Uitspraak 201809003/1/A1


Volledige tekst

201809003/1/A1.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Het Groene Hart Brabant, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 september 2018 in zaak nr. 17/7029 in het geding tussen:

de vereniging

en

het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van vier woningen op het perceel Schildershof 3A, B, C en D te Sint-Michielsgestel.

Bij besluit van 22 december 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een Multi Functionele Accommodatie (hierna: MFA) op het perceel Schijndelseweg 1 te Sint-Michielsgestel.

Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft het college het door de vereniging tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van de MFA tevens omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) wordt verleend.

Bij uitspraak van 27 september 2018 heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 augustus 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.

[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2019, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door drs. T. Diebels en mr. A.A.J. van Dalsen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bouwplan voor de woningen voorziet in de bouw van vier aan elkaar gebouwde woningen met één bouwlaag met daarop een kap. De woningen zijn gerealiseerd en worden bewoond. [partij] is één van de bewoners van die woningen.

Het bouwplan voor de MFA voorziet in een naast de kerk op het perceel Schijndelseweg 1 gebouwd gebouw van één bouwlaag met een plat dak.

2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voor de woningen niet in strijd is met het ter plaatse geldende wijzigingsplan "[vergunninghouder] Schijndelseweg/Schildershof Sint-Michielsgestel". Het bouwplan voor de MFA is in strijd met artikel 3.2.1, aanhef en onder e, van de planregels van het wijzigingsplan, omdat het bouwplan niet tegen de kerk wordt aangebouwd. Het college heeft met toepassing van artikel 3.3 van de planregels van het wijzigingsplan afgeweken.

De vereniging kan zich met de vergunningverlening voor de beide bouwplannen niet verenigen.

3.    In hoger beroep is alleen in geschil of beide plannen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Volgens de vereniging is dat niet het geval.

Beoordeling van het hoger beroep

4.    De vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bouwplannen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Zij voert daartoe aan dat zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet slechts haar persoonlijke mening tegenover de uitgebrachte welstandsadviezen heeft gezet. Volgens de vereniging zijn er objectief vast te stellen tekortkomingen in de adviezen. In het Beeldkwaliteitsplan Centrum Sint-Michielsgestel 2010 staat dat de vormgeving van nieuwbouw afgestemd dient te worden op de aard van de omgevingsbebouwing. Zij wijst erop dat de bestaande bebouwing een zadeldak heeft, individueel onderscheidbaar is en seriebouw niet voorkomt. De MFA heeft een plat dak en geen zadeldak en de woningen zijn in een serie gebouwd en wat de gevelindeling betreft identiek, en dus niet individueel verschillend, aldus de vereniging.

4.1.    De Afdeling stelt voorop dat het college bij besluit van 7 augustus 2019 de omgevingsvergunning voor de bouw van de MFA heeft ingetrokken. Hiertoe was een verzoek gedaan door [vergunninghouder], omdat aan haar bij besluit van 1 november 2018 een omgevingsvergunning was verleend voor een kleinere MFA, welke vergunning onherroepelijk was geworden. Deze op 1 november 2018 vergunde MFA is inmiddels gerealiseerd. Onder deze omstandigheden, heeft de vereniging geen belang meer bij een beoordeling van haar betoog over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van de MFA. De Afdeling laat dit betoog daarom buiten bespreking.

4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 3 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8987) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.

4.3.    In de Welstandsnota 2013 staat dat de beoordeling van de welstandscommissie plaatsvindt aan de hand van het door de gemeente bepaalde stedenbouwkundig kader en/of het beeldkwaliteitsplan en de in de welstandsnota opgenomen criteria. In de Welstandsnota wordt verwezen naar het op 25 februari 2010 voor de kern Sint-Michielsgestel vastgestelde Beeldkwaliteitsplan.

4.4.    In paragraaf 5.3 van het Beeldkwaliteitsplan staat onder meer:

"In het centrum dient in principe gebruik te worden gemaakt van aan de omgeving aangepaste vormen en materialen. Uitgangspunt is het bereiken van harmonie en overeenkomst, en niet van contrast. Straat- en pleinwanden in het historisch centrum dienen als een aaneenschakeling van individuele planden te worden vormgegeven. Dit betekent dat er 'open' ruimten zijn tussen de panden en een duidelijke afwisseling in gevelafwerking. Hoe dichter bij de toren, hoe dichter de bebouwing in het dorpsinterieur. Dit betekent dat hoe dichter de bebouwing in het hart van centrum (bij de Toren) is gesitueerd des te kleiner de ruimte tussen de panden (tot nihil)."

4.5.    In de adviezen van 5 juni 2015 van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit staat dat de beide plannen zijn getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan. De plannen voldoen aan de algemene aspecten van het Beeldkwaliteitsplan. Omdat het Beeldkwaliteitsplan geen nadere onderbouwing geeft van het gebied waarin de bouwplannen zijn voorzien, is, zo staat in de adviezen, zekerheidshalve ook getoetst aan de voor het gebied 'Historische dorpsgebieden en bebouwingslinten' geldende welstandseisen in de Welstandsnota. Volgens de Commissie voldoen de plannen aan redelijke eisen van welstand.

In het advies van 28 november 2017 staat, in aanvulling op de adviezen van 5 juni 2015, dat de parcellering in de massa en met de gekozen gevelopzet van de vier woningen, bestaande uit twee bouwdelen met een poort goed aansluit bij de dichtere bebouwing in het centrum. Er is een juiste afstemming bij de maat en schaal van de omgeving. De gekozen architectuur is divers, traditioneel tot historiserend.

4.6.    Het college heeft zich in het besluit van 1 augustus 2017, waarbij de beide besluiten van 22 december 2015 in stand zijn gebleven, op het standpunt gesteld dat beide bouwplannen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Het heeft zich daarbij gebaseerd op de adviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van 5 juni 2015.

4.7.    De rechtbank heeft overwogen dat, aangezien de vereniging in bezwaar gemotiveerd heeft aangevoerd dat sprake is van strijd met het Beeldkwaliteitsplan, het college de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit om een nadere toelichting op de adviezen van 5 juni 2015 moeten vragen. Nu het dat niet heeft gedaan, is het besluit van 1 augustus 2017 onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft het besluit om die reden vernietigd.

De rechtbank heeft evenwel in het door het college overgelegde nadere advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van 28 november 2017 aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Zij heeft daarbij van belang geacht dat uit de nadere toelichting, waar tegenover slechts de persoonlijke mening van de vereniging is gesteld, blijkt dat geen sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand.

4.8.    De vereniging voert terecht aan dat zij niet slechts haar persoonlijke mening tegenover de adviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft gesteld, maar uitdrukkelijk heeft verwezen naar de welstandscriteria waarmee volgens haar het bouwplan in strijd. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat het college zijn oordeel omtrent welstand op de adviezen heeft mogen baseren. De woningen zijn weliswaar gebouwd in een serie van vier, maar de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft de architectuur van de gevelopzet van de vier woningen, bestaande uit aan elkaar gebouwde, gespiegelde woningen in twee bouwdelen met een poort ertussen, zodanig divers geacht dat deze niet in strijd is met het Beeldkwaliteitsplan. Daarbij heeft de Commissie betrokken dat de architectuur goed aansluit bij de dichtere bebouwing in het centrum. De vereniging heeft met hetgeen zij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk gemaakt dat de welstandsadviezen zijn gebaseerd op een onjuiste toepassing van de welstandscriteria, en evenmin dat dit advies anderszins onzorgvuldig tot stand is gekomen of onjuistheden bevat.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

473.