1, onder b, van de APV luidt:

"weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;"

Artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt:

"wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;"

De aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft overwogen dat voor de vraag of sprake is van een overtreding van artikel 2:15 van de APV niet relevant is of de haag al dan niet op grond staat die tot de openbare weg behoort. Bepalend is de vraag of de beplanting het wegverkeer het vrije uitzicht belemmert dan wel op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar oplevert. De rechtbank heeft geoordeeld dat de haag in het kader van de verkeersveiligheid geen hinder of gevaar oplevert voor het wegverkeer dan wel het uitzicht belemmert. De weg is breed genoeg om doorgaand verkeer, waaronder vrachtverkeer de doorgang te verschaffen. De oprit van [appellant] kan niet worden aangemerkt als weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet, of daarvan deel uitmakend. Hij staat niet open voor het openbaar verkeer. Dit betekent dat artikel 2:15 van de APV hierop niet van toepassing is, zodat belemmeringen die vrachtwagenchauffeurs ondervinden geen strijd met deze bepaling opleveren, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de haag geen strijd met artikel 2:15 van de APV oplevert. Volgens [appellant] heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf aangelegd om te beoordelen of sprake is van een overtreding. Vrachtwagens en bestelbusjes kunnen vanaf de openbare weg de oprit van [appellant] niet indraaien, zonder gerede kans op schade. Er is dus sprake van hinder of gevaar als bedoeld in artikel 2:15 van de APV. De rechtbank heeft ten onrechte een onderscheid gemaakt tussen het verkeer dat rechtdoor rijdt op de weg Daniken en het verkeer dat ter hoogte van de haag manoeuvreert. Er doet zich wel een overtreding voor, omdat manoeuvrerend verkeer dezelfde bescherming geniet als het overige verkeer, aldus [appellant].

Het oordeel van de Afdeling

5.    De weg Daniken is een weg in de zin van de APV en heeft aan weerszijden molgoten. De haag is gesitueerd achter de molgoot aan de kant van perceel [locatie 1] van [belanghebbende]. De haag staat gedeeltelijk op grond die deel uitmaakt van dat perceel. Zoals ook volgt uit het advies van de bezwaarschriftencommissie staat het gedeelte van de haag direct naast de molgoot langs de weg Daniken op grond in eigendom van de gemeente Sittard-Geleen. De Afdeling stelt vast dat de haag zich niet op of boven de weg bevindt. De haag staat naast de weg en belemmert niet het uitzicht voor het wegverkeer.

Zoals de rechtbank heeft overwogen, is de oprit naar het perceel van [appellant] aan [locatie 2] geen weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV. De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat de oprit niet openstaat voor het openbaar verkeer. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld kan daaraan echter niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de APV niet van toepassing is op manoeuvrerend verkeer. Dit verkeer bevindt zich bij het manoeuvreren immers op de weg.

De door [appellant] gestelde belemmeringen die chauffeurs ondervinden, ontstaan als zij met hun vrachtwagen vanaf Daniken zijn perceel op willen rijden en hiertoe om de bocht te kunnen maken vanaf de weg uitwijken richting perceel [locatie 1]. Het verbod van artikel 2:15 van de APV kan echter niet worden tegengeworpen aan degene die al jaren langs de weg beplanting heeft staan zonder dat sprake is van hinder voor het wegverkeer. De haag, zo is ter zitting onbestreden gesteld, bevond zich ter plaatse in ieder geval al in 1999. De belemmeringen lijken niet zozeer te zijn ontstaan door de haag, als wel als gevolg van het feit dat de oprit van het bedrijf te smal is voor de steeds groter wordende vrachtwagens die het bedrijf willen bereiken. Als [appellant] deze belemmerende situatie wil wegnemen, zal hij de situatie op zijn eigen perceel kunnen aanpassen, zodat de oprit wordt verbreed en het vrachtverkeer een ruimere bocht kan maken bij het in- en uitrijden. Het vrachtverkeer zal dan geen belemmering meer ondervinden.

De haag aan de overzijde van de weg behorend bij [locatie 1] kan onder deze omstandigheden niet als hinderlijke beplanting in de zin van de APV worden aangemerkt en levert daarom geen verboden situatie op in de zin van artikel 2:15 van de APV. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college niet handhavend hoefde op te treden tegen de haag behorend bij perceel [locatie 1].

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Slump    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019

176-893.