Uitspraak 201705250/1/R1


Volledige tekst

201705250/1/R1.
Datum uitspraak: 18 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellante sub 1], gevestigd te Plasmolen, gemeente Mook en Middelaar,

2.    [appellant sub 2], wonend te Plasmolen, gemeente Mook en Middelaar,

en

de raad van de gemeente Mook en Middelaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Mookerplas e.o., 1e herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante sub 1] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een nader stuk ingediend.

Bij besluit van 12 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Mookerplas e.o., 1e herziening" (hierna: het herstelbesluit) vastgesteld.

Desgevraagd heeft [appellant sub 2] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2] heeft een beroepschrift ingediend.

[appellante sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

[appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2019, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door B. Rademacher, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan "Mookerplas e.o., 1e herziening" voorziet in een actualisering van het juridisch-planologisch regime voor de Mookerplas van de gemeente Mook en Middelaar. Op het perceel [locatie 1] bevindt zich een autobedrijf met een LPG-tankstation. Aan de gronden is de bestemming "Bedrijf" toegekend. Aan deze bedrijfsbestemming zijn tevens de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf" en "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" toegekend. Het bij het LPG-tankstation behorende LPG-vulpunt en LPG-reservoir, die van belang zijn voor de ligging van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg" ter plaatse, zijn gelegen op respectievelijk het perceel [locatie 1] en het deel van het perceel [locatie 2] met de bestemming "Bedrijf".

2.    [appellante sub 1] was tot begin 2016 in eigendom van de broers [gemachtigde B] en [appellant sub 2]. Sindsdien wordt het autobedrijf met het LPG-tankstation geëxploiteerd door [gemachtigde A], de zoon van [gemachtigde B[. De woningen op de percelen [locatie 3] en [locatie 2] zijn in eigendom van respectievelijk [gemachtigde B] en [appellant sub 2]. Deze percelen grenzen aan de zuidkant van het perceel waarop het autobedrijf met het LPG-tankstation is gevestigd.

3.    De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] richten zich met name tegen de vorengenoemde gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg". Volgens hen is deze zone in strijd met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi).

Herstelbesluit

4.    De Afdeling merkt het besluit van 12 juli 2018 tot herstel van een door de raad geconstateerd gebrek in het besluit van 11 mei 2017 aan als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nu dat betrekking heeft op planonderdelen waartegen het beroep van [appellante sub 1] zich richt. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van [appellante sub 1] tegen het besluit van 11 mei 2017 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 12 juli 2018.

5.    [appellante sub 1] heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij zich met het herstelbesluit kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van [appellante sub 1] geacht worden te zijn ingetrokken.

6.    De Afdeling zal eerst het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 12 juli 2018 beoordelen. Vervolgens zal de Afdeling bezien of er nog belang bestaat bij een beoordeling van het beroep van [appellante sub 1] tegen het besluit van 11 mei 2017.

Toetsingskader

7.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Herstelbesluit van 12 juli 2018

Herstelbesluit

8.    [appellant sub 2] betoogt dat het herstelbesluit op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, onrechtmatig is vastgesteld, aangezien hij niet als partij aan het geding deelnam en door het herstelbesluit onevenredig wordt benadeeld. Hij onderbouwt dit door te stellen dat als gevolg van het herstelbesluit de "veiligheidszone - lpg" over zijn woning op het perceel [locatie 2] is komen te liggen.

8.1.    Het herstelbesluit is niet tot stand gekomen door toepassing van een bestuurlijke lus, nu de Afdeling de raad niet heeft opgedragen om het gebrek te herstellen. Derhalve is artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb niet van toepassing.

Het betoog faalt.

"Veiligheidszone - lpg"

9.    [appellant sub 2] betoogt dat het plan, voor zover het betrekking heeft op de "veiligheidszone - lpg", in strijd is met het Bevi en de Revi. Hij voert in dit verband aan dat zijn woning op het perceel [locatie 2] een kwetsbaar object is in de zin van artikel 1, eerste lid, onder l, van het Bevi, aangezien hij sinds 2016 geen belang meer heeft in en geen betrokkenheid meer heeft bij [appellante sub 1]. Verder wijst hij erop dat zijn woning binnen de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg" valt.

9.1.    De raad voert aan dat het doel van de "veiligheidszone - lpg" is om aan te duiden waar geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Ten aanzien van de bestaande woningen op de percelen [locatie 3] en [locatie 2] betoogt de raad dat de bestemde situatie niet wijzigt ten opzichte van het plan "Mookerplas e.o." uit 2012. Derhalve levert de situatie ter plaatse van het perceel [locatie 2] geen strijd op met het Bevi en de Revi, aldus de raad.

9.2.    Artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder g, van de planregels luidt: "De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: g. ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’, uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg;"

Artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt: "De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen, […]."

Artikel 19, lid 19.2.1, onder a, van de planregels luidt: "Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak."

Artikel 29, lid 29.6.1, van de planregels geeft een duiding van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg" en luidt: "Op de gronden mogen volgens de regels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, bouwwerken worden gebouwd mits deze niet kunnen worden aangemerkt als kwetsbare objecten en/of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Uitgezonderd hiervan zijn kwetsbare objecten en/of beperkt kwetsbare objecten die behoren tot de inrichting waartoe ook het vulpunt lpg behoort."

9.3.    Artikel 1, eerste lid, onder i, van het Bevi luidt: "grenswaarde: grenswaarde als bedoeld in artikel 5.1, derde lid, van de wet (lees: wet milieubeheer) ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico."

Artikel 1, eerste lid, onder l, van het Bevi luidt, voor zover van belang: "l. kwetsbaar object: a. woningen, […]."

Artikel 1, eerste lid, onder o, van het Bevi geeft een definitie van het begrip "plaatsgebonden risico" en luidt: "o. plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;"

Artikel 1, tweede lid, van het Bevi geeft een beperking van het begrip "kwetsbare objecten" in de zin van het Bevi en luidt, voor zover van belang: "Kwetsbare objecten […] die behoren tot een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h, worden voor de toepassing van dit besluit, […], niet beschouwd als kwetsbare […] objecten."

Artikel 2, eerste lid, onder e, van het Bevi luidt: "een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, waarop paragraaf 5.3.1 van dat besluit van toepassing is;"

Artikel 4, vijfde lid, onder a, van het Bevi luidt: "een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e;"

Artikel 5, eerste lid, van het Bevi luidt, voor zover van belang: "Het bevoegd gezag neemt bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in de artikelen 3.1 […] Wet ruimtelijke ordening […], op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten, de grenswaarde, genoemd in artikel 8, eerste lid, in acht."

Artikel 5, derde lid, van het Bevi luidt, voor zover van belang: "Het bevoegd gezag neemt bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid, […], de bij regeling van Onze Minister vastgestelde afstanden tot kwetsbare objecten in acht, […], indien dat besluit betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a […]."

Artikel 8, eerste lid, van het Bevi luidt: "De grenswaarde voor kwetsbare objecten in een gebied waarvoor een besluit als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt vastgesteld, is 10-6 per jaar."

9.4.    Artikel 2, eerste lid, onder a, van de Revi luidt: "De afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare […] objecten, bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid en 5, derde lid, van het besluit, zijn de afstanden die zijn vermeld in of volgen uit: a. bijlage 1, tabel 1, indien het risico wordt veroorzaakt door een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, van het besluit (lees: het Bevi);"

Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Revi luidt: "De afstanden, bedoeld in de artikelen 2 […], gelden tot de gevel van kwetsbare objecten […] en vanaf: a. het vulpunt voor LPG, het ondergrondse of ingeterpte, onderscheidenlijk bovengrondse, reservoir, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir en, indien bijlage 1, tabel 1, van toepassing is, […];"

9.5.    Ter zitting is bevestigd dat niet in geschil is dat de doorzet van LPG groter is dan 1.000 m3 per jaar. In bijlage 1, tabel 1 bij de Revi wordt een afstand tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar, aangegeven van 40 m van het LPG-vulpunt bij een LPG-tankstation met een doorzet groter dan 1.000 m3 per jaar en een afstand van 25 m van het ondergronds LPG-reservoir tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten aangegeven ten aanzien van LPG-tankstations met een doorzet groter dan 1.000 m3 per jaar.

9.6.    In de nota van toelichting (Stb. 2004, 250) op artikel 4 en 5 van het Bevi wordt het volgende opgemerkt: "[…]. In dit besluit is geen onderscheid gemaakt tussen de vaststelling van besluiten krachtens de WRO met betrekking tot geheel nieuwe, ‘maagdelijke’ gebieden enerzijds en met betrekking tot reeds aanwezige of reeds geprojecteerde kwetsbare […] objecten anderzijds. In al die gevallen is sprake van een verplichting tot toetsing aan de in artikel 8 gestelde grens- en richtwaarden. […]."

9.7.    Niet in geschil is dat op het perceel [locatie 1] een LPG-tankstation, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van het Bevi, is gevestigd. Ingevolge artikel 5, derde lid, van het Bevi dienen derhalve de afstanden zoals vastgesteld in de Revi in acht te worden genomen. Blijkens artikel 2, eerste lid, onder a, van de Revi is tabel 1 in de bijbehorende bijlage 1 van toepassing op de onderhavige situatie. De raad heeft in dit kader bij de vaststelling van het plan de "veiligheidszone - lpg" op de verbeelding opgenomen met daaraan gekoppeld de regeling in artikel 29, lid 29.6.1, van de planregels, waarin is bepaald dat nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de vorengenoemde veiligheidszone niet zijn toegestaan.

Aan de ten zuiden en ten westen van het perceel [locatie 1] aangrenzend gelegen gronden is de bestemming "Wonen" toegekend. Het bouwvlak op deze gronden valt nagenoeg samen met de woonbestemming. Gelet op artikel 19, lid 19.2.1, onder a, van de planregels is ter plaatse van deze gronden de bouw van woningen, kwetsbare objecten als bedoeld in het Bevi, toegelaten. Op de percelen [locatie 4], [locatie 3] en [locatie 2] zijn woningen gerealiseerd. Nu de raad een besluit als bedoeld is in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening vaststelt op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten, dient hij ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Bevi de grenswaarde als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Bevi in acht te nemen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 25 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ0836, 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4571 en 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:37), maakt het Bevi hierbij geen onderscheid tussen nieuwe nog te bouwen en feitelijk reeds aanwezige kwetsbare objecten. Blijkens de nota van toelichting bij het Bevi is dit ook niet beoogd. Ook al legt het plan de feitelijk bestaande situatie vast, voor de toetsing van dit plan aan het Bevi en de Revi is, gelet op het voorgaande, sprake van een (nieuwe) situatie als bedoeld in paragraaf 2 van de Revi.

Vast staat dat de "veiligheidszone - lpg" over gedeelten van de woningen op de percelen [locatie 4] en [locatie 2] en voor een kleiner deel over de woning op het perceel [locatie 3] loopt. De woning op het perceel [locatie 2] ligt het dichtstbij het LPG-reservoir en de woning op het perceel [locatie 4] het dichtstbij het LPG-vulpunt. Deze woningen worden als kwetsbare objecten als bedoeld in het Bevi beschouwd, tenzij zij, zoals artikel 1, tweede lid, van het Bevi bepaalt, tot een inrichting zoals een LPG-tankstation behoren. Ten aanzien van de op het perceel [locatie 2] binnen een afstand van 25 m van het LPG-reservoir gelegen woning ziet de Afdeling, mede gelet op hetgeen ter zitting nader is toegelicht, geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een dusdanige binding met het LPG-tankstation dat de woning als behorend tot de inrichting moet worden aangemerkt. Hierbij is van belang dat het LPG-reservoir, dat is gelegen op het perceel van [appellant sub 2], feitelijk en planologisch is gescheiden van het deel van het perceel waar de woning zich bevindt. Voorts is er in het plan geen koppeling tussen het

LPG-tankstation en de woning op het perceel [locatie 2] gelegd. Ten aanzien van de op het perceel [locatie 4] binnen een afstand van 40 m van het LPG-vulpunt gelegen woning heeft de raad ter zitting gesteld dat dat deel van de woning niet voor wonen wordt gebruikt. Dat neemt niet weg dat in het plan ter plaatse van het deel van de woning binnen de "veiligheidszone - lpg" een woonbestemming met een bouwvlak is toegekend.

Gelet op het voorgaande wordt niet voldaan aan de afstanden in de tabel van 25 m van het LPG-reservoir en 40 m van het LPG-vulpunt. De Afdeling ziet dan ook aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 5, derde lid, van het Bevi, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder a, van de Revi en bijlage 1, tabel 1, bij de Revi.

Het betoog slaagt.

Overige beroepsgronden

10.    [appellant sub 2] betoogt verder dat, nu er een met het Bevi en de Revi strijdige situatie is, de raad ten onrechte onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve mogelijkheden met betrekking tot maatregelen ten aanzien van het LPG-reservoir. De actuele ligging van de veiligheidszone heeft gevolgen voor het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van zijn woning, aldus [appellant sub 2]. Bovendien stelt [appellant sub 2] zich op het standpunt dat de milieuvergunning ten behoeve van het LPG-tankstation ingetrokken moet worden, aangezien er zich een kwetsbaar object bevindt binnen de veiligheidszone.

10.1.    Uit het onder 9.7 overwogene en hetgeen ter zitting is gebleken vloeit voort dat de raad zich opnieuw zal moeten beraden over de wijze waarop rekening wordt gehouden met het Bevi en de Revi ter plaatse van de percelen [locatie 1] met het LPG-vulpunt en [locatie 2] met het LPG-reservoir. De beroepsgronden over alternatieve mogelijkheden en de beperkingen van het gebruik en bebouwingsmogelijkheden van de woning van [appellant sub 2] behoeven in het licht daarvan thans geen bespreking.

Ten aanzien van het aangevoerde in het kader van de milieuvergunning overweegt de Afdeling dat deze vergunning thans niet ter beoordeling ligt.

Het betoog faalt.

Planschade

11.    [appellant sub 2] stelt dat de "veiligheidszone - lpg" bewerkstelligt dat hij planschade zal lijden, die is gelegen in de waardedaling van zijn perceel.

11.1.    Met hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de waardevermindering van zijn perceel zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. De Afdeling betrekt hierbij dat het gaat om een bestaande situatie. De Afdeling tekent verder aan dat voor eventuele tegemoetkoming in planschade een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden bestaat.

Het betoog faalt.

Conclusie

12.    In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de bestemming "Bedrijf" voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en voor zover de gebiedsaanduiding

"veiligheidszone - lpg" is toegekend, is genomen in strijd met het Bevi en de Revi. Gelet op hetgeen onder 9.7 is overwogen, is het beroep gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het besluit van 11 mei 2017

13.    Omdat het beroep tegen het besluit van 12 juli 2018 gegrond is en dit besluit wordt vernietigd, heeft [appellante sub 1] belang bij een inhoudelijke bespreking van haar beroep tegen het besluit van 11 mei 2017.

Ontvankelijkheid

14.    De raad voert aan dat het beroep van [appellante sub 1], voor zover het betrekking heeft op het besluit van 11 mei 2017, niet-ontvankelijk is, omdat het beroep niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

14.1.    Het beroep van [appellante sub 1], voor zover gericht tegen de vaststelling het plan van 11 mei 2017, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

[appellante sub 1] heeft beroep ingesteld tegen de functieaanduiding "veiligheidszone - lpg". In het plan is de omvang van deze zone ten opzichte van het ontwerpplan zodanig aangepast dat de omvang van de zone is gewijzigd van 110 m naar 40 m rondom het LPG-vulpunt en 25 m rondom de LPG-tank. Hoewel het voor [appellante sub 1] op zichzelf gunstig is dat de veiligheidszone kleiner is geworden ten opzichte van het ontwerpplan, brengt de verkleining in het licht van artikel 29, lid 29.6, van de planregels met zich mee dat in de omgeving van het LPG-tankstation meer kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten kunnen worden opgericht. Uit de strekking van artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat het beroep ontvankelijk is voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor [appellante sub 1] een ongunstiger situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerpplan. Gelet op het vorenstaande doet die omstandigheid zich hier voor. Derhalve is er geen grond voor het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Het verweer van de raad faalt.

"Veiligheidscontour - lpg"

15.    [appellante sub 1] betoogt dat in het plan de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg" bij de bestemming "Bedrijf" op het perceel [locatie 1] niet correct is vastgesteld.

15.1.    De raad stelt dat de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg" in het herstelbesluit is vastgesteld conform de eisen van het Bevi en de Revi.

15.2.    Zoals in paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat beschreven, strekt het besluit van 12 juli 2018 ertoe om een gebrek ten aanzien van de ligging van de "veiligheidszone - lpg" in het besluit van 11 mei 2017 te herstellen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het besluit van 11 mei 2017 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het besluit van 11 mei 2017 wat betreft de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie 1] en het perceel [locatie 2] en voor zover de gebiedsaanduiding

"veiligheidszone - lpg" is toegekend niet met de juiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Conclusie

16.    In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de bestemming "Bedrijf" voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en voor zover de gebiedsaanduiding

"veiligheidszone - lpg" is toegekend, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Gelet op hetgeen onder 15.2 is overwogen, is het beroep gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

17.    De Afdeling ziet aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb op te dragen om voor het vernietigde plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn van 26 weken stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

18.    Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen ziet de Afdeling voorts aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb inhoudende dat, tot het moment van inwerkingtreding van het door de raad nieuw te nemen besluit, ter plaatse van de vernietigde gebiedsaanduiding de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg", zoals is opgenomen in het bestemmingsplan "Mookerplas e.o." van 25 oktober 2012, geldt.

Proceskostenveroordeling

19.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Mook en Middelaar van 12 juli 2018, waarbij het bestreden besluit "Mookerplas e.o., 1e herziening" is vastgesteld, voor zover het betreft de bestemming "Bedrijf" voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en voor zover de gebiedsaanduiding "veiligheidszone-lpg" is toegekend;

III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Mook en Middelaar van 11 mei 2017, waarbij het bestreden besluit "Mookerplas e.o., 1e herziening" is vastgesteld, voor zover het betreft de bestemming "Bedrijf" voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en voor zover de gebiedsaanduiding "veiligheidszone-lpg" is toegekend;

IV.    draagt de raad van de gemeente Mook en Middelaar op om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

V.    treft de voorlopige voorziening inhoudende dat in plaats van de onder II en III bedoelde gebiedsaanduiding de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg", zoals is opgenomen in het bestemmingsplan "Mookerplas e.o." van 25 oktober 2012, geldt;

VI.    bepaalt dat de onder V opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het moment van inwerkingtreding van het door de raad van de gemeente Mook en Middelaar nieuw te nemen besluit;

VII.    veroordeelt de raad van de gemeente Mook en Middelaar tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.564,44 (zegge: vijftienhonderdvierenzestig euro en vierenveertig cent), waarvan € 1.536 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Mook en Middelaar het door appellanten voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

-    € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) aan [appellant sub 2];

-    € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) aan [appellante sub 1] Plasmolen B.V.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Melse
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2019

191-890.