Uitspraak 201800156/4/R2


Volledige tekst

201800156/4/R2.
Datum uitspraak: 24 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker] en AGRAforce Take 2 C.V., beide wonend onderscheidenlijk gevestigd te Veere,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Veere,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "3e herziening bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld (hierna: het plan).

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en AGRAforce beroep ingesteld.

[verzoeker] en AGRAforce hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1666, afgewezen.

Bij besluit van 6 juni 2019 heeft de raad het plan gewijzigd (hierna: het herstelbesluit).

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [verzoeker] en AGRAforce een zienswijze naar voren gebracht over het herstelbesluit.

[verzoeker] en AGRAforce hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het herstelbesluit en het plan.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en AGRAforce en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 september 2019, waar [verzoeker] en AGRAforce, vertegenwoordigd door A.H. van Leeuwen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door L.M. Louwerse, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    [verzoeker] is eigenaar van het perceel [locatie] te Veere en woont daar. Op het perceel is tevens de [minicamping] gevestigd. AGRAforce huurt de minicamping van [verzoeker] en exploiteert die. [verzoeker] en AGRAforce willen de minicamping exploiteren in een omvang van 25 standplaatsen. Zij hebben hierover een langlopend conflict met de gemeente.

3.    In de gemeente Veere wordt een groot aantal andere minicampings geëxploiteerd. Veel van die minicampings exploiteren meer dan 15 standplaatsen. [verzoeker] en AGRAforce hebben ook daarover een langlopend conflict met de gemeente.

4.    Het verzoek van [verzoeker] en AGRAforce betreft ten eerste het plan, voor zover dat betrekking heeft op de [locatie] en de daar gevestigde minicamping. Ten tweede betreft het verzoek het plan voor zover dat betrekking heeft op de andere minicampings binnen het plangebied. Ten slotte betreft het verzoek het herstelbesluit, voor zover daarmee de quota voor het totale aantal minicampings en het totale aantal standplaatsen uit de planregels van het plan zijn geschrapt.

In de volgende overwegingen worden eerst de relevante delen van het plan en het herstelbesluit weergegeven. Daarna zal de voorzieningenrechter de verschillende aspecten van het verzoek in de voormelde volgorde behandelen.

Het plan en herstelbesluit

5.    Het plan dat voorligt in de bodemprocedure betreft de derde herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied". Het plan overschrijft een deel van de daarvoor geldende planregels, bestemmingen en aanduidingen en moet worden gelezen in samenhang met het oorspronkelijke bestemmingsplan "Buitengebied" en de 1e en 2e herziening daarvan.

5.1.    In de verbeelding van het plan is aan het perceel [locatie] de bestemming "Wonen" toegekend, met de aanduidingen "specifieke vorm van recreatie kleinschalig kamperen", "specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning 4", "maximum aantal permanente standplaatsen = 5" en "maximum aantal standplaatsen = 15".

Daarnaast is in de verbeelding ter plaatse van elke andere bestaande minicamping de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" of "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" toegekend, alsmede een aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen", met daaraan gekoppeld voor elke minicamping een maximaal aantal standplaatsen.

5.2.    De planregels voor de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" en "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" voorzien in de volgende wijzigingsbevoegdheden.

Artikel 3.7.11 en artikel 4.7.12 luiden: "Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan te wijzigen door het maximaal toegestane aantal standplaatsen en/of permanente standplaatsen op een kleinschalig kampeerterrein, als bepaald in […], te vergroten, met inachtneming van de volgende regels:

a. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 25 per kleinschalig kampeerterrein, waarbij het totale aantal standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen in de gehele gemeente niet meer mag bedragen dan 3.015;

[…]."

Artikel 3.7.12 en artikel 4.7.13 luiden: "Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van een kleinschalig kampeerterrein, met inachtneming van de volgende regels:

a. het aantal toegelaten kleinschalige kampeerterreinen binnen de gemeente bedraagt ten hoogste 171;

b. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 25 per kleinschalig kampeerterrein, waarbij het totale aantal standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen in de gehele gemeente niet meer mag bedragen dan 3.015;

[…]."

5.3.    Met het herstelbesluit zijn, voor zover hier van belang, de in de voormelde wijzigingsbevoegdheden opgenomen quota voor het aantal toegestane minicampings en het aantal toegestane standplaatsen geschrapt. In de artikelen 3.7.11, onder a, en 4.7.12, onder a, is de zinsnede "waarbij het totale aantal standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen in de gehele gemeente niet meer mag bedragen dan 3.015" doorgehaald. In de artikelen 3.7.12 en 4.7.13 is de onder a opgenomen voorwaarde doorgehaald. In de onder b opgenomen voorwaarde is de zinsnede "waarbij het totale aantal standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen in de gehele gemeente niet meer mag bedragen dan 3.015" doorgehaald.

Het verzoek ten aanzien van de [locatie]

6.    [verzoeker] en AGRAforce betogen dat het plan ten onrechte slechts voorziet in het exploiteren van 15 standplaatsen op de minicamping aan de [locatie] en niet in 25 standplaatsen. Zij voeren daartoe onder meer aan dat zij beschikken over een toestemming voor het exploiteren van 25 standplaatsen. Het planologische regime dat vooraf ging aan het plan voorzag volgens hen ook in 25 standplaatsen. Zij stellen dat zij nu meer dan de in het plan bij recht voorziene 15 standplaatsen exploiteren, omdat dit is toegestaan onder het overgangsrecht van het plan. Dat gebruik moet volgens hen worden voortgezet om te voorkomen dat het voor langer dan een jaar wordt onderbroken en dan niet meer onder het overgangsrecht valt. Zij stellen dat zij nu bij deze exploitatie worden geconfronteerd met strafrechtelijke vervolging, omdat het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: college) meent dat sprake is van illegaal gebruik. [verzoeker] en AGRAforce verzoeken daarom het plan te schorsen voor zover het de [locatie] betreft.

6.1.    [verzoeker] en AGRAforce hebben eerder verzocht om een voorziening te treffen die het mogelijk maakt het aantal standplaatsen op de minicamping aan de [locatie] uit te breiden. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek in de uitspraak van 23 mei 2018 afgewezen omdat het te verstrekkend was. De voorzieningenrechter stelt vast dat nu in zoverre een ander verzoek aan de orde is, namelijk om het plan te schorsen voor zover dat de [locatie] betreft.

6.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent voor een oordeel over de vragen of toestemming is verleend voor het exploiteren van meer dan 15 standplaatsen op de minicamping aan de [locatie], of dit gebruik nu onder het overgangsrecht is toegestaan en of de huidige exploitatie van de minicamping kan worden voortgezet als het vorige planologische regime zou herleven. Indien de stellingen van [verzoeker] en AGRAforce juist zijn en het door hen gewenste gebruik inderdaad is toegestaan onder het overgangsrecht, dan vindt de bestaande exploitatie van meer dan 15 standplaatsen in planologisch opzicht legaal plaats. Hoewel voorstelbaar is dat het voor [verzoeker] en AGRAforce ingrijpend is dat zij zich geconfronteerd zien met strafrechtelijke vervolging omdat het college een andere mening is toegedaan, maakt dit het vorenstaande niet anders. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat noopt tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening in zoverre.

Het verzoek ten aanzien van het plan, voor zover dat de andere minicampings in het plangebied betreft

7.    [verzoeker] en AGRAforce betogen dat de andere minicampings in het plangebied ten onrechte als zodanig zijn bestemd in de omvang waarvoor het college kampeervergunningen had verleend. Zij voeren aan dat die kampeervergunningen zijn herroepen. [verzoeker] en AGRAforce wensen te voorkomen dat de andere minicampings in het plangebied tot de uitspraak in de bodemprocedure in de voorheen vergunde omvang worden geëxploiteerd. Hun verzoek is daarom in zoverre gericht op schorsing van het plan voor zover dat deze minicampings betreft.

7.1.    In de uitspraak van 23 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, voor zover het verzoek van [verzoeker] en anderen strekte tot schorsing van het plan voor zover daarin aan alle andere kleinschalige minicampings standplaatsen worden toegekend, een dergelijke voorlopige voorziening te verstrekkend is.

De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker] en AFGRAforce nu hetzelfde verzoek doen. Zoals de voorzieningenrechter eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2910, kan een herhaald verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening slechts voor toewijzing in aanmerking komen, indien sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een dergelijk herhaald verzoek rechtvaardigen.

7.2.    [verzoeker] en AGRAforce hebben naar voren gebracht dat zich na de uitspraak van voorzieningenrechter de volgende ontwikkelingen hebben voorgedaan.

Het college had aan 56 exploitanten van minicampings een kampeervergunning krachtens de gemeentelijke Kampeerverordening verleend voor het exploiteren van tien extra standplaatsen. De houders van die vergunningen konden op grond van deze kampeervergunningen de komende jaren gedurende het kampeerseizoen op hun percelen 25 standplaatsen exploiteren. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft deze kampeervergunningen herroepen in de uitspraak van 7 juni 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2571, naar aanleiding van een beroep van [verzoeker] en AGRAforce. [verzoeker] en AGRAforce hadden het college ook verzocht om handhavend op te treden tegen de bedoelde 56 minicampings, voor zover daar meer dan 15 standplaatsen werden geëxploiteerd. Het college had dit verzoek afgewezen, maar de rechtbank heeft in twee uitspraken van eveneens 7 juni 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2570 en ECLI:NL:RBZWB:2019:2568, de betreffende besluiten vernietigd en het college opgedragen om binnen drie maanden nieuwe besluiten te nemen. Het college heeft nog geen nieuwe besluiten genomen. De raad is voornemens om de Kampeerverordening in te trekken.

Volgens [verzoeker] en AGRAforce zal het college hun verzoek om handhavend optreden nogmaals afwijzen, omdat de Kampeerverordening zal worden ingetrokken en de minicampings in het plan zijn bestemd met het aantal standplaatsen waarvoor de herroepen kampeervergunningen waren verleend. Het vorige planologische regime biedt volgens [verzoeker] en AGRAforce wel een grondslag voor handhavend optreden, omdat de minicampings daarin niet of met minder standplaatsen waren bestemd.

7.3.    De voorzieningenrechter ziet in de door [verzoeker] en AGRAforce naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen aanleiding voor het inwilligen van het in zoverre herhaalde verzoek. Nog daargelaten of de schorsing van het plan voor zover dat de minicampings betreft inderdaad tot gevolg zal hebben dat het college zal overgaan tot handhaving, is een dergelijke voorziening nog altijd te verstrekkend. Indien het verzoek om handhavend optreden wordt afgewezen en het plan voor zover dat de andere minicampings betreft geen stand houdt in de bodemprocedure, dan kunnen [verzoeker] en AGRAforce als hen dat geraden voorkomt een nieuw verzoek om handhavend optreden indienen.

Het verzoek ten aanzien van het herstelbesluit

8.    [verzoeker] en AGRAforce betogen dat met het herstelbesluit ten onrechte de in de wijzigingsbevoegdheden van het plan opgenomen quota voor het totale aantal toegestane minicampings en standplaatsen zijn geschrapt. [verzoeker] en AGRAforce wensen te voorkomen dat voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure het aantal minicampings en het aantal standplaatsen op andere minicampings toeneemt tot boven de geschrapte quota. Hun verzoek is daarom in zoverre gericht op het schorsen van het herstelbesluit.

8.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat het aantal bestaande minicampings 171 bedraagt en dat deze minicampings in het plan als zodanig zijn bestemd. Er zijn volgens de raad in totaal op deze minicampings minder dan 3.015 standplaatsen aanwezig. In het planologische regime dat vooraf ging aan het plan was de uitbreiding van het totale aantal minicampings of standplaatsen niet aan quota gebonden. De raad heeft verder toegelicht dat in het plan de quota aanvankelijk waren opgenomen, maar daar met voortschrijdend inzicht weer uit zijn geschrapt omdat de gestelde aantallen al jaren niet worden overschreden en daarop ook geen zicht bestaat. De quota zijn volgens de raad daarom niet noodzakelijk en ook mogelijk in strijd met andere regelgeving. De voorzieningenrechter stelt vast dat het totale aantal minicampings en het totale aantal standplaatsen daarop ook na het schrappen van de quota niet bij recht kan toenemen. Daarvoor moeten eerst één of meer wijzigingsplannen worden vastgesteld. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat daarvoor geen aanvragen zijn ingediend en dat tot de uitspraak in de bodemprocedure ook niet is te verwachten dat wijzigingsplannen zullen worden vastgesteld, mede gelet op de andere voorwaarden die aan de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zijn verbonden. Verder zijn de aantallen van de geschrapte quota in de afgelopen jaren nooit overschreden. De voorzitter ziet in het aangevoerde geen grond om hieraan te twijfelen. Gelet op het vorenstaande hebben [verzoeker] en AGRAforce geen spoedeisend belang dat het treffen van de in zoverre gevraagde voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure rechtvaardigt.

Conclusie

9.    Gelet op al het bovenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. Stolk, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Stolk
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2019

743.