Uitspraak 201809912/1/A1


Volledige tekst

201809912/1/A1.
Datum uitspraak: 18 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2018 in zaak nr. 18/671 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2017 heeft het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel West (thans en hierna: het college) aan WoonHolland Randstad B.V. (hierna: WoonHolland) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het pand op het perceel Admiralengracht 40 te Amsterdam (hierna: het pand).

Bij besluit van 19 december 2017 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 30 juni 2017 gewijzigd op het onderdeel aangaande het platte dak en dit besluit voor het overige in stand gelaten.

Bij uitspraak van 6 november 2018, gerectificeerd op 22 november 2018, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 december 2017 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. van der Wal, en [wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde A], zijn verschenen. Voorts is WoonHolland, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    De wet- en regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Inleiding

2.    WoonHolland heeft op 22 maart 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van het pand. Het bouwplan voorziet in diverse muurdoorbraken op de begane grond, een dakterras op de eerste en de vijfde verdieping, een balkon op de vierde verdieping, een dakopbouw op de vierde verdieping en een toegangsopbouw op de vijfde verdieping, het wijzigen van de bergingen tot woonfunctie op de vierde verdieping en het samenvoegen van de vierde verdieping met de derde verdieping.

Ter plaatse van het pand op het perceel geldt het bestemmingsplan "De Baarsjes 2006", zoals gewijzigd bij het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West". Op het perceel rust de bestemming "Wonen 1".

Bij besluit van 30 juni 2017 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend. In dit besluit is vermeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, onder meer omdat de maximaal toegelaten bouwhoogte wordt overschreden door de dakopbouw op de vierde verdieping. Het college heeft daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 1 en 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor afwijking van het bestemmingsplan.

Naar aanleiding van het bezwaar van [wederpartij], heeft het college bij besluit van 19 december 2017 het besluit van 30 juni 2017 gewijzigd. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat ook het dakterras en de toegangsopbouw op de vijfde verdieping in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat het dak vanwege het hellingspercentage van meer dan 4% niet kan worden aangemerkt als plat dak. Omdat de afwijking van het hellingspercentage volgens het college klein is, heeft het college ook voor dit onderdeel van het bouwplan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo verleend. Het college heeft het besluit van 30 juni 2017 voor het overige in stand gelaten.

[wederpartij] woont in het naastgelegen pand aan de [locatie], op de derde verdieping en kan zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning. [wederpartij] vreest onder meer scheurvorming in de bouwmuur die zijn woning deelt met het pand. [wederpartij] heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar.

De aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft overwogen dat het dakterras en de toegangsopbouw in strijd zijn met het bestemmingsplan omdat de maximaal toegelaten bouwhoogte wordt overschreden. Bij het besluit op bezwaar heeft het college daarom een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo verleend, waarbij het de Beleidsregels kruimelgevallen 2016 (hierna: de Beleidsregels) heeft toegepast. Volgens de Beleidsregels mogen dakterrassen en toegangsopbouwen alleen op platte daken worden gebouwd, waaronder wordt verstaan daken met een hellingspercentage van maximaal 4%, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning ten onrechte niet heeft meegewogen dat de maximale bouwhoogte ingevolge het bestemmingsplan wordt overschreden en niet heeft gemotiveerd waarom het college deze overschrijding toelaatbaar acht. Verder heeft het college niet overeenkomstig de Beleidsregels gehandeld, omdat het hellingspercentage van het dak meer dan 4% bedraagt. De motivering van het college dat het slechts gaat om een kleine afwijking van de zogenoemde 4%-regel, acht de rechtbank onvoldoende en er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor handelen overeenkomstig de Beleidsregel onevenredige gevolgen zou hebben. Daar komt bij dat uit een door [wederpartij] overgelegde foto blijkt dat het hellingspercentage van het dak 6,7% bedraagt. Deze overschrijding van het maximale hellingspercentage van 4% kan naar het oordeel van de rechtbank niet als klein worden aangemerkt.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de toegangsopbouw de ritmiek van de gevel van het pand doorbreekt. Omdat uit het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de Welstandscommissie) van 20 juni 2017 niet kan worden afgeleid of is beoordeeld of het dakterras en de toegangsopbouw voldoen aan redelijke eisen van welstand, terwijl wel is getoetst aan het bestemmingsplan, wat niet haar taak is, vertoont dit advies naar aard en inhoud zodanige gebreken dat het college dit niet ten grondslag kon leggen aan zijn oordeel omtrent de welstand, aldus de rechtbank.

De rechtbank heeft voorts geoordeeld, zo begrijpt de Afdeling, dat niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan wat betreft de constructie voldoet aan het Bouwbesluit 2012. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat [wederpartij] twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de paalberekeningen van het bouwplan omdat op de bouwtekeningen geen betonopzetters zichtbaar zijn. De rechtbank zag geen aanleiding om dit punt verder te onderzoeken en heeft overwogen dat, omdat het besluit op bezwaar reeds vanwege onder meer de dakhelling en de welstandsbeoordeling wordt vernietigd en het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, het college daarbij ook aandacht zal moeten besteden aan de door [wederpartij] naar voren gebrachte bedenkingen bij de constructiegegevens en de rookgasafvoer.

De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat het college ten onrechte geen gemotiveerd standpunt heeft ingenomen over de door [wederpartij] gestelde aantasting van zijn privacy door het dakterras op de aanbouw op de begane grond en het dakterras op de vijfde verdieping.

4.    Gelet op de overwegingen, in samenhang gelezen met het dictum van de rechtbankuitspraak, moet deze uitspraak aldus worden begrepen dat de rechtbank het besluit op bezwaar niet alleen heeft vernietigd vanwege de motivering van de overschrijding van het hellingspercentage en welstandsbeoordeling, maar tevens voor zover in dat besluit is geconcludeerd dat aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan, wat betreft de constructieberekeningen en de rookgasafvoer, voldoet aan het Bouwbesluit 2012.

5.    Het college kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank over het hellingspercentage van het dak, de welstandbeoordeling en de constructie en de rookgasafvoer.

Het hellingspercentage van het dak

6.    Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het hellingspercentage van het dak waarop het dakterras en de toegangsopbouw worden gebouwd, kleiner is dan 4%. Het college voert daartoe aan dat een toezichthouder naar aanleiding van het bezwaar van [wederpartij] de hoogteverschillen van het dak heeft gemeten en heeft vastgesteld dat de dakhelling ter plaatse van de toegangsopbouw ongeveer 2,3% aan de ene zijde en ongeveer 2,8% aan de andere zijde bedraagt. Volgens het college heeft de rechtbank ten onrechte betekenis gehecht aan de door [wederpartij] overgelegde foto’s van een eigen meting op het dak, omdat daaruit slechts volgt dat het dak, over de lengte van een waterpas, een afschot heeft van 6,7 cm. Dit betekent niet dat het hellingspercentage 6,7% bedraagt, aldus het college.

6.1.    De Afdeling stelt voorop dat het college zich in beroep, anders dan in het besluit op bezwaar, op het standpunt heeft gesteld dat het hellingspercentage van het dak minder dan 4% bedroeg. De rechtbank heeft reeds daarom terecht geconcludeerd dat het besluit op bezwaar geen stand kon houden.

Het betoog faalt.

6.2.    Het voorgaande betekent dat het college, zoals de rechtbank het heeft opgedragen, een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] moet nemen, voor zover dat bezwaar ziet op het hellingspercentage van het dak. Bij het nemen van dat nieuwe besluit is het volgende van belang.

In hoger beroep heeft het college aan de hand van nieuwe metingen gepoogd aannemelijk te maken dat het hellingspercentage van het dak minder dan 4% bedraagt. Deze metingen zijn verricht na uitvoering van het bouwplan en betreffen dus de feitelijke situatie ter plaatse. Ter zitting heeft WoonHolland daarover verklaard dat het hellingspercentage mogelijk is gewijzigd door het nieuwe isolatiemateriaal dat op het dak is aangebracht. Het college dient evenwel te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project, zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Dat betekent dat de aanvraag en de bijbehorende bescheiden en niet de feitelijke situatie daarbij leidend zijn. In dit geval kan uit de bouwtekeningen niet worden afgeleid wat het hellingspercentage van het dak is. Het ligt daarom op de weg van het college om terzake aanvullende informatie bij WoonHolland op te vragen teneinde duidelijkheid te verkrijgen over het hellingspercentage van het dak. WoonHolland kan daartoe desgevraagd een nieuwe tekening overleggen. Het ligt voor de hand dat daarbij dan wordt uitgegaan van de situatie, zoals die thans feitelijk aanwezig is, indien dat de situatie is die WoonHolland destijds ook heeft beoogd aan te vragen. Het college dient het nieuwe besluit op bezwaar te nemen aan de hand van de door WoonHolland desgevraagd aan te leveren informatie waaruit het hellingspercentage van het dak blijkt. De Afdeling gaat er daarbij van uit dat WoonHolland, ook vanwege haar belang om spoedig alsnog te kunnen beschikken over een vergunning die de thans gerealiseerde situatie legaliseert, met bekwame spoed de vereiste informatie aanlevert. Daarbij acht de Afdeling de wijze van vaststelling van het hellingspercentage, zoals aangegeven in de Beleidsregels en toegelicht door het college ter zitting, niet onredelijk. Dat betekent dat het hellingspercentage van het dak dient te worden berekend aan de hand van het hoogteverschil tussen de uiterste punten van het dak. Indien de denkbeeldige lijn tussen die punten echter zou worden doorbroken door substantiële hoogteverschillen, kan niet met deze meetwijze worden volstaan en dient bij de berekening van het hellingspercentage rekening te worden gehouden met deze hoogteverschillen. Anders dan [wederpartij] stelt, hoeft echter niet elke oneffenheid op het dakvlak te worden meegenomen bij het bepalen van het hellingspercentage.

De welstandsbeoordeling

7.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het advies van de Welstandscommissie niet ten grondslag kon worden gelegd aan zijn oordeel omtrent de welstand. Het college voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het advies is beperkt tot de beoordeling of het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan. Volgens het college volgt uit het advies van de Welstandscommissie van 9 mei 2017, in samenhang gelezen met het advies van 20 juni 2017, dat de toegangsopbouw is getoetst aan de redelijke eisen van welstand. Volgens het college voldoet het bouwplan daaraan.

7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3476, mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven voor het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derdebelanghebbende.

7.2.    In de Welstandsnota "De schoonheid van Amsterdam" uit 2016 (hierna: de Welstandsnota) is vermeld dat de plaatsingsmogelijkheden van daktoegangen in eerste instantie worden geregeld door het bestemmingsplan en ander ruimtelijk beleid. Hierin is op te zoeken óf deze gebouwd mogen worden en onder welke voorwaarden, aldus de Welstandsnota. Volgens de Welstandsnota gaat bij daktoegangen de voorkeur uit naar de minst ingrijpende wijziging van het gebouw en een bescheiden maatvoering. Daktoegangen vragen, indien zichtbaar vanuit de openbare ruimte, om een zorgvuldige en terughoudende vormgeving die past bij het karakter van de omgeving. De samenhang en ritmiek van pand of straatwand mogen niet worden verstoord door incidentele wijzigingen. Opgebouwde daktoegangen op panden binnen de zogenoemde Gordel ’20-’40 dienen in beginsel buiten het zicht vanuit de openbare ruimte worden geplaatst, aldus de Welstandsnota.

7.3.    Volgens het advies van de Welstandscommissie van 9 mei 2017 behoort het uitbreiden van de bovenste bouwlaag tot de mogelijkheden, mits de uitbreiding zich voegt naar de oorspronkelijke karakteristiek van de bebouwing in de zogenoemde Gordel ’20-’40, waarin het pand is gelegen. Een van de kenmerken is dat de bovenste bouwlaag een ondergeschikt karakter heeft. Met het uitbreiden van de aanbouwzone op de bovenste bouwlaag wordt dit volgens de Welstandscommissie teniet gedaan. Geadviseerd wordt om dit onderdeel te laten vervallen en de uitbouw vorm te geven met een rechte gevel waarbij in hoogte wordt aangesloten op de bestaande uitbouw van het trappenhuis.

In het advies van de Welstandscommissie van 20 juni 2017 is vermeld dat met de wijzigingen tegemoet is gekomen aan de opmerkingen. Collegiaal wordt geadviseerd om het hekwerk achter de uitbouwzone in lijn te brengen met die van de verandazone, zodat een eenduidig beeld ontstaat.

7.4.    Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat voornoemde welstandsadviezen, in samenhang gelezen, geen zodanige gebreken vertonen dat het college deze adviezen niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Uit de adviezen blijkt dat de welstandscommissie de welstandscriteria bij zijn beoordeling in acht heeft genomen.

Wat betreft de zichtbaarheid van de toegangsopbouw vanuit de openbare ruimte, overweegt de Afdeling dat in de Beleidsregels, die zijn aan te merken als ruimtelijk beleid, voorwaarden zijn opgenomen over de hoogte en plaatsing daarvan ten opzichte van de dakrand. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, hebben deze voorwaarden als doel dat de toegangsopbouw vanuit de openbare ruimte minder goed zichtbaar is. Vast staat dat de toegangsopbouw aan deze voorwaarden voldoet en dat het college bereid is de benodigde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Gelet daarop, dient de binnen de Beleidsregels passende plaatsing en hoogte van de toegangsopbouw bij de welstandstoets te worden gerespecteerd en kan daarin geen grond zijn gelegen voor een negatief welstandsoordeel (vergelijk de uitspraak van 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1632).

De door [wederpartij] in hoger beroep overgelegde second opinion van Mooisticht van 1 juli 2019, leidt evenmin tot het oordeel dat het welstandsadvies niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag kon worden gelegd. In de second opinion is de conclusie van de Welstandscommissie dat de toegangsopbouw voldoet aan redelijke eisen van welstand, onvoldoende weerlegd. Daarbij is ook van belang dat, anders dan [wederpartij] veronderstelt, de Welstandscommissie niet gehouden is op de welstandsaspecten van elk detail van het bouwplan in te gaan.

Het betoog slaagt.

De constructie en de rookgasafvoer

8.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Het college voert daartoe aan dat de rechtbank haar oordeel dat kan worden getwijfeld aan de juistheid van de paalberekeningen, omdat op de bouwtekeningen geen betonopzetters zijn opgenomen, niet heeft gemotiveerd. Uit de brief van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied van 1 mei 2017, volgt dat de Omgevingsdienst de constructieve aspecten van het bouwplan heeft beoordeeld en aannemelijk acht dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012, aldus het college.

Het college voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het nieuwe besluit op bezwaar aandacht moet worden besteed aan de rookgasafvoer. De rookgasafvoer houdt geen verband met de constructie. Het is onduidelijk waarom de rechtbank het besluit op bezwaar op dit punt onjuist acht, aldus het college.

8.1.    Het betoog dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de paalberekeningen onjuist zou zijn, is terecht voorgedragen, maar leidt, gelet op het volgende, niet tot een vernietiging van de rechtbankuitspraak op dit punt.

In hoger beroep heeft [wederpartij] een second opinion overgelegd van ingenieursbureau Boorsma van 7 februari 2019. Daarin is, voor zover van belang, geconcludeerd dat de toelaatbare belasting ter plaatse van het portaal van het trappenhuis met 23% zal worden overschreden. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze overschrijding niet tot gevaar voor de constructie leidt, maar heeft dat niet gemotiveerd. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012.

Het betoog faalt in zoverre.

8.2.    Het college betoogt terecht dat in de rechtbankuitspraak niet is gemotiveerd waarom het besluit op bezwaar op het punt van de rookgasafvoer onjuist is geacht. Vast staat evenwel dat op de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen niet is vermeld waar de rookgasafvoer zal worden geplaatst. Dit is in strijd met artikel 2.2, aanhef en tweede lid, onder d, van de Regeling omgevingsrecht. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of het bouwplan op dit punt voldoet aan het Bouwbesluit 2012. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar in zoverre dan ook terecht vernietigd.

Het betoog faalt ook in zoverre.

Slotoverwegingen

9.    De conclusie is dat het betoog van het college ten aanzien van de welstandsbeoordeling weliswaar slaagt, maar dat de beslissing van de rechtbank om het beroep van [wederpartij] gegrond te verklaren en het besluit op bezwaar van 19 december 2017 te vernietigen vanwege het hellingspercentage, de constructie en de rookgasafvoer, juist is. Gelet daarop is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, zal worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Het voorgaande betekent dat het college met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, voor zover het de privacy en de overschrijding van de maximale bouwhoogte betreft, en van deze uitspraak, zoals hiervoor onder 6.1, 6.2, 8.1 en 8.2 is overwogen, een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] dient te nemen. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen.

10.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

11.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

De Afdeling zal het college veroordelen in een forfaitair bedrag voor de reis- en verletkosten van [wederpartij] voor het bijwonen van de zitting. Ten aanzien van het verzoek van [wederpartij] om vergoeding van de reiskosten van een meegebrachte getuige en een meegebrachte deskundige, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van het meebrengen van een getuige of deskundige. Van het meebrengen van een getuige of deskundige is ook niet overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Awb, mededeling gedaan. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

[wederpartij] heeft tevens verzocht om vergoeding van de kosten van de second opinion van ingenieursbureau Boorsma van 7 februari 2019 en de second opinion van Mooisticht van 1 juli 2019. De in opdracht van [wederpartij] opgestelde second opinion van Boorsma is ingediend als reactie op de hogerberoepsgrond van het college dat de constructie voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Zoals onder 8.1 overwogen, slaagt deze hogerberoepsgrond niet. De kosten voor deze second opinion komen daarom voor vergoeding in aanmerking. De second opinion van Mooisticht is opgesteld in reactie op de hogerberoepsgrond van het college over de welstandsbeoordeling. Uit overweging 6.4 volgt dat deze hogerberoepsgrond, ondanks de second opinion van Mooisticht, slaagt. Omdat de hogerberoepsgronden en second opinions over de welstandsbeoordeling enerzijds en het Bouwbesluit 2012 anderzijds geen verband met elkaar houden, oordeelt de Afdeling dat de kosten voor de second opinion van Mooisticht niet voor vergoeding door het college in aanmerking komen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2505).

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op om binnen tien weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin en in de rechtbankuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;

III.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 768,25 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro en vijfentwintig cent).

V.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Polak    w.g. Montagne
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2019

374-912.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan

[…]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

[…]

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

[…]

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen

[…]

Besluit omgevingsrecht.

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

[…]

4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw

[…]

Bouwbesluit 2012

Artikel 3.51

[…]

2. Een instroomopening van een toevoervoorziening voor verbrandingslucht en een uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas, liggen op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie. Dit geldt niet voor een in een dak gelegen instroomopening of uitmonding. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van de weg, dat water of dat groen.

[…]

Regeling omgevingsrecht

Artikel 2.2

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012:

[…]

2. uit het oogpunt van gezondheid:

[…]

d. de ventilatievoorzieningen van ruimten en voorzieningen betreffende de afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht;

[…]

Bestemmingsplan "De Baarsjes 2006"

Artikel 1.3

[…]

2. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven maximaal toegestane bouwhoogten te overschrijden ten behoeve van schotelantennes met een diameter van maximaal 1 meter, dakluiken, daklichtconstructies, dakterrassen, hekwerken en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter.

[…]

Artikel 2.1 Wonen 1 (W1)

[…]

b. Bouwhoogte van gebouwen: de hoogte van (de te onderscheiden delen van) gebouwen zoals aanwezig op de eerste dag van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, tenzij anders op de plankaart staat aangegeven;

[…]

Bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West"

Artikel VI: bestemmingsplan De Baarsjes 2006

Het bestemmingsplan De Baarsjes 2006 wordt als volgt gewijzigd:

[…]

C

In artikel 2.1, wordt in de bestemming Wonen 1 (W1), toegevoegd:

lid 4 sub d

De op de plankaart aangegeven maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden door dakterrassen en toegangsopbouwen met dien verstande dat:

- dakterrassen en toegangsopbouwen alleen zijn toegestaan op daken die plat zijn afgedekt;

[…]

Beleidsregels Kruimelgevallen 2016

2.1 Definities

[…]

Dakterras: Dakterrassen zijn buitenruimten op een plat dak met toegangen en hekwerken.

[…]

Plat dak: Een dak met een hellingspercentage van maximaal 4%

[…]

2.2 Wijze van meten

Dakhelling: Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

[…]

5.1.1 Regels dakterrassen en daktoegangsopbouwen op hoofdgebouwen

In het stadsdeel wordt er voor het bouwen en gebruiken van een dakterras en/of daktoegangsopbouw, die in strijd is met het geldende bestemmingsplan, toepassing gegeven aan een kruimelafwijking indien de aanvraag voldoet aan de volgende criteria:

1. Dakterrassen en daktoegangsopbouwen zijn alleen toegestaan op daken die plat zijn afgedekt.

[…]

5. De hoogte van de daktoegangsopbouw is niet meer dan 2,80 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;

6. De afstand van de daktoegangsopbouw tot de dakrand bedraagt minimaal de hoogte van de toegangsopbouw;

[…]