Uitspraak 201809741/2/R2


Volledige tekst

201809741/2/R2.
Datum uitspraak: 10 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Moergestel, gemeente Oisterwijk,

en

het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie], Moergestel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 september 2019, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. R. Mennen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], in de persoon van [belanghebbende A], initiatiefnemers van het wijzigingsplan, gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Aan de [locatie] te Moergestel is in de huidige situatie een woning aanwezig. Het vorige planologische regime ter plaatse werd gevormd door het bij besluit van 16 april 2015 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied correctieve herziening", gelezen in verbinding met het bij besluit van 29 juni 2011 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied". Blijkens de verbeeldingen van de voormelde twee bestemmingsplannen was aan het noordelijke deel van de grond aan de [locatie] de bestemming "Agrarisch" toegekend. Op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" was een bouwvlak weergegeven met een omvang van 1 hectare. Binnen dat bouwvlak was de aanduiding "paardenhouderij" toegekend. Aan het zuidelijke deel van de grond aan de [locatie] was de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1" toegekend.

3.    Het wijzigingsplan maakt aan de [locatie] de vestiging van een paardenhouderij van 1,5 hectare mogelijk. Daartoe voorziet het wijzigingsplan in de vormverandering en uitbreiding van het bestaande bouwvlak met de aanduiding "paardenhouderij" van 1 naar 1,5 hectare en, voor de grond waarover het gewijzigde bouwvlak zich nu mede uitstrekt, in een wijziging van de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1" naar de bestemming "Agrarisch".

4.    Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 3, lid 3.7, onder 3.7.8, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied correctieve herziening". Dit artikel is opgenomen in het hoofdstuk met planregels voor de bestemming "Agrarisch". In dit artikel staat: "Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de vergroting en / of vormverandering van een bouwvlak met de aanduiding 'paardenhouderij' met inachtneming van het volgende: […]." Het hoofdstuk met de planregels voor de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1" bevat geen vergelijkbare bepaling.

5.    [verzoeker] woont nabij het plangebied en kan zich niet met het wijzigingsplan verenigen. Hij beoogt te voorkomen dat voor de paardenhouderij voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak een omgevingsvergunning wordt verleend. Zijn verzoek om een voorlopige voorziening is daarom gericht op schorsing van het wijzigingsplan.

6.    Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van meer bebouwing aan de [locatie] dan mogelijk was op grond van het vorige planologische regime. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een rijhal en stallingsruimte. De voorzieningenrechter stelt vast dat een spoedeisend belang aanwezig is bij het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.

7.    [verzoeker] betoogt dat het wijzigingsplan ten onrechte voorziet in een vergroting van het bouwvlak. Hij voert onder meer aan dat het onduidelijk is hoe het wijzigingsplan zich verhoudt tot de cultuurhistorische waarden die waren beschermd onder het vorige planologische regime.

8.    De voorzieningenrechter acht het niet uitgesloten dat artikel 3, lid 3.7, onder 3.7.8, van de planregels van het herzieningsplan in dit geval niet voorziet in de bevoegdheid om de bestemming van gronden te wijzigen. Gelet daarop was het college in dit geval mogelijk niet bevoegd om de bestemming van de grond in het zuidelijke deel van het plangebied van het wijzigingsplan te wijzigen van "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1" naar "Agrarisch". De voorzieningenrechter sluit dan ook niet uit dat in de hoofdzaak reeds daarom zal worden geoordeeld dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3, lid 3.7, onder 3.7.8, van de planregels van herzieningsplan, gelezen in verbinding met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

9.    Gelet op het voorgaande en gelet op de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan door de inwerkingtreding van het wijzigingsplan, de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

10.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk van 8 oktober 2018 waarbij het wijzigingsplan "[locatie], Moergestel" is vastgesteld;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. Stolk, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Stolk
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2019

743.