Uitspraak 201806621/1/R3


Volledige tekst

201806621/1/R3.
Datum uitspraak: 11 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A] en [appellant B], gevestigd respectievelijk wonend te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2018 heeft het college het wijzigingsplan "Burgemeester Merkusstraat, Delfgauw" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

[belanghebbende] heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door R. Broekhuijzen en K.J. Verbaan, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 5 september 2013 heeft de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp het bestemmingsplan "Historische kern Delfgauw" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. In het bestemmingsplan is aan de gronden aan de Burgemeester Merkusstraat waarop het thans bestreden besluit betrekking heeft, de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Ter plaatse van deze gronden geldt tevens de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4". Het besluit van het college van 25 juni 2018 strekt ertoe om de bestemming van de gronden met toepassing van artikel 20.4 van de planregels van het bestemmingsplan te wijzigen in "Wonen", "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied". Dit wijzigingsplan voorziet erin een voormalige schoollocatie te vervangen door 7 woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen. Het plangebied is gelegen in de kern Delfgauw, ten zuiden van de Pijnackerse Vaart. [appellant] is gevestigd aan de Delftsestraatweg, gelegen ten noordenwesten van het plangebied. De bedrijfsvoering van [appellant] bestaat uit een houtzagerij en een aannemersbedrijf. Hij vreest dat zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd door de komst van de woningen, omdat de nieuwe bewoners van zijn bedrijvigheid geluidoverlast kunnen ondervinden.

Toetsingskader

2.    Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Zienswijze

3.    [appellant] betoogt dat het college zijn zienswijze niet goed heeft behandeld door bij de bespreking hiervan uit te gaan van de aanwezigheid van een HUBO-doe-het-zelf-vestiging, terwijl de bedrijfsvoering een houtzagerij en een aannemersbedrijf betreft.

3.1.    De Afdeling stelt vast dat uit de Nota van zienswijzen duidelijk blijkt dat het college de aanwezigheid van zowel de houtzagerij als het aannemersbedrijf bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Daarbij is niet gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog mist feitelijke grondslag.

Behoefte woningbouw

4.    [appellant] betoogt dat het college met het wijzigingsplan ten onrechte blijft vasthouden aan zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan van vijf jaar geleden ingenomen standpunt om daarin te voorzien in de mogelijkheid van woningbouw, waaraan volgens hem inmiddels geen behoefte meer bestaat.

4.1.    In paragraaf 2.2.5 van de plantoelichting bij het bestemmingsplan  is opgenomen dat woningbouw in het plangebied gewenst is indien dit qua milieuzonering geen problemen oplevert. Voorts is in paragraaf 6.1 van de plantoelichting bij het wijzigingsplan beschreven dat met de herontwikkeling van de locatie Burgemeester Merkusstraat door middel van starterswoningen wordt voorzien in een lokale behoefte. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het college niet langer gebruik heeft kunnen maken van de voor het plangebied in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen in "Wonen" om de realisering van 7 woningen mogelijk te maken.

Het betoog faalt.

Akoestisch rapport

5.    [appellant] betoogt dat het door het college aan het wijzigingsplan ten grondslag gelegde rapport "Nieuwbouw Burg. Merkusstraat en Zuideindseweg/Pauwmolen te Delfgauw" van 15 december 2016 (hierna: akoestisch rapport uit 2016) ongeschikt is voor de beoordeling van de geluidbelasting van zijn bedrijfsvoering op de in het plangebied voorziene woningen. Daartoe betoogt [appellant] dat het akoestisch rapport uit 2016 is gebaseerd op het rapport "HUBO [appellant] te Delfgauw, Akoestisch onderzoek" van juli 2013 (hierna: akoestisch rapport uit 2013), welk laatste rapport achterhaald is.

5.1.    Het college voert aan dat voor de beoordeling van de geluidbelasting van de bedrijfsvoering van [appellant] op de in het plangebied voorziene woningen is uitgegaan van het akoestisch rapport uit 2013. Vervolgens is dit aangevuld met het akoestisch rapport uit 2016.

5.2.    Ingevolge artikel 3.1.1a van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in samenhang met artikel 1.1.1, derde lid, van het Bro kan bij de vaststelling van een wijzigingsplan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075), staat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan ten grondslag worden gelegd. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport uit 2013 zodanig is verouderd, dan wel dat zich na de totstandkoming van het onderzoeksrapport zodanige ontwikkelingen in het plangebied hebben voorgedaan, dat het college dit onderzoek en de aanvulling hierop met het akoestisch rapport van 2016 niet aan het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan ten grondslag heeft mogen leggen.

Het betoog faalt.

Beperking bedrijfsvoering en aanvaardbaarheid woon- en leefklimaat

6.    [appellant] betoogt dat het college met de realisering van de in het plangebied voorziene woningen de geluidruimte van zijn bedrijfsvoering in de dagperiode met 3 dB(A) inperkt. Door de woningen ter plaatse van de gevellijn van het voorheen aanwezige schoolgebouw te situeren, wordt deze locatie weer maatgevend voor de geluidimmissie van zijn bedrijfsactiviteiten, terwijl dit nu de op iets grotere afstand gelegen bestaande woningen aan de Burgemeester Merkusstraat zijn. [appellant] meent dat hiermee zijn bedrijfsvoering verder wordt beperkt.

[appellant] betoogt verder dat het college bij de beoordeling van de geluidimmissies van zijn bedrijfsactiviteiten is afgeweken van hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:551, hierover heeft bepaald. Uit deze uitspraak volgt volgens hem dat de geluidbelasting vanwege de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1] op de begane grond van de nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan 45 dB(A).

[appellant] betoogt voorts dat bij de beoordeling van de geluidimmissies ter plaatse van de voorziene woningen in het akoestisch rapport uit 2016 ten onrechte geen rekening is gehouden met de effecten van het geluidscherm dat aan de oostzijde van zijn perceel wordt geplaatst.

Ten slotte voert [appellant] aan dat ter plaatse van de in het plangebied voorziene woningen in de avondperiode een overschrijding van 1 dB(A) plaatsvindt, ondanks dat gebruik wordt gemaakt van een oplossingsrichting met het treffen van maatregelen. Hij vreest voor klachten van de bewoners van de voorziene woningen.

6.1.    Het college betoogt dat is onderzocht of de omliggende bedrijvigheid wordt beperkt door de voorziene woningen en of ter plaatse van deze woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit het akoestisch rapport uit 2013 en het akoestisch rapport uit 2016 volgt dat de activiteiten van de bedrijfsvoering van [appellant] kunnen voldoen aan de ter plaatse van de gevels van de voorziene woningen geldende geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Om te waarborgen dat ter plaatse van de voorziene woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is gekozen voor het treffen van de volgende maatregelen: de woningen worden op minimaal 9 m van de noordelijke grens van het plangebied geprojecteerd en de woningen worden aan de zijde van de bedrijvigheid voorzien van een zogenoemde dove gevel.

Het college betoogt verder dat de effecten van het geluidscherm zijn onderzocht in het rapport "Beroep plan burgemeester Merkusstraat Delfgauw" van 8 januari 2019 (hierna: aanvullend akoestisch rapport). Uit het aanvullend akoestisch rapport volgt echter dat het geluidscherm geen effect heeft op de hoogte van de geluidimmissie van de bedrijfsactiviteiten van [appellant] op de gevels van de voorziene woningbouw.

Tot slot voert het college aan dat voor zover uit het akoestisch rapport uit 2016 blijkt dat ter plaatse van de voorziene woningen de richtwaarde voor het maximale geluidniveau in de avondperiode van 60 dB(A) uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) met 1 dB(A) wordt overschreden, een dergelijke overschrijding aanvaardbaar is en geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen.

6.2.    Artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt:

"Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

(…)."

6.3.    Artikel 20.4 van de planregels van het bestemmingsplan luidt:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover de gronden zijn gelegen binnen het op de verbeelding aangewezen 'wijzigingsgebied 4', de bestemming(en) te wijzigen naar de bestemmingen Maatschappelijk, Groen, Verkeer - Verblijfsgebied, Wonen en Tuin. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

a. de bouwhoogte van een hoofdgebouw van een maatschappelijke voorziening bedraagt maximaal 8 meter zonder kap;

b. indien het gebouw wordt afgedekt met een kap mag het gebouw bestaan uit 1 bouwlaag met kap, waarbij goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 5 en 8 meter bedragen;

c. de goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 5 respectievelijk 8 meter;

d. het wijzigingsplan dient stedenbouwkundig inpasbaar te zijn, zulks naar het oordeel van de gemeente en met inachtneming van het advies van de gemeentelijke welstandscommissie;

e. er dienen binnen het wijzigingsgebied voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op eigen terrein. Zulks te toetsen aan het dan vigerende beleid inzake parkeernormering;

f. alvorens de bestemming(en) te wijzigen heeft overleg plaatsgevonden met de waterbeheerder. Uitgangspunt is dat de waterhuishoudkundige inrichting van het wijzigingsplan dient te voldoen aan de randvoorwaarden uit het vigerende Raamplan Wateropgave Delfgauw;

g. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

1. de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde bestemming(en);

2. in geval van de projectie van woningen of andere gevoelige bestemmingen, de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, danwel een vóór vaststelling van het wijzigingsplan vastgestelde hogere grenswaarde, niet wordt overschreden;

3. uit oogpunt van milieuzonering het aannemersbedrijf [locatie 2] geen belemmeringen veroorzaakt: in geval van (gedeeltelijke) projectie van woningen of andere milieugevoelige bestemmingen binnen de milieucontour van 30 meter en buiten de milieucontour van 10 meter van het aannemersbedrijf is akoestisch onderzoek noodzakelijk. In geval van projectie binnen de milieucontour van 10 meter van het aannemersbedrijf is onderzoek naar stof, geur en gevaar noodzakelijk. Dit om vast te stellen of overlastbeperkende maatregelen getroffen moeten worden.

4. uit oogpunt van milieuzonering het bedrijf aan de [locatie 1] geen belemmeringen veroorzaakt: onderzoek naar geluid, geur, stof en gevaar in verband met dit bedrijf is noodzakelijk;

5. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dienen milieugevoelige functies zodanig gesitueerd te worden dat deze niet tot directe beperkingen in de bedrijfsvoering op het direct aansluitende bedrijfsperceel met de bestemming bedrijf (cat. 1 en 2) waarbinnen houtbewerking-, en timmerwerkzaamheden een onderdeel vormen;

6. het wijzigingsplan niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;

7. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;

8. geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden;

9. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is."

6.4.    De Afdeling stelt voorop dat zowel het voorheen in het plangebied aanwezige schoolgebouw als de met het wijzigingsplan in het plangebied voorziene woningen geluidgevoelige gebouwen zijn, waarvoor geldt dat bij de bedrijfsvoering van [appellant] aan de op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer hiervoor geldende geluidgrenswaarden moet worden voldaan. Uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer volgt dat ter plaatse van de gevels van in het plangebied aanwezige geluidgevoelige gebouwen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van [appellant] geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau gelden van 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Over het betoog dat [appellant] als gevolg van de in het wijzigingsplan voorziene situatie in de dagperiode 3 dB(A) minder geluidruimte heeft, overweegt de Afdeling als volgt. Bij een vergelijking tussen het bestemmingsplan en het wijzigingsplan vindt geen beperking van de geluidruimte van [appellant] plaats. In dit kader is van belang dat het bestemmingsplan aan de gronden van het plangebied de bestemming "Maatschappelijk" toekent waar maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Binnen deze bestemming, waarvan het toegestane bouwvlak grenst aan de noordelijke plangrens, zijn verschillende functies mogelijk, zoals onder andere voorzieningen ter zake van onderwijs, gezondheids- en andere zorg. De ten behoeve van deze gebruiksfuncties binnen het bouwvlak toegestane gebouwen, die overigens ook in de avond- en nachtperiode kunnen worden gebruikt, zijn aan te merken als geluidgevoelige gebouwen.

Anders dan in de situatie waarin het bestemmingsplan wat de bebouwingsmogelijkheden betreft voorziet en in de voorheen bestaande situatie met het schoolgebouw het geval was, volgt uit de verbeelding bij het wijzigingsplan dat de voorziene woningen op 9 m van de noordelijke plangrens worden geprojecteerd en ter plaatse van de noordgevel van de woningen een specifieke bouwaanduiding is opgenomen op grond waarvan deze woningen aldaar van een zogenoemde dove gevel moeten worden voorzien. Uit het akoestisch rapport uit 2013 en uit het akoestisch rapport uit 2016 blijkt dat de bedrijfsvoering van [appellant] voldoet aan de ter plaatse van de gevels van de voorziene woningen geldende geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder de genoemde omstandigheden bestaat er geen aanleiding voor de conclusie dat met de in het wijzigingsplan voorziene woningen de geluidruimte van de bedrijfsactiviteiten van [appellant] wordt beperkt. Anders dan [appellant] kennelijk meent, heeft het college in het kader van het thans voorliggende wijzigingsplan voor zijn bedrijfsvoering geen maatwerkvoorschriften dan wel een hogere grenswaarde gesteld.

6.5.    De Afdeling overweegt dat rechtsoverweging 3.1 van haar uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:551, betrekking heeft op de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in wijzigingsgebied 3. Uit artikel 20.3, aanhef en onder k, sub 6 en 7, van de planregels van het bestemmingsplan, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1] niet mogen worden belemmerd en dat bij wijziging van de bestemming in "Wonen" de geluidbelasting op de begane grond (van de woningen) vanwege deze bedrijfsactiviteiten niet meer mag bedragen dan 45 dB(A). Ter plaatse van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4". De Afdeling stelt vast dat een dergelijke voorwaarde voor de beperking van de geluidbelasting op de begane grond van de woningen bij de toepassing van artikel 20.4 van de planregels niet is gesteld. Hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.1 van de genoemde uitspraak is daarom niet van toepassing op de in het thans voorliggende wijzigingsplan betrokken plangebied. Verder stelt de Afdeling vast dat de voor de bedrijfsvoering van [appellant] geldende geluidgrenswaarden van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer evenmin een beperking bevatten voor een toegestane geluidbelasting op de voorziene woningen van ten hoogste 45 dB(A).

6.6.    Over het betoog dat geen onderzoek is verricht naar de effecten van het geluidscherm aan de oostzijde van het perceel van [appellant], overweegt de Afdeling als volgt. In het aanvullend akoestisch rapport zijn drie situaties onderzocht: de situatie zonder het geluidscherm, de situatie met het geluidscherm aan de oostzijde van het perceel van [appellant] en de situatie met het geluidscherm aan de oostzijde van het perceel van [appellant] en de voorziene woningbouw 9 m naar het zuidoosten verschoven. In het aanvullend akoestisch rapport is geconcludeerd dat in de situatie zonder het geluidscherm het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten van [appellant] ter plaatse van de voorziene woningbouw ten hoogste 46-50 dB(A) en 41-45 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode bedraagt. In de twee situaties met het geluidscherm bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 46-50 dB(A) en 41-45 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode. In het aanvullend akoestisch rapport, waarin de conclusies uit het akoestisch rapport uit 2016 worden bevestigd, is geconcludeerd dat het geluidscherm geen effect heeft op de gevels van de voorziene woningbouw. [appellant] heeft de juistheid hiervan niet betwist. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling voldoende inzichtelijk gemaakt wat de eventuele effecten zijn van het aan de oostzijde van het perceel van [appellant] realiseren van een geluidscherm.

6.7.    Ten aanzien van het betoog dat het college een overschrijding van 1 dB(A) van de richtwaarde uit de VNG-brochure van 60 dB(A) voor het maximale geluidniveau in de avondperiode ten onrechte aanvaardbaar acht, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] hierover heeft gesteld geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college bij afweging van alle betrokken belangen aan deze beperkte overschrijding in redelijkheid doorslaggevende betekenis heeft moeten toekennen door het wijzigingsplan niet vast te stellen. Daarbij heeft het college de omstandigheden kunnen betrekken dat de voorziene woningen op 9 m grotere afstand van het bedrijf van [appellant] worden gesitueerd dan de gevel van het voorheen aanwezige schoolgebouw en dat de woningen aan de zijde van de bedrijvigheid worden voorzien van een zogenoemde dove gevel. Niet is gebleken dat hiermee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de betreffende woningen niet zou zijn gegarandeerd.

6.8.    Gelet op het voorgaande heeft het college mogen uitgaan van de juistheid van de bevindingen en de conclusies uit de akoestische rapporten en deze aan het wijzigingsplan ten grondslag mogen leggen. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat met de in het wijzigingsplan voorziene woningen de bedrijfsvoering van [appellant] niet wordt beperkt en zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de bedrijfsvoering van [appellant] geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. De betogen falen.

Toekomstige wijzigingen

7.    [appellant] voert aan dat het college geen rekening heeft gehouden met eventuele toekomstige wijzigingen met betrekking tot zijn bedrijfsvoering.

7.1.    De Afdeling overweegt dat door [appellant] geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan reeds een concreet bouwplan bestond voor de herontwikkeling van zijn bedrijf aan de Delftsestraatweg noch is anderszins aannemelijk gemaakt dat in dit verband sprake is van een voornemen dat zodanig concreet is dat dit zonder meer in het voorliggende wijzigingsplan kon worden opgenomen. Met het bestaan van een dergelijk voornemen hoefde het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan dan ook geen rekening te houden. Voor zover [appellant] ter zitting heeft betoogd dat hij binnen de mogelijkheden van zijn perceel in de toekomst mogelijk zijn werkzaamheden wil wijzigen, merkt de Afdeling op dat [appellant] hierbij is gebonden aan de voor zijn bedrijfsvoering geldende geluidgrenswaarden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat voor deze mogelijkheden de dichter bij zijn bedrijf te realiseren woningen op de locatie Spui, waarin het op 26 januari 2016 vastgestelde wijzigingsplan "Spui te Delfgauw" voorziet, hiervoor mede bepalend zullen zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019

159-926.