Uitspraak 201807620/1/A1


Volledige tekst

201807620/1/A1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend in Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

2.    [appellant sub 2], wonend in Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

3.    [appellant sub 3], wonend in Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 augustus 2018 in zaak nrs. 18/1531 en 18/1532 in het geding tussen:

[appellant sub 1],

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.

Procesverloop

Bij besluit, verzonden op 30 november 2017, heeft het college [appellant sub 1] onder oplegging van een dwangsom gelast om onder meer de aanbouw aan een woning, de technische ruimte en de overkapping op het perceel aan het [locatie 1] in Reusel te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 19 april 2018 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hoger beroep ingesteld.

Het college en [appellant sub 1] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft het college het verzoek van [appellant sub 1] om een gedeelte van de last onder dwangsom in te trekken, afgewezen.

[appellant sub 1] heeft hiertegen gronden ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2019, waar zijn verschenen:

-[appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A] en mr. T.I.P. Jeltema, advocaat in Veldhoven;

-[appellant sub 2], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat in Eindhoven;

-[appellant sub 3]; en - het college, vertegenwoordigd door [gemachtigde B].

Overwegingen

Inleiding

1.    Het perceel aan het [locatie 1] is kadastraal gesplitst in een perceel aan het [locatie 1] en een perceel aan het [locatie 2. [appellant sub 1] woont in de woning op het [locatie 1]. Bij deze woning zijn zonder omgevingsvergunning verschillende bijgebouwen gebouwd. Het college stelt zich op het standpunt dat dit in strijd is met artikel 2.1, aanhef en onder a en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en heeft [appellant sub 1] daarom een last onder dwangsom opgelegd. Deze last bestaat uit twaalf onderdelen. In hoger beroep is alleen nog aan de orde dat het college [appellant sub 1] heeft gelast om een aanbouw, een technische ruimte en een overkapping te verwijderen en verwijderd te houden.

Hoger beroep [appellant sub 3]

2.    [appellant sub 3] heeft bij brief van 15 november 2018 bij de rechtbank een verzoek om herziening van de rechtbankuitspraak van 27 augustus 2018 ingediend. Bij uitspraak van 19 december 2018 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om dit verzoek te behandelen, omdat er nog geen onherroepelijke einduitspraak is. Het verzoek om herziening is doorgestuurd naar de Afdeling en als hoger beroepschrift aangemerkt.

De hoger beroepstermijn liep tot en met 8 oktober 2018. De brief van [appellant sub 3] is op 15 november 2018 ingediend. Aangezien dit buiten de termijn is gebeurd en deze termijnoverschrijding niet op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verschoonbaar is, is de brief op grond van artikel 6:9 van de Awb niet tijdig ingediend en is het hoger beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling het hoger beroep van [appellant sub 3] niet inhoudelijk zal behandelen.

Hoger beroep [appellant sub 1]

3.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de aanbouw en de technische ruimte, omdat op het kadastrale perceel aan de [locatie 1] voor 186,8 m2 aan bijgebouwen is toegestaan. Hij voert aan dat omdat uit de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3545, volgt dat op het perceel aan de [locatie 1] en [locatie 2] tezamen voor 373,6 m2 aan bijgebouwen is toegestaan, op het kadastrale perceel aan de [locatie 1] de helft daarvan mag staan.

3.1.    Op het perceel is het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van toepassing en rust de bestemming "Wonen" met als gebiedsaanduiding "bebouwingsconcentratie".

Artikel 29.2.3, aanhef en onder c, luidt:

"Voor het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m²."

Artikel 29.4.2, aanhef en onder j, luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 29.2.1 onder a voor het splitsen van de voormalige boerderij met woning ofwel woonboerderij indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: indien het bestemmingsvlak ligt binnen een op de plankaart aangeduide ‘bebouwingsconcentratie’ geldt dat bij sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte van de woning tot een maximum van 900 m3 ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 240 m² per woning. Sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is niet toegestaan."

Artikel 2, aanhef en derde lid, aanhef en onder f, aanhef en onder 3˚, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt:

"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2."

3.2.    In de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014 is uitspraak gedaan over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het splitsen van de woning op het perceel in twee woningen: één op de [locatie 1] en één op de [locatie 2. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat van de bijgebouwen die op dat moment op het perceel stonden er maximaal een oppervlakte van 373,6 m2 aan bijgebouwen bij de woningen samen mag blijven staan. Bij de vergunningverlening is toentertijd op een kaartje ingetekend welke bijgebouwen mochten blijven staan en welke bijgebouwen moesten worden verwijderd.

Ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de aanbouw en de technische ruimte ten tijde van de vergunningverlening al op het perceel aanwezig waren, althans dat deze zijn meegenomen toen werd bepaald welke bijgebouwen mochten blijven staan. Dit betekent dat de technische ruimte en de aanbouw niet vielen onder de 373,6 m2 aan bijgebouwen die op de twee kadastrale percelen tezamen waren toegestaan. Er moet daarom gekeken worden of het bestemmingsplan en het Bor de aanbouw en de technische ruimte zonder omgevingsvergunning toestaan. Dat kan op grond van artikel 2, aanhef en derde lid, aanhef en onder f, aanhef en onder 3˚, van bijlage II van het Bor alleen het geval zijn als het totaal aan bijgebouwen onder de 150 m2 blijft. Niet in geschil is dat er zonder de technische ruimte en de aanbouw al voor meer dan 150 m2 aan bijgebouwen staat. Aangezien het bestemmingsplan ook niet een groter oppervlakte aan bijgebouwen toestaat, hadden de technische ruimte en de aanbouw niet zonder omgevingsvergunning voor zowel bouwen als afwijken van het bestemmingsplan gerealiseerd mogen worden. Het college was daarom bevoegd om hiertegen handhavend op te treden. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Hoger beroep [appellant sub 2]

4.    [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat aan punt 12 van de last onder dwangsom, te weten het verwijderen en verwijderd houden van de overkapping is voldaan en dat ter zake geen dwangsom is verbeurd.

4.1.    Omdat er in deze procedure geen invorderingsbesluit voorligt, kan de vraag of [appellant sub 1] de overkapping overeenkomstig de last onder dwangsom heeft verwijderd, niet in deze procedure aan de orde komen. Met overweging 2.3 van de rechtbankuitspraak wordt dan ook niet in rechte vastgesteld dat de overkapping is verwijderd, maar wordt alleen de omvang van het geschil in deze procedure vastgesteld. Het betoog hiertegen kan daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Besluit van 23 oktober 2018

5.    [appellant sub 1] heeft het college verzocht om de last onder dwangsom in te trekken voor zover deze ziet op de technische ruimte en de aanbouw. Het college heeft het verzoek bij besluit van 23 oktober 2018 afgewezen, omdat de geconstateerde strijdigheid met het bestemmingsplan niet is opgeheven.

6.    [appellant sub 1] betoogt dat op het kadastrale perceel aan het [locatie 2 inmiddels een gedeelte van een schuur, te weten 33 m2, is gesloopt, waardoor het totaal aantal vierkante meters aan bijgebouwen op de twee kadastrale percelen tezamen uitkomt op 363,2. Aangezien dit minder is dan volgens [appellant sub 1] op grond van de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014 is toegestaan, is er volgens hem niet langer sprake van een overtreding.

6.1.    [appellant sub 1] heeft de technische ruimte en de aanbouw zonder de benodigde omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan gebouwd. Dat er nu 33 m2 aan bijgebouwen is gesloopt waardoor er in totaal voor minder dan 373,6 m2 aan bijgebouwen staat, betekent niet dat deze overtredingen zijn opgeheven, aangezien, zoals onder 3.2 is overwogen, de technische ruimte en de aanbouw niet bij deze 373,6 m2 zijn meegerekend. Het college heeft dan ook reeds daarom het verzoek om intrekking mogen afwijzen.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het hoger beroep van [appellant sub 3] is niet-ontvankelijk. De hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 3] niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

III.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

IV.    bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019

357-811.