Uitspraak 201808166/1/R2


Volledige tekst

201808166/1/R2.
Datum uitspraak: 25 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Veghel, gemeente Meierijstad,

en

de raad van de gemeente Meierijstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Veghel-Zuid, herziening Nederboekt" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. D. Korsse, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door dr. W. Oosten, M. Wijers en P. van den Bogaert, zijn verschenen.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2.    Het plan maakt de bouw van zes woningen mogelijk op de locatie aan de Nederboekt waar in het voorheen geldende bestemmingsplan "Veghel-Zuid" twee woonwagenstandplaatsen waren toegestaan.

[appellante] ontwikkelt de woningbouwlocatie "De Scheifelaar II", gelegen op circa 60 m ten zuidwesten van het plangebied. Zij vreest door de realisering van het plan voor nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van "De Scheifelaar II".

3.    De relevante wettelijke regels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep

Belangenafweging

5.    [appellante] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen, aangezien het plan van invloed is op de verkoopbaarheid van de nog niet verkochte woningen uit "De Scheifelaar II". Hierover voert zij aan dat de in het plan voorziene zes huurwoningen bedoeld zijn voor de huisvesting van de woonwagenbewoners die een gesloten woongemeenschap vormen. Daarvan gaat volgens haar een geheel andere ruimtelijke uitstraling uit. Het plan voorziet volgens [appellante] ook in meer woningen dan de twee bestaande legale standplaatsen, waardoor de huidige illegale bewoning op het perceel nu als zodanig wordt bestemd. Verder stelt [appellante] dat door de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt geen ruimte meer wordt geboden voor een groene entree van de woningbouwlocatie van "De Scheifelaar II". Tot slot is volgens [appellante] ten onrechte geen overleg met haar gevoerd over het plan. Dit had de raad gezien de samenwerkingsovereenkomst voor de ontwikkeling "De Scheifelaar II", waarin de gemeente en [appellante] participeren, wel moeten doen.

5.1.    De raad heeft aan de belangen van de woonwagenbewoners een doorslaggevend gewicht toegekend. Hiertoe verwijst de raad naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Winterstein tegen Frankrijk, arrest van 17 oktober 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:1017JUD002701307, waarin is geoordeeld dat woonwagenbewoners een minderheidsgroep vormen met een eigen culturele identiteit die bescherming van de overheid verdient. Ook heeft de raad de aanbevelingen in het rapport van de Nationale Ombudsman van 17 mei 2017, Woonwagenbewoner zoekt standplaats: Een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de overheid voor woonwagenbewoners, rapportnummer 2017/060, betrokken, evenals het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid. De raad betrekt verder in zijn afweging dat hij gesprekken heeft gevoerd met de huidige woonwagenbewoners en de woningcorporatie Area Wonen, waaruit volgt dat de behoefte bestaat om zes gezinnen te huisvesten. De raad heeft in overleg met de huidige woonwagenbewoners en de woningcorporatie Area Wonen ervoor gekozen om de aanwezige standplaatsen te bestemmen tot zes rijtjeswoningen waarmee recht wordt gedaan aan bovengenoemd beleid en de cultuur van de bewoners. In zijn afweging heeft de raad mede betrokken dat de huidige woonwagenbewoners al geruime tijd op deze plek wonen en hier nu kunnen blijven wonen.

De Afdeling kan de stelling van [appellante] dat sprake is van een gesloten woongemeenschap waarvan een geheel andere ruimtelijke uitstraling uitgaat niet volgen. Van de in het plan voorziene zes woningen, die ook kunnen worden betrokken door anderen, gaat geen wezenlijk andere ruimtelijke uitstraling uit dan van andere woningen.

Voor zover [appellante] wijst op de groene entree van de woningbouwlocatie van "De Scheifelaar II" heeft de raad ter zitting toegelicht dat het plan hieraan niet in de weg staat. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan dit standpunt te twijfelen.

Voor zover [appellante] aanvoert dat sprake is van een toename van het aantal woningen in vergelijking met het aantal standplaatsen overweegt de Afdeling dat gebleken is dat behoefte bestaat aan deze zes woningen. Dat het huidige gebruik van het plangebied door zes gezinnen niet in overeenstemming is met het voorheen geldende bestemmingsplan betekent niet dat de raad niet mocht voorzien in woningbouw voor deze gezinnen. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling een afdoende afweging gemaakt waarom de woonbestemming ruimtelijk aanvaardbaar is. Aan de enkele vrees van [appellante] voor de onverkoopbaarheid van de woningen van "De Scheifelaar II" heeft de raad in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen.

Voor zover [appellante] wijst op de samenwerkingsovereenkomst voor de ontwikkeling van "De Scheifelaar II", overweegt de Afdeling dat deze overeenkomst ziet op privaatrechtelijke afspraken tussen de gemeente en [appellante] over de ontwikkeling van een andere woningbouwlocatie. De vaststelling van het bestemmingsplan is niet afhankelijk van eventuele overlegverplichtingen in deze overeenkomst.

De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat de raad in redelijkheid een doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de woonwagenbewoners bij een woonbestemming ter vervanging van de huidige standplaatsen.

Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel

6.    [appellante] betoogt dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met het bij haar gewekte gerechtvaardigde vertrouwen dat de huisvesting van woonwagenbewoners op de locatie Nederboekt op korte termijn zou verdwijnen. Hierover voert zij aan dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Veghel-Zuid" een afbouwregeling voor de woonwagenlocatie was opgenomen. Ook wijst [appellante] op de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9750, waarin is overwogen dat niet aannemelijk is dat er concrete plannen zijn om de vier ontmantelde standplaatsen weer in gebruik te nemen.

6.1.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Dit betekent ook dat de raad kan terugkomen op eerder uitgesproken verwachtingen ten aanzien van de planologische situatie zonder daarmee te handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel.

Voor zover [appellante] zich beroept op de uitspraak van 8 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9750, overweegt de Afdeling dat in deze uitspraak de keuze van de raad voor een afbouwregeling in het voorheen geldende bestemmingsplan "Veghel-Zuid", vastgesteld op 28 juni 2012, voorlag. De raad wijst er in het bestreden besluit op dat deze afbouwregeling inmiddels niet meer wordt onderschreven, aangezien de situatie is veranderd. Hiertoe wijst de raad op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het rapport van de Nationale Ombudsman zoals hiervoor aangehaald, op de inmiddels gebleken behoefte aan de zes woningen en de wens van de woonwagenbewoners om op deze plek te blijven wonen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.

Het betoog faalt.

Provinciale verordening

7.    [appellante] betoogt dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a en b, van de Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening). Hiertoe voert zij aan dat in de toelichting niet is verantwoord dat rekening is gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de omgeving. Ook voert zij hierover aan dat uit de toelichting niet blijkt dat de ontwikkeling inpasbaar is gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft.

Daarnaast betoogt [appellante] dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met de voorwaarden voor nieuwvestiging in gebieden met de aanduiding "Integratie stad - land" als genoemd in artikel 9.1 van de Verordening. Hierover voert zij aan dat de bouw van de woningen ten onrechte niet gepaard gaat met een groene en blauwe landschapsontwikkeling.

Tot slot betoogt [appellante] dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met de eisen voor nieuwbouwwoningen in artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, omdat de toelichting geen verantwoording bevat over de wijze waarop de afspraken worden nagekomen die in het regionaal ruimtelijk overleg zijn gemaakt over de nieuwbouw van woningen.

7.1.    Over het betoog van [appellante] dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening, overweegt de Afdeling als volgt.

In artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit de toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording bevat waaruit blijkt dat in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden. Gelet op deze bepaling dient de raad in de plantoelichting in te gaan op de gevolgen van de beoogde woningbouwlocatie voor de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Zoals door [appellante] is erkend, heeft de raad aan de hand van de huidige inrichting van het plangebied in hoofdstuk 4 van de plantoelichting bezien wat de gevolgen van het plan zullen zijn voor onder meer de aspecten bodemkwaliteit, waterhuishouding en ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en daarbij ook de omgeving betrokken. In hoofdstuk 4 van de plantoelichting staat dat deze aspecten geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Nu de plantoelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de ruimtelijke gevolgen van de beoogde woningbouwlocatie, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Voor zover [appellante] stelt dat geen rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de verkoopbaarheid van de in de omgeving van het plangebied voorziene woningen van "De Scheifelaar II", is dat een aspect dat bij de belangenafweging aan de orde dient te komen. Zoals in 5.1. is overwogen heeft de raad aan de enkele vrees van [appellante] voor de onverkoopbaarheid van de woningen van "De Scheifelaar II" in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen.

Het betoog faalt.

7.2.    Over het betoog van [appellante] dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening, overweegt de Afdeling als volgt.

In de toelichting op artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening staat dat een ontwikkeling moet passen in de omgeving. Naast aspecten of de bebouwing vanuit haar verschijningsvorm inpasbaar is, kunnen ook afwegingen vanuit milieu en volksgezondheid hierbij een rol spelen. Het is aan de gemeenten om in de toelichting van het bestemmingsplan nader af te wegen en te onderbouwen welke aspecten hierbij een rol spelen. De provincie vraagt specifiek in te gaan op omliggende functies in het gebied, maar ook of een nieuwe functie past binnen toekomstige (gewenste) ontwikkelingsmogelijkheden van een gebied.

In de plantoelichting is ingegaan op de milieuaspecten en de planologische aanvaardbaarheid van de beoogde ontwikkeling voor de omgeving. Omdat het plangebied en de directe omgeving hiervan in gebruik zijn als woongebied en het plangebied zelf sinds 1989 in gebruik is als locatie voor woonwagenstandplaatsen, heeft de raad de ontwikkeling aanvaardbaar geacht. In paragraaf 3.2.6 van de plantoelichting is daarnaast vermeld dat de planlocatie binnen de aanduiding "gebieden integratie stad-land" ligt. In deze gebieden kan stedelijke ontwikkeling plaatsvinden in samenhang met een groene en blauwe landschapsontwikkeling.

De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening.

Het betoog faalt.

7.3.    Over het betoog van [appellante] dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 9.1 van de Verordening, overweegt de Afdeling als volgt.

Vast staat dat het plangebied op de bij de Verordening behorende kaart is aangeduid als "Integratie stad - land". Uit artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening volgt dat een bestemmingsplan ter plaatse van deze aanduiding kan voorzien in een stedelijke ontwikkeling, mits deze ontwikkeling in samenhang en evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. Dit plan voorziet, gelet op artikel 1.85 van de Verordening, in een stedelijke ontwikkeling.

In paragraaf 3.2.6 van de plantoelichting staat dat de zone "Integratie stad - land" zich niet beperkt tot de directe omgeving van de Nederboekt, maar zich uitstrekt over het hele gebied van Veghels Buiten. In het kader van dat project heeft de raad een koppeling gelegd tussen de stedelijke ontwikkeling in de vorm van woningbouw en de landschapsontwikkeling in de vorm van een tussenliggende groene mal. Na het verplaatsen van de fietscrossbaan en het aanleggen van de ontsluitingsweg vanaf de Erpseweg naar de woonwijk "Scheifelaar II", heeft rondom het gebied een impuls plaatsgevonden in het versterken van het groen door het planten van bomen in de zone die ligt binnen de aanduiding "Integratie stad - land". De borging en duurzame instandhouding van deze bestaande landschapselementen heeft reeds plaatsgevonden in het bestemmingsplan "Veghel-Zuid", vastgesteld door de raad op 28 juni 2012, aldus de plantoelichting.

In paragraaf 5.2 van de toelichting van het bestemmingsplan "Veghel-Zuid" staat dat in het gebied een nieuwe ontsluitingsweg wordt gerealiseerd voor de woonwijk "Scheifelaar II". Hieruit volgt verder dat de fietscrossbaan wordt opgeheven en verplaatst ten behoeve van deze nieuwe ontsluitingsweg. Ook wordt ten behoeve van de nieuwe ontsluitingsweg tussen de woonwagenstandplaats aan de Nederboekt en deze ontsluitingsweg een brede zone met beplanting aangebracht. Tevens wordt hiertoe een aantal boomgroepen geplant.

De Afdeling overweegt dat volgens de plantoelichting van het bestemmingsplan "Veghel-Zuid" de landschapsontwikkeling, die is vastgelegd in dat plan, enkel heeft plaatsgevonden ten behoeve van de nieuwe ontsluitingsweg voor de woonwijk "Scheifelaar II". Deze landschapsontwikkeling heeft derhalve geen samenhang met de stedelijke ontwikkeling die het nu voorliggende plan mogelijk maakt, namelijk het vervangen van een woonwagenlocatie met twee standplaatsen door een bouwblok voor zes woningen. De verwijzing naar een eerder vastgesteld bestemmingsplan waarin deze stedelijke ontwikkeling niet is opgenomen kan niet dienen als grondslag voor de in de Verordening vereiste samenhang tussen die ontwikkeling en de landschapsontwikkeling. Gelet hierop kan het standpunt van de raad dat het plan voldoet aan artikel 9.1 van de Verordening niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

Het betoog slaagt.

7.4.    Over het betoog van [appellante] dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, overweegt de Afdeling als volgt.

In paragraaf 3.2.5 van de plantoelichting staat dat in het document "De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2017", (hierna: de bevolkings- en woningbehoefteprognose), vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in mei 2017, één variant voor de hoge en één variant voor de lage verstedelijksopgave is geschetst. Voor de hoge verstedelijkingsopgave voor de gemeente Meijerijstad wordt uitgegaan van een behoefte van 4.810 woningen in de periode 2017-2029 en voor de lage verstedelijkingsopgave wordt uitgegaan van een behoefte aan 3.855 woningen in die periode. De harde plancapaciteit voor de gemeente Meierijstad bedraagt op 1 januari 2018 2.285. De beoogde zes rijtjeswoningen, met een netto toevoeging van vier adressen, passen ruimschoots binnen deze provinciale verstedelijkingsopgave, aldus de plantoelichting.

Voor zover [appellante] ter zitting heeft aangevoerd dat de raad onvoldoende aandacht heeft besteed aan het type woningen dat met het plan wordt gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat in de bevolkings- en woningbehoefteprognose geen afspraken zijn gemaakt over de typen woningen die binnen deze verstedelijkingsopgave dienen te worden gerealiseerd.

Gelet op het voorgaande bevat de plantoelichting een verantwoording over de wijze waarop de in het regionaal ruimtelijk overleg gemaakte afspraken over nieuwbouw van woningen worden nagekomen. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening.

Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

8.    [appellante] betoogt dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met de op 19 december 2013 vastgestelde Structuurvisie Veghel 2030 - Menu voor de toekomst (hierna: de Structuurvisie), nu het plangebied hierin niet is gemarkeerd als "woningbouwlocatie" maar als "Gebied met recreatieve, natuur- en/of landschapswaarde" en "Wijk- & buurtgroen".

Volgens [appellante] had de raad voor een andere locatie moeten kiezen, zoals Veghels Buiten of een van de inbreidingslocaties in Veghel-Zuid. Deze locaties zouden beter aansluiten bij de Structuurvisie, aldus [appellante]

8.1.    Het plangebied is op de bij de Structuurvisie behorende visiekaarten aangewezen als "Gebied met recreatieve, natuur- en/of landschapswaarde" en "Wijk- & buurtgroen". Dat het plangebied in de Structuurvisie niet is aangewezen als woningbouwlocatie betekent volgens de raad niet dat het plan in strijd is met de Structuurvisie omdat de aanwijzing van de woningbouwlocaties niet uitputtend bedoeld is. De raad zegt hierover in paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting dat op de visiekaarten alleen die woningbouwlocaties zijn opgenomen die concreet in beeld waren op 19 december 2013, ten tijde van het vaststellen van de Structuurvisie. Destijds werd volgens de raad voor de woonwagenlocatie nog uitgegaan van een afbouwconstructie. Inmiddels is echter gebleken dat deze afbouwconstructie niet meer actueel is en dat er behoefte is aan zes woningen op de locatie. De raad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling van de locatie Nederboekt voor woningbouw goed past in het in de Structuurvisie genoemde gebiedstype "Veghels mozaïek" van bebouwingsclusters in het groen.  Ook staat in paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting dat de herontwikkeling van bebouwing volledig binnen het bestaande terrein kan plaatsvinden.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan zich verdraagt met de Structuurvisie.

Het betoog faalt.

8.2.    Over het betoog van [appellante] dat de raad voor een andere locatie had moeten kiezen omdat dit beter aansluit bij de intentie van de Structuurvisie overweegt de Afdeling dat de raad blijkens het verweerschrift de alternatieve locaties Veghels Buiten en de inbreidingslocaties in Veghel-Zuid heeft onderzocht. Deze locaties bieden volgens de raad geen ruimtelijke voordelen ten opzichte van de locatie Nederboekt. Daarnaast is de locatie Nederboekt een locatie die voor bewoning geschikt is en die ook sinds 1993 als zodanig wordt gebruikt. Ook hebben de huidige bewoners de voorkeur voor het handhaven van huisvesting op de bestaande locatie, aldus de raad.

De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Zoals hiervoor is overwogen heeft de raad verschillende alternatieven onderzocht en afgewogen. In het betoog van Van der Ven B.V. ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze afweging onvoldoende is geweest.

Het betoog faalt.

Overlast

9.    [appellante] voert aan dat de woonwagenlocatie veel overlast veroorzaakt door rommel, inzameling van oud ijzer en illegaal geplaatste caravans.

9.1.    De door [appellante] gestelde overlast heeft betrekking op het huidige gebruik van de woonwagenlocatie. De daarover aangevoerde bezwaren zien niet op de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. Deze bezwaren dienen dan ook buiten beschouwing te blijven.

Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

10.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 7.3 nader te onderbouwen hoe wordt voldaan aan de in artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening gestelde voorwaarde dat de door het omstreden plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling in samenhang en evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling, dan wel een gewijzigd besluit te nemen.

De raad dient tevens de Afdeling en [appellante] de uitkomst van voormelde opdracht mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde besluit niet opnieuw te worden toegepast. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.

Gevolgen van deze uitspraak

11.    Het betoog over strijdigheid met artikel 9.1 van de Verordening slaagt. De Afdeling past op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toe. Dit betekent dat de Afdeling een tussenuitspraak doet waarin zij de raad opdraagt het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen de in de beslissing genoemde termijn. Met deze tussenuitspraak is de procedure bij de Afdeling nog niet beëindigd. De raad krijgt de gelegenheid het door de Afdeling geconstateerde gebrek te herstellen. Daarna zal de Afdeling een einduitspraak doen, waarmee de procedure bij de Afdeling tot een einde komt.

Proceskosten en griffierecht

12.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Meierijstad op om:

-    binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen onder 7.3 en 10 is overwogen, het daar omschreven gebrek te herstellen en;

-    de Afdeling en [appellante] de uitkomst mede te delen en een gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019

429-878.

Bijlage I

Verordening ruimte

Artikel 1.85 stedelijke ontwikkeling

nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies.

Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

[…]

3.    Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

a.    in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

b.    de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;

[…]

Artikel 9.1 Integratie stad - land

1.    In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) en artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling) kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits:

a. deze in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' of de naaste omgeving;

b. deze geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein.

2.    Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid strekt ertoe dat:

a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;

c. is verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling;

3.    Voor zover een bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, is artikel 2, vierde lid (zwaarste regiem geldt) niet van toepassing en heeft het tweede lid, onder b voorrang op de beschermingsregels die elders in deze verordening zijn opgenomen, behoudens in geval dat artikel 5 (NNB)van toepassing is.

4.    Op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid zijn de bepalingen uit artikel 4.3 tot en met artikel 4.10 van overeenkomstige toepassing.

5.    In aanvulling op artikel 4 'Bestaand stedelijk gebied' borgt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' dat:

a. de gerealiseerde groene en blauwe landschapsontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, behouden blijft, en

b. de ontwikkeling van een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein is uitgesloten.

Artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen

1.    De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:

a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen;

[…]