Uitspraak 201808524/1/A1


Volledige tekst

201808524/1/A1.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amstelveen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2018 in zaak nr. 18/179 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2017 heeft het college geweigerd bestuurlijke handhavingmaatregelen te treffen ter zake van de deuren in de gevel van de woning op het perceel [locatie 1] te Amstelveen.

Bij besluit van 29 november 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2019, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Meyer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De woning aan de [locatie 1] is een woning in een appartementencomplex. Het woongedeelte van het pand ligt grotendeels op de eerste verdieping van het pand. Op de begane grond bevond zich voorheen een garage/berging. De voormalige eigenaar heeft de garage/berging als keuken in gebruik genomen en de gevel gewijzigd.

[appellant] woont sinds 2016 in de woning aan de [locatie 2] te Amstelveen. Hij heeft op 14 februari 2017 een verzoek om handhaving ingediend. [appellant] acht het onjuist dat de deuren in de gevel op de begane grond altijd openstaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in de gevel aangebrachte deuren onder de reikwijdte van de op 6 november 2001 verleende bouwvergunning vallen en dat derhalve geen sprake is van een overtreding waartegen handhavend kon worden opgetreden.

Is er een overtreding?

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zich een overtreding voordoet, omdat de in de gevel aangebrachte deuren permanent openstaan en daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. Met het permanent openstaan van de deuren wordt op onjuiste wijze gebruik gemaakt van de openbare ruimte, aldus [appellant]. Dit leidt tot belemmering van parkeermogelijkheden. Volgens [appellant] heeft de rechtbank geen betekenis mogen toekennen aan de inhoud van het constateringsrapport van 15 november 2017, waarop het college zich heeft gebaseerd. Het aan dit constateringsrapport ten grondslag liggende onderzoek is onzorgvuldig geweest, omdat degene die destijds eigenaar van de woning was, van te voren was geïnformeerd over de controle, zo stelt hij. [appellant] acht het verder onjuist dat de rechtbank zijn op schrift gestelde waarnemingen niet bepalend heeft geacht. Hij stelt dat hij de deuren nagenoeg nooit gesloten heeft gezien.

2.1.    Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk."

Artikel 1.1, aanhef en eerste lid van de Wabo luidt:

"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten."

2.2.    Op 6 november 2001 is aan de voormalige eigenaar van de woning [locatie 1] een bouwvergunning verleend. Vergund is dat de bestaande garagedeur, die naar boven open ging, wordt vervangen door twee openslaande deuren van elk 1.80 meter breed. Verder is vergund dat achter de deuren een ongeveer 30 cm terugliggende gevel met daarin twee openslaande deuren met aan weerszijde twee ramen met een roedeverdeling wordt gerealiseerd. De vergunning heeft formele rechtskracht en is daarmee in rechte onaantastbaar.

De te beantwoorden vraag is of de deuren in overeenstemming zijn met de verleende vergunning. Bepalend is of de deuren hun functie als deuren al dan niet hebben behouden.

Aan het besluit op bezwaar ligt een constateringsrapport van 15 november 2017 ten grondslag, waarin de bevindingen van een gemeentelijke toezichthouder, gedaan tijdens een bezoek aan de woning, zijn neergelegd. In het rapport is een foto opgenomen, waarop is te zien dat de deuren op 15 november 2017 gesloten waren. De rechtbank heeft het rapport bij zijn oordeel mogen betrekken. De door [appellant] gedane waarnemingen van 16 tot en met 21 november 2017 kunnen niet tot het oordeel leiden dat in het rapport onjuiste gegevens zijn vermeld, nu het rapport de situatie op 15 november 2017 betreft. Op grond van de foto in het rapport moet worden vastgesteld dat het, constructie-technisch gezien, mogelijk was de deuren te sluiten. Of het op 15 november 2017 door de toezichthouder verrichte bezoek aan de woning al dan niet van tevoren was aangekondigd, doet hier niet aan af. Daarbij komt dat [appellant] zelf in een brief van 19 juli 2017 aan het college te kennen heeft gegeven dat hij had waargenomen dat één van de twee deuren gedurende twee weekenden gesloten was. Het enkele feit dat met de openstaande deuren gebruik wordt gemaakt van de openbare ruimte, betekent niet dat in strijd met de vergunning wordt gehandeld.

Nu de deuren hun functie hebben behouden en is vastgesteld dat zij ook wel eens gesloten zijn, moet worden geconcludeerd dat de situatie niet anders is dan waarvoor in 2001 bouwvergunning is verleend. Er is dan ook geen sprake van een overtreding. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college onbevoegd was om handhavend op te treden. Het verzoek om handhaving is terecht afgewezen.

Het betoog faalt.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

163-930.