Uitspraak 201905500/2/A1


Volledige tekst

201905500/2/A1.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te Utrecht,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juni 2019 in zaak nr. 18/4750 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2018 heeft het college [verzoekster] onder meer gelast vóór 1 oktober 2018 het houden van chihuahua's in de woning op het adres [locatie] in Utrecht te beperken en beperkt te houden tot een aantal van maximaal vijf, onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 ineens.

Bij besluit van 8 november 2018 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, gegrond verklaard en het besluit van 5 maart 2018 gewijzigd, in die zin dat [verzoekster] maatregelen moet nemen om het houden van chihuahua's vóór 15 februari 2019 te beperken en beperkt dient te houden tot een aantal van maximaal tien.

Bij uitspraak van 5 juni 2019 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2019, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door S. Ros en A. Braxhoven, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Het college heeft ter zitting verklaard bereid te zijn de begunstigingstermijn te verlengen met twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

2.    [verzoekster] woont met haar twee dochters op het perceel [locatie] in Utrecht. In de woning worden door haar hobbymatig chihuahua’s gehouden. Op 24 november 2017 hebben inspecteurs van de gemeente een inspectie uitgevoerd in de woning van [verzoekster]. Volgens het van die inspectie opgemaakte bevindingenrapport waren op dat moment 26 chihuahua’s, waaronder drie pups, in de woonkamer van de woning aanwezig. Het college heeft aan de besluitvorming tot opleggen van de last het bevindingenrapport ten grondslag gelegd en zich op het standpunt gesteld dat door de aanwezigheid van een zo’n groot aantal honden de ruimtelijke uitstraling van het gebruik van het perceel zodanig is dat het gebruik planologisch niet verenigbaar is met de bestemming "Wonen" die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Actualisering 2015, Oog in Al en Lunetten" op het perceel rust. Het college heeft verder van belang geacht dat gelet op de inrichting van de woonkamer niet langer sprake is van een normaal gebruik van de woning en dat het hier gaat om een rijtjeswoning met aan elkaar grenzende achtertuinen in een stedelijke woonomgeving binnen de bebouwde kom. De wijze waarop [verzoekster] huisdieren houdt gaat het houden van huisdieren zoals dat gebruikelijk en passend is in een woonbuurt volgens het college te boven. Dat op dit moment door derden geen overlast wordt ervaren, is volgens het college onvoldoende om geen overtreding aan te nemen. Het op deze wijze houden van huisdieren kan overlast doen ontstaan. Het college heeft [verzoekster] daarom gelast het aantal chihuahua’s te beperken tot een aantal van maximaal tien.

3.    [verzoekster] wenst met haar verzoek om voorlopige voorziening te bewerkstelligen dat zij in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak geen dwangsom verbeurt. [verzoekster], opgeleid als dierenarts, heeft in het verleden met chihuahua’s gefokt. Zij is hiermee gestopt en heeft te kennen gegeven het aantal chihuahua’s niet meer uit te breiden. De 3 pups zijn elders ondergebracht en een hondje is inmiddels van ouderdom overleden. Ter zitting heeft zij uiteengezet dat haar hondjes vanwege hun leeftijd, die gemiddeld negen jaar is, moeilijk elders te herplaatsen zijn.

4.    [verzoekster] woont sinds 2003 in de hoekwoning aan de [locatie]. Niet in geschil is dat zij al jarenlang grote aantallen hondjes houdt. In de woonkamer is een aantal benches geplaatst. Naar [verzoekster] heeft verklaard, komen de hondjes die wat afmetingen betreft niet groter zijn dan een grote cavia op dit moment niet in de tuin en worden ze drie keer per dag in groepjes van tien uitgelaten. [verzoekster] bestrijdt dat zij haar woning door het houden van de chihuahua’s in strijd met de woonbestemming gebruikt. Zij wijst erop dat het college eerder in een beschikking van 3 februari 2016 aan haar te kennen heeft gegeven dat dit gebruik planologisch gezien verenigbaar is met de woonfunctie van het perceel, nu de ruimtelijke uitstraling van haar woning en het achtererf behouden blijft. De bij de inspectie op 24 november 2017 aangetroffen situatie was volgens haar een incident en het gevolg van bijzondere omstandigheden, die zij nader heeft beschreven in haar hoger beroepschrift. Zij zorgt ervoor dat de hondjes, die zij niet meer in de tuin laat, geen geluid- of geuroverlast veroorzaken en stelt dat de woonfunctie voor haar en haar dochters niet in het gedrang komt. Bij het hoger beroepschrift zijn verklaringen gevoegd van onder meer haar directe buren op nr. 26, waarin staat dat zij geen overlast ervaren. Volgens [verzoekster] is de rechtbank niet van de juiste feiten uitgegaan.

5.    In de bodemprocedure moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ruimtelijke uitstraling van het gebruik van de woning door [verzoekster] niet verenigbaar is met de woonbestemming. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vergt de beantwoording van deze vraag nader onderzoek in de bodemprocedure. Niet in geschil is dat [verzoekster] de hondjes goed verzorgd en niet is gebleken dat de huidige situatie zodanig is dat vanwege overlast voor omwonenden onmiddellijke beperking van het aantal hondjes tot maximaal tien is aangewezen.

Gelet hierop en nu het gaat om een situatie die zich al een groot aantal jaren voordoet, ziet de voorzieningenrechter, bij afweging van de betrokken belangen, grond om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Daarbij ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheden van dit geval aanleiding om de behandeling van de bodemzaak te bespoedigen.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening met terugwerkende kracht het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 8 november 2018, kenmerk CDZ_KLA-17-36602-CDZ_LOD-1571, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 5 maart 2018, kenmerk CHZ_KLA-17-36602-CDZ_LOD-1571;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van Heusden
Voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

163-842.