Uitspraak 201905433/2/A1


Volledige tekst

201905433/2/A1.
Datum uitspraak: 5 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker] en anderen, wonend te Belfeld, gemeente Venlo,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 juli 2019 in zaken nrs. 19/1518 en 19/1517 in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Venlo.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het intern veranderen en brandveilig in gebruik nemen en gebruiken ten behoeve van logies van het pand aan de [locatie] in Belfeld (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 8 juli 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang,  het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2019, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, alsmede in de persoon van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. M.M.A.A. van Oosterhout, advocaat te Tilburg, gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De door [vergunninghouder] aangevraagde vergunning ziet op het intern veranderen en brandveilig in gebruik nemen van een pand op het perceel. Bij het besluit van 23 april 2019 heeft het college daartoe een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, en artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

3.    [verzoeker] en anderen wonen in de omgeving van het pand. Zij zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning voor zover die strekt tot het intern veranderen van het pand, waardoor het mogelijk wordt dat gedurende een langere periode dan een aantal nachten een grote groep arbeidsmigranten in het pand wordt gehuisvest. Dit gebruik achten zij in strijd met het bestemmingsplan. Volgens [verzoeker] en anderen moet dit verblijf door arbeidsmigranten als wonen worden gekwalificeerd en dit is ter plaatse niet toegestaan. [verzoeker] en anderen vrezen dat de arbeidsmigranten overlast zullen veroorzaken in hun kleine buurtgemeenschap. Zij hebben ter zitting toegelicht dat zij vrezen voor de groepsdynamiek die zal ontstaan indien er 72 arbeidsmigranten in het pand zullen gaan verblijven en zij vrezen dat deze mensen door de wijk zullen gaan zwerven, waardoor een gevoel van onveiligheid bij de veelal oudere buurtbewoners zal ontstaan en hun huizen onverkoopbaar worden.

4.    In het aanvraagformulier staat vermeld dat het pand zal worden verbouwd met het oog op gebruik voor logies. Er zullen 35 kamers worden gerealiseerd voor 72 personen die elders hun hoofdverblijf hebben. Een deel van de kamers heeft eigen sanitaire voorzieningen. Er is voorzien in een gezamenlijke keuken en een gemeenschappelijke ruimte. Het college is er bij de verlening van de omgevingsvergunning van uitgegaan dat het verbouwen van het pand ten behoeve van logies in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het college heeft het daarom niet nodig geacht toestemming te verlenen voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

Het in bezwaar gehandhaafde besluit, voor zover aan de orde, betreft uitsluitend toestemming voor het verbouwen van het pand. Ter zitting is gebleken dat de verbouwing van het pand reeds voltooid is. Voor zover [verzoeker] en anderen met het verzoek beogen te bereiken dat het besluit wordt geschorst, zodat de bouwwerkzaamheden dienen te worden gestaakt, bestaat geen aanleiding om daartoe over te gaan, aangezien in zoverre geen spoedeisend belang meer bestaat.

In het geldende bestemmingsplan "Kern Belfeld" is aan het perceel de bestemming "Horeca" toegekend en de aanduiding "horeca van categorie 5". Ter plaatse is een inrichting toegestaan die gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, waaronder wordt begrepen een hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers. Het gebruik van het pand voor logiesfuncties, zoals aangegeven op het aanvraagformulier, is derhalve in overeenstemming met het bestemmingsplan.

De rechtbank en het college zijn ervan uitgegaan dat de aanvraag mede ziet op verblijf van tijdelijke arbeidsmigranten voor maximaal drie maanden, waarbij de duur van hun verblijf wordt gecontroleerd, omdat volgens het college dagelijks geregistreerd dient te worden wie in het pand verblijft. Ter zitting is gebleken dat er inmiddels 15 à 20 arbeidsmigranten in het pand verblijven. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanwijzingen dat deze arbeidsmigranten zodanig lang zullen verblijven in het pand dat dit gebruik om die reden in strijd met het bestemmingsplan is.

Wat betreft de hinder die [verzoeker] en anderen vrezen, overweegt de voorzieningenrechter dat die zich thans niet voordoet en dat niet zonder meer aannemelijk is dat die zich in de toekomst daadwerkelijk voor zal doen.

5.    Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2019

163-842.