Uitspraak 201808719/1/A1


Volledige tekst

201808719/1/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2018 in zaak nr. 17/6336 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2017 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitbreiden in de diepte van, en het plaatsen van een stalen portaal in, het pand aan de [locatie] te Amsterdam.

Bij besluit van 12 september 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.A.M. Jansen, advocaat te Rotterdam, mr. T.H.C. Visser, advocaat te Rotterdam, en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M. Delstra, en M. Kooij, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het pand is een rijksmonument. Aan de achterzijde van het pand is een stalen portaal gebouwd en de binnenplaats is overkapt. Die situatie is niet vergund. Om de bestaande situatie alsnog te legaliseren heeft [appellant] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Westelijke binnenstad" en het wijzigen van een monument. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Aan dit besluit heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat de aanvraag om omgevingsvergunning in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich verzet tegen het verlenen van een omgevingsvergunning. De rechtbank heeft dit besluit in stand gelaten. [appellant] kan zich hiermee niet verenigen.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank onder meer heeft miskend dat het college de aanvraag om omgevingsvergunning niet mocht weigeren vanwege strijd met redelijke eisen van welstand. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft [appellant] een advies overgelegd van Sytze Visser van 26 maart 2018.

2.1.    Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) wordt een aanvraag om omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen van bouwwerk, geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 11 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH5486, mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.

2.3.    De welstandscommissie "Commissie Ruimtelijke Kwaliteit" (hierna: de CRK), heeft een negatief advies uitgebracht. In het advies staat dat de bestaande situatie een niet vergunde situatie is en dat de situatie onwenselijk is omdat de hoofdstructuur van het pand is verstoord. Bovendien staat in het advies dat de monumentale waarden van het pand worden aangetast omdat de voormalige achtergevel is gesloopt en dat het dichtzetten van de buitenruimte niet in het beleid past en de afleesbaarheid van de hoofdstructuur verder wordt aangetast. De CRK heeft het bouwplan onder meer getoetst aan hoofdstuk 5 van de welstandsnota ‘De Schoonheid van Amsterdam 2016’. Daarin staat dat behoud en restauratie uitgangspunt is bij rijksmonumenten, dat de architectuur van een pand niet mag worden aangetast en dat bij panden waarvan de architectonische waarde door eerdere verbouwingen is aangetast, het herstel van architectonische waarden uitgangspunt moet zijn.

Het college heeft zich, onder verwijzing naar het advies van de CRK, op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en dat het niet bereid is omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo te verlenen.

Bij brief van 22 februari 2018 heeft de CRK een nadere toelichting gegeven op het door haar uitgebrachte negatieve advies. De conclusie van deze toelichting is dat de bebouwing op de binnenplaats en het grotendeels verwijderen van de achtergevel van de hoofdbebouwing en de zijgevel van het uitstek de karakteristiek van het pand aantasten.

In het door [appellant] overgelegde advies van Sytze Visser wordt onder meer gewezen op eerdere verbouwingen van het pand in kwestie, en op verbouwingen van andere panden. Thans staan die verbouwingen echter niet ter beoordeling, maar enkel of de CRK de verbouwing waarvoor vergunning is gevraagd juist heeft beoordeeld. Ook voor het overige geeft hetgeen in het advies van Sytze Visser is opgemerkt geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet mocht baseren op het welstandsadvies. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college op basis van het welstandsadvies de aanvraag om omgevingsvergunning op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, mocht weigeren omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Het betoog faalt.

2.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1841) kan van een gedeeltelijke verlening van de gevraagde omgevingsvergunning geen sprake zijn wanneer vergunning wordt gevraagd voor activiteiten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. De activiteiten waarvoor hier vergunning is gevraagd (het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan en het wijzigen van een monument) zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Nu vaststaat dat de vergunning voor bouwen terecht is geweigerd vanwege strijd met redelijke eisen van welstand, staat daarmee tevens vast dat de vergunning ook voor de overige activiteiten terecht is geweigerd. Daarom kan in het midden blijven of de vergunning voor die activiteiten ook om andere redenen had kunnen worden geweigerd.

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Jurgens    w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019

262-866.