Uitspraak 201901227/1/A2


Volledige tekst

201901227/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oirschot,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2018 in zaak nr. 18/1657 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2017 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 24 mei 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en Plancombinatie Slingerbos-De Kruik hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2019, waar [appellant A], bijgestaan door mr. I.L. van Geel, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Rotman en T. van Deelen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Plancombinatie Slingerbos-De Kruik, vertegenwoordigd door [gemachtigde, bijgestaan door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] woont aan [locatie] te Oirschot (hierna: het perceel). Op 23 januari 2017 heeft het college zijn aanvraag om een tegemoetkoming in door hem gestelde planschade ontvangen. Volgens [appellant] is zijn woning minder waard geworden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Moorland-West, herziening 2011-01 (Ruimte-voor-ruimte Slingerbos-De Kruik)" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) op 8 juni 2012. Het nieuwe bestemmingsplan maakt de bouw van 15 woningen mogelijk op gronden die zijn gelegen aan de noordelijke, oostelijke en zuidelijke grens van het perceel en op een afstand van 7 meter van de perceelgrens in noordwestelijke, westelijke en zuidwestelijke richting (hierna tezamen: de gronden). Dit leidt tot verlies van uitzicht aan alle zijden van zijn woning, verlies van privacy, rust en vrijheid, een toename van (geluids)overlast door buren, bedrijfsvoering en verkeersdrukte, een verlies aan natuur en een groene woonomgeving en continue bouwoverlast zonder zicht op voltooiing, aldus [appellant] in de aanvraag.

2.    Het college heeft met 11 personen, die tezamen handelen onder de naam Plancombinatie Slingerbos-De Kruik, een planschadeovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde eventueel vastgestelde planschade vergoedt.

3.    Het college heeft over het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan TOG Nederland Zuid BV (hierna: TOG). In een advies van 31 augustus 2017 heeft TOG uiteengezet dat het nieuwe bestemmingsplan een verruiming van de gebruiksmogelijkheden en een aanmerkelijke verruiming van de bouwmogelijkheden op de gronden tot gevolg heeft, nu op die gronden, voor zover thans van belang, de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’ zijn komen te liggen terwijl daarop onder het oude planologische regime de bestemming ’Agrarisch met waarden - Landschap’ rustte. Volgens TOG is [appellant] hierdoor in een planologisch nadeliger situatie komen te verkeren, vooral wat betreft de schadeaspecten uitzicht, privacy, schaduwwerking, verkeersintensiteit en (geluid- en licht)overlast. Verder zijn de bouwmogelijkheden op het perceel van [appellant] met de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan in enigerlei mate verruimd en levert dit enig voordeel op, aldus TOG.

Aan het bepalen van de hoogte van de als gevolg van de planologische wijziging geleden schade is TOG niet toegekomen, omdat de planologische nadeliger situatie volgens haar voor [appellant] voorzienbaar was. In dat kader heeft zij uiteengezet dat toen [appellant] eind december 1994 eigenaar werd van het perceel, het gebied Moorland reeds als potentiële nieuwe woningbouwlocatie voor de toekomst was aangewezen. Dit blijkt volgens TOG uit de folder "Toekomstig Oirschot" (hierna: de folder), die is gebaseerd op de "Kadernotitie Structuurvisie Oirschot 1993"  (hierna: de Kadernotitie). Nu de wijziging aldus voorzienbaar was, wordt het college door TOG geadviseerd de aanvraag af te wijzen.

Het college heeft dit advies aan zijn besluit van 21 september 2017 ten grondslag gelegd en dit besluit in bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 16 mei 2018, gehandhaafd.

4.    Het hiertegen door [appellant] ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.

Hoger beroep

5.    [appellant] kan zich met dit oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld. Volgens hem heeft de rechtbank de planologische vergelijking onjuist beoordeeld en is zij ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hem actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen.

De Afdeling ziet aanleiding eerst te beoordelen of [appellant] terecht actieve risicoaanvaarding is tegengeworpen.

Voorzienbaarheid

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de planologische wijziging voor hem voorzienbaar was.

Daartoe voert hij allereerst aan dat de plannen voor het gebied ‘Moorland’ in de Kadernotitie verre van concreet waren en dat een redelijk denkend en handelend koper hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om rekening te houden met een planologisch ongunstige wijziging in dat gebied. Uit de publicatie van de Kadernotitie blijkt immers niet of een redelijk denkend en handelend koper daaruit heeft kunnen begrijpen op welk gebied het beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is en dat hij van die inhoud heeft kunnen kennisnemen. Dat de plannen niet concreet waren, wordt bovendien bevestigd door de omstandigheid dat in opeenvolgende planologische regimes en beleidstukken die zijn vastgesteld ná 1994 op geen enkele wijze de ontwikkeling van een bouwlocatie nabij zijn perceel wordt benoemd.

Verder voert [appellant] aan dat de folder niet te beschouwen is als een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt.

6.1.    De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen.

Voor het aannemen van voorzienbaarheid is niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, of dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.

Vergelijk de overzichtsuitspraak planschade van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, ov. 5.23, 5.26 en 5.30.

6.2.    Niet in geschil is dat de Kadernotitie openbaar is gemaakt. In de Kadernotitie is het volgende vermeld onder het kopje ‘Wonen’:

"Het is vanwege de geringe restcapaciteit van Ekerschot, 1e fase, noodzakelijk om op korte termijn te komen tot vaststelling van een bestemmingsplan Ekerschot, 2e fase. (…) Na Ekerschot, 2e fase zou binnen het vastgesteld beleid een nieuwe bouwlocatie worden gezocht in de noordelijke rand van de Boterwijk en daarna in het gebied Moorland. De verplaatsing van de aansluiting is echter aanleiding om dit vraagstuk opnieuw te bezien omdat de locatie Moorland zowel qua ontsluiting als qua relatie met het centrum relatief aantrekkelijker is geworden. Bovendien levert de afstand tot de potentiële bedrijvenlocatie aan de Schepersweg een voordeel op, terwijl een grote integratie wonen recreatie hier voor de hand ligt, zeker wanneer het hier aanwezige transportbedrijf ook naar de Schepersweg kan worden verplaatst. Tenslotte wordt op deze wijze de relatie tussen de bebouwde kom en het recreatiegebied "de Kemmer" sterk verbeterd."

En onder het kopje ‘Samenvatting’ is het volgende vermeld:

"Indien in principe met de vorenomschreven integrale ontwikkeling kan worden ingestemd, houdt zulks in dat op korte termijn tot een aantal nadere plan uitwerkingen kan worden gekomen.

Kort samengevat dienen de volgende onderdelen nader te worden uitgewerkt en aan de raad te worden voorgelegd:

(…)

9. verwerking van de voorgenomen ontwikkelingen in de in voorbereiding zijnde herzieningen van de bestemmingsplannen Moorland en de Kemmer;

10. voorbereiding van een bestemmingsplan Ekerschot, 2e fase, en van een vergelijkend onderzoek naar de bouwlocaties "Boterwijk" en "Moorland"."

6.3.    Uit deze weergave volgt dat het college van plan was om na vaststelling van een bestemmingsplan Ekerschot, 2e fase, een nieuwe bouwlocatie te zoeken, eerst in Boterwijk en daarna in Moorland. Tevens volgt hieruit dat aanleiding is ontstaan om dit te bezien omdat de locatie Moorland aantrekkelijker is geworden. Ten slotte wordt de voorbereiding van een vergelijkend onderzoek naar beide bouwlocaties aangekondigd.

6.4.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Kadernotitie als een concreet beleidsvoornemen kan worden aangemerkt. Nu daarin de locatie Moorland, waar Slingerbos en De Kruik onderdeel van zijn, als potentiële woningbouwlocatie is aangemerkt, had een redelijk denkend en handelend koper er vanaf dat moment (1993) rekening mee moeten houden dat in dat gebied woningen zouden worden gerealiseerd. Dat nog niet vaststond dat dit zou gebeuren, maakt niet dat geen voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen, nu, zoals hiervoor onder 6.1 is weergegeven, een ontwikkeling voorzienbaar is als de mogelijkheid van die ontwikkeling zodanig kenbaar was dat hier ten tijde van de aankoop rekening mee had kunnen worden gehouden. Dat is, gelet op de inhoud van de Kadernotitie, het geval.

Dat, naar [appellant] stelt, de omgeving van zijn perceel in de beleidstukken en de planologische regimes na 1994 niet als woningbouwlocatie is geduid, maakt het voorgaande niet anders. Zoals hiervoor onder 6.1 is weergegeven, is voor het antwoord op de vraag of een planologische verandering buiten het eigen perceel voor de aanvrager voorzienbaar was alleen de planologische situatie ten tijde van de aankoop van het eigen perceel van belang.

6.5.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de planologische wijziging alleen al op grond van de Kadernotitie voorzienbaar was. Hetgeen [appellant] over de folder heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.

6.6.    Het betoog faalt.

7.    Nu de planologische wijziging voorzienbaar was, blijft door [appellant] geleden planschade voor zijn rekening. Dit betekent dat de vraag of de door TOG uitgevoerde planvergelijking juist is, geen bespreking meer behoeft.

Conclusie

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019

752.