Uitspraak 201806700/1/R2


Volledige tekst

201806700/1/R2.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    Fujifilm Imaging Products & Solutions B.V., gevestigd te Steenbergen, (hierna: Fujifilm Imaging),

2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Steenbergen, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

3.    [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B], beiden wonend te Steenbergen, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellante sub 3]),

4.    [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Steenbergen, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 4]),

5.    [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B], beiden wonend te Steenbergen, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 5]),

6.    [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend te Steenbergen, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 6]),

en

de raad van de gemeente Steenbergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Olmentuin" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Fujifilm Imaging, [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2019, waar [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, rechtsbijstandverlener te ’s-Hertogenbosch, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door mr. H.P.J.G. Berkers, [appellant sub 5], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, advocaat te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.H.C. Mailoa, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan is opgesteld voor de ontwikkeling van een nieuwe woonbuurt met 34 woningen, genaamd "De Olmentuin", op het perceel van het voormalige taxibedrijf aan de [locatie 1] en de achterliggende agrarische gronden. Ook wordt de naastgelegen bedrijfswoning op het perceel [locatie 2] herbestemd tot reguliere woning.

Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom in Steenbergen. Het plangebied grenst aan de noord- en oostzijde aan bestaande woonpercelen die gericht zijn op de Olmendreef en de Franseweg.

2.    Fujifilm Imaging is een bedrijf dat zich richt op het produceren en ontwikkelen van foto’s en fotoproducten. Het bedrijf is gevestigd aan de Franseweg 65 te Steenbergen, gelegen op ongeveer 30 m ten noordoosten van het plangebied. Fujifilm Imaging vreest voor een aantasting van haar bedrijfsvoering door de korte afstand tussen haar bedrijf en de voorziene woningen.

[appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] wonen in de nabijheid van het plangebied. Volgens hen leidt het plan tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

3.    De relevante planregels en wettelijke regels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van Fujifilm Imaging

Terinzagelegging tijdens vakantieperiode

5.    Fujifilm Imaging betoogt dat zowel het ontwerpplan als het vastgestelde plan ten onrechte tijdens een vakantieperiode ter inzage zijn gelegd.

5.1.    Over het betoog van Fujifilm Imaging dat het ontwerpplan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, overweegt de Afdeling dat noch de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), noch de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zich tegen die handelwijze verzet.

Dat het vastgestelde plan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen is een beroepsgrond die betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan alleen al om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan daarom geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

De betogen falen.

Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet

6.    Fujifilm Imaging betoogt dat de raad ten onrechte niet eerder, namelijk bij de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, kenbaar heeft gemaakt dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is op het plan.

6.1.    Op het bestreden besluit is Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing, aangezien het plan voorziet in de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied. Dit volgt uit artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Chw, gelezen in samenhang met bijlage I onder 3.1, bij de Chw. In artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitvoering Chw is bepaald dat indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw op een besluit van toepassing is, dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld. De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om ook in de kennisgeving van het ontwerpbesluit de toepasselijkheid van de Chw te vermelden. Zoals in de nota van toelichting bij het Besluit uitvoering Chw is vermeld (Stb. 2010, 289, p. 23), heeft artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw alleen betrekking op de beroepsfase.

Het betoog van Fujifilm Imaging dat de raad dit bij de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bekend had moeten maken, faalt.

Afstand tussen Fujifilm Imaging en de woningen

7.    Fujifilm Imaging vreest voor een belemmering van haar bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden voor haar bedrijf door de korte afstand tussen haar bedrijf en de voorziene woningen.

Zij voert hierover aan dat de raad zich ten onrechte baseert op het rapport "Onderzoek bedrijven en milieuzonering [locatie 1] te Steenbergen" dat op 25 september 2017 in opdracht van [belanghebbende] (hierna: de initiatiefnemer) is uitgebracht door Wematech Milieu Adviseurs B.V. (hierna: het akoestisch rapport). De omgeving van het plangebied wordt in de onderzoeken ten onrechte aangemerkt als "gemengd stedelijk gebied" als bedoeld in de VNG-brochure, in plaats van het omgevingstype "rustige woonwijk", waardoor de raad ten onrechte de richtafstand met één stap heeft verlaagd, aldus Fujifilm Imaging. Indien de juiste normering zou zijn aangehouden, zouden binnen 50 meter van haar bedrijf geen woningen mogen worden opgericht, aangezien sprake is van een inrichting in milieucategorie 3.1 van de VNG-brochure. In het onderzoek van Wematech van 31 januari 2018 wordt volgens Fujifilm Imaging ten onrechte uitgegaan van een richtafstand van 10 meter, zodat in dit onderzoek niet wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Verder voert Fujifilm Imaging aan dat voor de bepaling van richtafstanden in de onderzoeken ten onrechte niet is gemeten vanaf de in- en uitrit van haar bedrijf, terwijl die binnen de planologische grens van de inrichting ligt en hier 24 uur per dag transportbewegingen kunnen plaatsvinden.

Ook beperkt het plan volgens haar de planologische mogelijkheden om in de toekomst flexibel de bedrijfsvoering te kunnen wijzigen. Fujifilm Imaging kan zich niet vinden in het argument dat de bestaande woningen die in de buurt van de inrichting liggen gelden als uitgangspunt.

Gelet op de geluidoverlast die van haar bedrijf uitgaat vreest Fujifilm Imaging voor klachten, omdat met de toekomstige bewoners geen band bestaat, de woningen duur zijn en kopers door het plan de onjuiste indruk krijgen dat zij amper hinder zullen ondervinden.

7.1.    Aan het plangebied zijn de bestemmingen "Wonen", "Woongebied", "Groen", "Groen-landschappelijke inpassing" en "Verkeer" toegekend. Ten noorden van het plangebied is het bedrijf van Fujifilm Imaging gevestigd. Het bedrijf van Fujifilm Imaging is gevestigd ter plaatse van de Franseweg 65 (hierna: het perceel) en gelegen binnen het ten tijde van de planvaststelling geldende bestemmingsplan "Steenbergen-Zuid". In dit plan is aan het perceel de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" toegekend.

De raad heeft voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke gevolgen van de nieuwe woningen aansluiting gezocht bij de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: VNG-brochure) die indicatieve richtafstanden bevat voor milieuzonering. Hoewel in het akoestisch onderzoek is aangegeven dat de feitelijke bedrijvigheid van Fujifilm Imaging in milieucategorie 2 valt en ook is aangegeven dat haar bedrijf op een afstand van 10 m van bestaande woningen ligt, is in het onderzoek ook de maximaal planologische situatie, waarbij bedrijvigheid tot en met categorie 3.1 is toegelaten, onder ogen gezien. Het betoog van Fujifilm Imaging dat de raad bij de beoordeling ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden is dan ook niet juist.

De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening en moeten gemotiveerd worden toegepast. Van die richtafstanden kan worden afgeweken. Blijkens de VNG-brochure wordt bij de richtafstandenlijsten uitgegaan van het principe functiescheiding, waarbij het omgevingstype van een rustige woonwijk en een rustig buitengebied als uitgangspunt telt. In een rustige woonwijk komen vrijwel geen andere functies voor dan alleen de woonfuncties. Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd, aldus de VNG-brochure. De richtafstand kan bij het omgevingstype gemengd gebied met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

De Afdeling overweegt dat aan de westkant van de woonkern Steenbergen sprake is van lintbebouwing waar functies als wonen en bedrijven direct naast elkaar voorkomen. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied liggen percelen waarop bedrijvigheid in ten hoogste milieucategorie 3.1 is toegestaan. Daarnaast zijn in de omgeving diverse agrarische gronden aanwezig en is aan de oostzijde van het plangebied een drukke doorgaande weg gelegen, de Franseweg. De aan de noordzijde van het plangebied gelegen Olmendreef wordt gebruikt als toegangsweg naar het bedrijf van Fujifilm Imaging. Hier vinden zowel in de dag als in de nacht transportbewegingen plaats. Gelet op het voorgaande heeft de raad de omgeving van het plangebied in redelijkheid aangemerkt als gemengd gebied. Gegeven de kwalificatie als gemengd gebied heeft de raad de aanbevolen richtafstand van 50 m voor bedrijvigheid in categorie 3.1 mogen verlagen met één afstandstap tot 30 m.

Vast staat dat de afstand tussen de plandelen waarop woningen zijn voorzien en de bedrijfsgronden van Fujifilm Imaging meer dan 30 m bedraagt. Anders dan Fujifilm Imaging heeft betoogd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de bepaling van de afstand van het bedrijf van Fujifilm Imaging tot de plandelen met een woonbestemming had moeten uitgaan van de in- en uitritten van Fujifilm Imaging. Deze gronden, deels gelegen tussen de bestaande woningen, zijn niet bestemd voor bedrijvigheid in de categorie 3.1 en mogen slechts voor aan- en afrijdend verkeer worden gebruikt. Voor dergelijke in- en uitritten geldt op grond van de VNG-brochure geen apart aan te houden richtafstand.

Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het standpunt van de raad dat voldaan is aan de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden en dat ter plaatse van de bij het plan voorziene woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat redelijk. In verband hiermee hoefde de raad geen doorslaggevende betekenis te hechten aan de door Fujifilm Imaging geuite vrees voor klachten van nieuwe bewoners.

Waar Fujifilm Imaging in dit verband verder betoogt dat het plan de planologische mogelijkheden beperkt om in de toekomst de bedrijfsvoering te kunnen wijzigen, overweegt de Afdeling het volgende.

In het verweerschrift staat dat op een afstand van ongeveer 10 m ten zuiden van Fujifilm Imaging reeds woningen aanwezig zijn die dichter bij het bedrijf liggen dan de toekomstige woningen van het plangebied. Deze al aanwezige woningen zijn bepalend voor de bedrijfsvoering van Fujifilm Imaging, aangezien het bedrijf hierdoor los van het bestreden besluit niet kan uitbreiden in zuidelijke richting, aldus de raad.

Gelet op het voorgaande is de door Fujifilm Imaging gevreesde beperking naar het oordeel van de Afdeling geen gevolg van het plan, maar een gevolg van de aanwezigheid van de bestaande woningen aan de Olmendreef.

Het betoog faalt.

Ingelaste zienswijze

8.    Fujifilm Imaging verzoekt in haar beroepschrift om de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen.

8.1.    Fujifilm Imaging heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is de raad ingegaan op deze zienswijze. Fujifilm Imaging heeft in haar beroepschrift en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

De overige beroepen

Onafhankelijkheid onderzoeken

9.    Over het betoog van [appellant sub 6] dat de onderzoeken in opdracht van de initiatiefnemer van het plan niet onafhankelijk zijn, omdat de initiatiefnemer deze heeft betaald, overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat de onderzoeken in opdracht van de initiatiefnemer zijn opgesteld en door de initiatiefnemer zijn betaald, niet betekent dat het onderzoek niet onafhankelijk is. In wat [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de onafhankelijkheid van de onderzoeken te twijfelen.

Het betoog faalt.

Woningbehoefte, ladder voor duurzame verstedelijking en alternatieven

Algemeen

10.    [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld.

[appellant sub 2] en [appellante sub 3] betogen dat het plan ook is vastgesteld in strijd met artikel 3.1, tweede lid, onder c, van de Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening ruimte).

10.1.    Niet in geschil is dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt en dat de plantoelichting op grond daarvan moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Afdeling overweegt dat artikel 3.1, tweede lid, onder c, van de Verordening ruimte eenzelfde doel en strekking heeft als artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Afdeling behandelt het aangevoerde over artikel 3.1, tweede lid, onder c, van de Verordening samen met het aangevoerde over artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd uit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met het oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Kwantitatieve behoefte

10.2.    Allereerst betogen [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] dat geen behoefte is aan de voorziene woningen.

[appellant sub 2] en [appellante sub 3] voeren aan de hand van de cijfers van de gemeentelijke Woonvisie 2015 hierover aan dat de raad de uitgevoerde toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking op onjuiste cijfers heeft gebaseerd.

Verder betogen [appellant sub 2] en [appellante sub 3] dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 4.3 van de Verordening ruimte.

10.3.    De raad heeft bij de beoordeling van de behoefte aan de in het plan voorziene woningen aansluiting gezocht bij de op basis van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose tot stand gekomen behoefteprognose zoals opgenomen in de "Regionale Agenda Wonen deel A, Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant" van 1 december 2016 (hierna: RAW). Daarin zijn op regionaal niveau bestuurlijke afspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering. De hoofdlijn van die afspraken is dat elke gemeente de planologische capaciteit afstemt op de eigen verwachte behoefte voor de komende tien jaar, in overeenstemming met de provinciale prognose. Voor zover [appellant sub 2] en [appellante sub 3] zich beroepen op de cijfers in de Woonvisie 2015 overweegt de Afdeling dat de raad zich met name heeft gebaseerd op de recentere RAW. In de plantoelichting is verder aangegeven dat de raad bij het vaststellen van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling ook rekening heeft gehouden met "De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2017", vastgesteld in mei 2017 (hierna: de woningbehoefteprognose). De herziene cijfers van de woningbehoefteprognose liggen een fractie lager dan de cijfers van 1 december 2016 uit de RAW. In wat [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet mocht baseren op de recente en regionale cijfers van de RAW en de woningbehoefteprognose.

Het betoog faalt.

10.4.    Voor zover [appellant sub 2] en [appellante sub 3] betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 4.3 van de Verordening ruimte, overweegt de Afdeling dat paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting een verantwoording bevat over de wijze waarop de in het regionaal ruimtelijk overleg gemaakte afspraken zoals opgenomen in de RAW worden nagekomen en hoe de in het plan voorziene nieuwbouw zich tot die afspraken verhoudt. [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben niet nader onderbouwd op welk punt de plantoelichting in het licht van artikel 4.3 van de Verordening ruimte gebreken vertoont.

In wat [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet aan artikel 4.3 van de Verordening ruimte heeft voldaan.

Het betoog faalt.

10.5.    Daarnaast voeren [appellant sub 2] en [appellante sub 3] aan dat de raad ten onrechte de zachte plancapaciteit niet heeft meegenomen. Zou de raad dat wel hebben gedaan, dan is volgens [appellant sub 2] en [appellante sub 3] namelijk sprake van een overschot van 260 woningen.

10.6.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat de woningbouwlocaties die nog niet zijn opgenomen in een ontwerpbestemmingsplan of een vastgesteld bestemmingsplan - de zachte plancapaciteit - nog onvoldoende concreet zijn, omdat niet vaststaat dat die bouw daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. De tot de zachte plancapaciteit behorende plannen zijn niet zo concreet of vaststaand dat de raad bij de beoordeling van het bestaande aanbod met die plannen rekening had moeten houden. In wat [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan deze uiteenzetting.

Het betoog faalt.

10.7.    Verder betogen [appellant sub 2] en [appellante sub 3], onder verwijzing naar de door hen overgelegde raadsmededelingen, dat ten onrechte een leegstand van 428 tot 464 woningen buiten beschouwing is gelaten bij de bestaande woningvoorraad.

10.8.    De Afdeling overweegt dat in de raadsmededelingen wordt gesteld dat relatief veel bedrijfswoningen en woningen boven winkels leeg staan - door de raad ter zitting aangeduid als administratieve leegstand van woningen die niet beschikbaar zijn voor de markt - en dat meer woningen gedurende een korte tijd leegstaan - de zogenoemde frictieleegstand - doordat het aantal verkooptransacties is toegenomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, ECLI:NL:RVS:2014:1590, onder 3.3, betekent het feit dat veel woningen te koop staan op zichzelf niet dat er geen behoefte is aan woningen. Evenmin ziet de Afdeling in dat de raad bij de bepaling van de woningbehoefte rekening moest houden met woningen waarvan het niet de verwachting is dat deze voor de markt beschikbaar zullen komen.

De Afdeling is verder van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor onaanvaardbare structurele leegstand niet hoeft te worden gevreesd.

Het betoog faalt.

10.9.    Volgens [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] heeft de raad ten onrechte geen rekening gehouden met de voorspelling van een geringe bevolkingsgroei, waardoor de benodigde bebouwing kan worden gerealiseerd binnen de bestaande harde plancapaciteit. Volgens [appellant sub 5] is in de periode van 2017 tot 2027 slechts een groei van 245 personen zichtbaar en na 2031 krimpt de bevolking van Steenbergen weer.

10.10.    [appellant sub 5] wijst er naar het oordeel van de Afdeling terecht op dat in de woningbehoefteprognose tot 2050 de potentiële beroepsbevolking afneemt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de cijfers van de licht krimpende bevolking zijn meegenomen in de woningbehoefteprognose uit 2017 waarmee hij rekening heeft gehouden. In het verweerschrift staat daarnaast dat de komende tien jaren een groeiende bevolking wordt verwacht en dat vanwege gezinsverdunning een sterkere behoefte bestaat aan groei van de woningvoorraad, waaraan de 34 woningen uit het plan een bijdrage leveren. Dit standpunt van de raad komt de Afdeling niet onredelijk voor.

Het betoog faalt.

10.11.    Daarnaast voeren [appellant sub 2] en [appellante sub 3] aan dat de harde plancapaciteit te groot is, gelet op de regionale afspraak om maar 70% van de woningen in plannen op te nemen.

10.12.    De Afdeling overweegt dat in paragraaf 3.2 van de RAW staat dat gemeenten de volledige woningbouwopgave binnen de 10-jaarsperiode in bestemmingsplannen kunnen opnemen. Het streven is echter om flexibiliteit binnen hun woningbouwopgave te hebben door de harde bestemmingsplancapaciteit te beperken tot 70% van de totale woningbouwopgave. Dit is een streven en geen harde grens.

De Afdeling ziet in het door [appellant sub 2] en [appellante sub 3] aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de door de raad in aanmerking genomen harde plancapaciteit onjuist is.

Het betoog faalt.

10.13.    Tot slot is volgens [appellant sub 5] onduidelijk waarom binnen de gemeente Steenbergen moet worden voorzien in de woningbehoefte van 300 medewerkers van Agro Food.

10.14.    In de RAW staat dat voor de gemeente Steenbergen aanvullende woningbouwafspraken gelden voor 300 woningen voor het zogenoemde Agro Food Cluster (hierna: Agro Food) in West-Brabant. Over deze 300 woningen voor Agro Food overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat Agro Food inmiddels circa 1.000 tot 1.500 werknemers aantrekt. Een deel van deze werknemers bestaat uit tijdelijke arbeidskrachten die worden gehuisvest in pensions of bij het agrarisch bedrijf zelf. Een ander deel van deze werknemers kiest volgens de raad voor permanente vestiging in Steenbergen. Hoewel het aantal werknemers binnen Agro Food inmiddels stabiel is, zet de beweging naar permanente huisvesting in de gemeente Steenbergen volgens de raad door. Voor deze groep werknemers is in de RAW voor de periode van 2016 tot 2025 een behoefte van 300 woningen opgenomen.

De Afdeling is van oordeel dat de raad deze 300 woningen voor Agro Food mocht meetellen in de berekening voor woningbehoefteprognose.

Het betoog faalt.

10.15.    Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk dat na vaststelling van het plan de harde plancapaciteit de woningbehoefte voor de gemeente Steenbergen niet overschrijdt. De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte is aan het aantal van 34 woningen, dat in het plan is voorzien.

Het betoog faalt.

Kwalitatieve behoefte

10.16.    Daarnaast betogen [appellant sub 2] en [appellante sub 3] dat evenmin behoefte bestaat aan de in het plan voorziene type dure koopwoningen. Volgens [appellant sub 2] en [appellante sub 3] worden elders namelijk bestaande planologische mogelijkheden voor de bouw van dure koopwoningen door gebrek aan behoefte geschrapt, zoals bij het bestemmingsplan "Buiten de Veste 2018". Verder heeft de raad volgens [appellant sub 2] en [appellante sub 3] ten onrechte geen rekening gehouden met de woningbehoefte van arbeidsmigranten, die de dure koopwoningen van het plan niet kunnen betalen. Ook volgt volgens [appellant sub 2] en

[appellante sub 3] uit raadsmededelingen dat de komende 10 jaar geen behoefte bestaat aan koopwoningen in het dure segment. Ter zitting hebben [appellant sub 2] en [appellante sub 3] aangevoerd dat ten onrechte het type duurzame woningen niet verplicht is gesteld in het plan.

10.17.    De raad stelt zich op het standpunt dat de bij het plan voorziene woningen een specifiek en uniek woonconcept vormen waarbij duurzaam wordt ontwikkeld, gebouwd en gewoond. De woningen zijn gesitueerd rond een gemeenschappelijke tuin. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat naar aanleiding van de economische crisis in 2008 is besloten om het aanbod van woningen van het type waarin het bestemmingsplan "Buiten de Veste 2018" voorzag, aan te passen naar een mix van onder meer vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en huurwoningen. Daaruit kan dus niet worden afgeleid dat geen behoefte bestaat aan de nu omstreden woningen.

Nu de kwantitatieve behoefte aan de voorziene 34 woningen inzichtelijk is gemaakt, ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat aan het plan in zoverre uitgebreidere kwalitatieve beschouwingen ten grondslag hadden moeten worden gelegd. Verder is er geen rechtsregel die verplicht het type woningen in het plan vast te leggen.

Het betoog faalt.

Mogelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen

11.    Vervolgens betogen [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 5],  [appellant sub 6] en [appellant sub 4] dat niet is gebleken dat binnen bestaand stedelijk gebied niet in de behoefte kan worden voorzien. Volgens [appellant sub 2] en [appellante sub 3] volgt uit de nota ‘Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West’ dat op andere locaties kan worden voorzien in de berekende behoefte.

[appellant sub 2] en [appellante sub 3] voeren aan dat de 34 woningen ook gerealiseerd kunnen worden ter plaatse van diverse locaties binnen bestaand stedelijk gebied.

11.1.    Over het betoog van [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 4] dat de beoogde woningen ook binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling het volgende.

In paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting staat dat de cijfers laten zien dat door middel van inbreiding nog niet de helft van de totale woningbouwbehoefte binnen bestaand stedelijk gebied is op te vangen. De raad stelt zich op het standpunt dat bij invulling van de bouwopgave voor het Agro Food zelfs bij een 100% invulling van de geïnventariseerde binnenstedelijke mogelijkheden de totale woningbehoefte niet op binnenstedelijke locaties kan worden opgevangen.

In wat [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de raad dat ook indien alle inbreidingslocaties worden meegenomen, nog steeds niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de 34 voorziene woningen kan worden voorzien.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties buiten bestaand stedelijk gebied

12.    Volgens [appellant sub 4], [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] heeft de raad voor een andere locatie moeten kiezen, aangezien er diverse geschiktere alternatieve locaties zijn die de raad ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.

12.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft uiteengezet dat de diverse door [appellant sub 4], [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] genoemde alternatieven, voor zover deze buiten bestaand stedelijk gebied liggen en niet al behoren tot de harde plancapaciteit, zijn onderzocht en afgewogen. Deze locaties zijn door de raad niet geschikt bevonden voor woningbouw vanwege onder andere nabij gelegen milieuzoneringen, de ligging nabij de A4 en het beoogde gebruik van de locaties als recreatieve zone en bedrijventerrein.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet voor een alternatieve locatie behoefde te worden gekozen.

Het betoog faalt.

Overige provinciale regelgeving

Groenblauwe mantel

13.    [appellant sub 5] betoogt dat onduidelijk is of het plan leidt tot een aantasting van de Groenblauwe mantel. Er verdwijnt namelijk agrarische grond met landschappelijke waarden zonder bouwmogelijkheden, terwijl de verkeersstromen door de Groenblauwe mantel toenemen. De raad stelt zich volgens [appellant sub 5] ten onrechte op het standpunt dat het plan een positief effect op de Groenblauwe mantel heeft terwijl de landschappelijke inpassing hiervoor niet bedoeld is, maar noodzakelijk is om de woningbouw te compenseren.

13.1.    De Afdeling stelt aan de hand van het bij de Verordening ruimte behorende kaartmateriaal vast dat het plangebied zelf niet is aangewezen als Groenblauwe mantel. Hieruit volgt dat het op de Groenblauwe mantel betrekking hebbende artikel 6.1 van de Verordening ruimte niet van toepassing is op het plangebied. Het plangebied ligt op meer dan 200 m van de gronden die in de Verordening ruimte zijn aangewezen als Groenblauwe mantel. Wel moet de raad een algehele afweging maken van de gevolgen voor de omgeving.

De Afdeling acht het standpunt van de raad dat de woningen, gezien de met het plan gepaard gaande investeringen in het landschap, niet leiden tot een verslechtering van de Groenblauwe mantel, niet onredelijk.

Het betoog faalt.

Doelstellingen plan en landschappelijke inpassing

14.    [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] vrezen dat de uitgangspunten waarop het plan is gebaseerd niet in de praktijk zullen worden gebracht. [appellant sub 4] voert hierover aan dat voorbij wordt gegaan aan de handhaving van en toezicht op de uitgangspunten uit de toelichting.  Volgens [appellant sub 6] zijn de doelstellingen uit de toelichting, zoals duurzaamheid en sociale cohesie, ten onrechte niet gekoppeld aan de planregels.

[appellant sub 5] betoogt dat de raad het landschappelijk inpassingsplan van 24 mei 2018 onvoldoende heeft geborgd in de planregels. Hierover voert hij aan dat het onrealistisch is om te verwachten dat de toekomstige bewoners het groen, water en bestrating zelf zullen beheren en onderhouden. Het is hierdoor nog maar de vraag of het plangebied zijn waarden en kwaliteit kan behouden, aldus [appellant sub 5].

14.1.    Over het betoog van [appellant sub 5] dat de met het plan beoogde sociale cohesie en duurzame ontwikkeling van het plangebied ten onrechte niet in de planregels is verzekerd, oordeelt de Afdeling dat dit geen aspecten zijn die in de planregels of op de verbeelding van een bestemmingsplan worden geregeld. De raad heeft ter zitting toegelicht dat, voor zover het ruimtelijke aspecten betreft, deze wel in het bestemmingsplan zijn opgenomen en verwijst hiervoor naar het landschappelijk inpassingsplan. Overigens heeft de initiatiefnemer ter zitting toegelicht dat in de verkoopakte van de kavels uit het plangebied verplichtingen worden opgenomen over onder andere duurzaamheid en sociale cohesie. Ook heeft de raad ter zitting toegelicht dat hierover ook tussen de gemeente en initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten.

Waar [appellant sub 5] betoogt dat het in de plantoelichting neergelegde uitgangspunt van duurzame ontwikkeling van het plangebied - inclusief het toezicht daarop en de handhaving daarvan - niet in de planregels is geregeld, overweegt de Afdeling dat dit in beginsel geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

14.2.    Waar [appellant sub 5] betoogt dat de raad het landschappelijk inpassingsplan onvoldoende heeft geborgd in de planregels, oordeelt de Afdeling dat artikel 7, lid 7.3.4, van de planregels voor de bestemming "Woongebied" voorziet in de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing voordat een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken kan worden verleend.

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de verplichting de landschappelijke inpassing uit te voeren en in stand te houden voordat de omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken kan worden verleend de landschappelijke inpassing van het plan voldoende is geborgd.

Waar [appellant sub 5] duidelijkheid mist over wie het groen, het water en de bestrating zullen onderhouden, oordeelt de Afdeling dat dit uitvoeringsaspecten zijn die niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

Het betoog faalt.

Water

15.    [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat in het plan onvoldoende wordt geregeld dat te veel wateroverlast wordt voorkomen. [appellant sub 4] vreest dat problemen met de afwatering van het plangebied zullen ontstaan doordat de percelen worden opgehoogd. Ook is volgens [appellant sub 4] de sloot aan de achterkant van hun perceel ongeschikt voor afwatering.

[appellant sub 5] betoogt dat uit de watertoets weliswaar blijkt dat het terrein in beginsel voldoet aan de minimale ontwateringseis, maar daarbij is geen rekening gehouden met de voor de bouw benodigde ophoging van het terrein. Verder is onduidelijk in hoeverre daardoor peilniveauverschillen ontstaan met zijn woning, aangezien zijn woning valt onder de werking van een ander bestemmingsplan. Een en ander is des te erger omdat er in de huidige situatie al sprake is van wateroverlast.

[appellant sub 6] betoogt in dit kader tot slot dat de NAP-metingen op de verkeerde locatie zijn verricht.

15.1.    De raad heeft voor de beoordeling van de gevolgen voor de waterhuishouding van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een waterparagraaf opgesteld in de plantoelichting. Daarin is gesteld dat het plan hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld en dat daarmee voldaan is aan de eisen van het Waterschap Brabantse Delta. Op 4 januari 2018 heeft het Waterschap Brabantse Delta een positief wateradvies uitgebracht over het plan. Ook heeft de initiatiefnemer voor het plan een watertoets laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het "Geohydrologisch onderzoek i.h.k.v. watertoets" van Lankelma Geotechniek Zuid B.V. van 8 februari 2018 (hierna: het rapport Geohydrologisch onderzoek). In het rapport Geohydrologisch onderzoek staat dat voor alle aanpassingen die worden gedaan aan het bestaande watersysteem een vergunning moet worden aangevraagd of een melding moet worden gedaan bij het waterschap Brabantse Delta. Verder heeft de raad gesteld begrip te hebben voor de geuite vrees van wateroverlast. In verband daarmee is in de planregels een dubbele voorwaardelijke verplichting opgenomen.

15.2.    In artikel 13, lid 13.3, onder a, van de planregels heeft de raad een voorwaardelijke verplichting opgenomen die ertoe verplicht dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken wordt aangetoond dat een waterhuishoudkundige voorziening zal worden gerealiseerd en in stand zal worden gehouden die voldoet aan de berekeningsmethode van de keur. Ook staat in artikel 13, lid 13.3, onder a, van de planregels dat de totale oppervlakte aan waterbergende voorzieningen binnen het plangebied ten minste 1.460 m2 moet bedragen. Tot slot staat in artikel 13, lid 13.3, onder b, van de planregels dat voordat aanpassingen worden gedaan aan het bestaande watersysteem een vergunning moet worden aangevraagd of een melding moet worden gedaan bij het waterschap Brabantse Delta.

Gelet op het positieve wateradvies, de watertoets en de in artikel 13, lid 13.3, van de planregels neergelegde voorwaardelijke verplichtingen heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de aanleg en instandhouding van een afdoende waterhuishoudkundige voorziening voldoende in het plan geborgd.

[appellant sub 6] heeft zijn betoog dat de NAP-metingen op de verkeerde locatie zijn verricht niet geduid of toegelicht. Dit betoog slaagt alleen al om die reden niet.

De betogen falen.

Privaatrechtelijke belemmering

16.    [appellant sub 5] betoogt verder dat hij sinds 2003 een afspraak heeft met de huidige grondeigenaar - die ook initiatiefnemer van het plan is - om over zijn grond met de auto bij zijn eigen achtertuin te komen. Hij vreest dat het plan hieraan in de weg zal staan, omdat het plan vastgestelde bouwvlakken kent en hij straks met de toekomstige eigenaren afzonderlijk afspraken moet maken over de bereikbaarheid van zijn achtertuin.

16.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

De Afdeling overweegt dat [appellant sub 5] weliswaar stelt een mondelinge afspraak te hebben gemaakt met de huidige grondeigenaar over de bereikbaarheid van zijn perceel, maar dat niet aannemelijk is geworden dat deze een meer dan informeel karakter heeft en evident in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Waar [appellant sub 5] daarnaast ter zitting heeft gewezen op een hem toekomend recht van overpad, overweegt de Afdeling dat ter zitting naar voren is gekomen dat dit recht van overpad betrekking heeft op gronden die buiten het plangebied liggen zodat hierdoor ten tijde van de vaststelling van het plan ook in dit opzicht geen evidente privaatrechtelijke belemmering was waardoor dit plan niet uitvoerbaar zou zijn.

Het betoog faalt.

Externe veiligheid

17.    [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat de gronden met de dubbelbestemming "Leiding - Gas" eraan in de weg staan dat de landschappelijke inpassing kan worden gerealiseerd of, indien de landschappelijke inpassing toch wordt gerealiseerd, de veiligheid van de bewoners van het plangebied en van de directe omgeving niet kan worden gegarandeerd. Volgens [appellant sub 6] is het landschappelijk inpassingsplan ten onrechte niet voorafgaand aan de planvaststelling voorgelegd aan de Gasunie.

17.1.    Waar [appellant sub 6] aanvoert dat het landschappelijk inpassingsplan ten onrechte niet is voorgelegd aan de Gasunie overweegt de Afdeling dat de Gasunie betrokken is bij de voorbereiding van het plan. Op 12 september 2017 heeft de Gasunie verzocht om de exacte ligging van de aardgasleiding in het plangebied te controleren aan de hand van de aangeleverde digitale bestanden. Uit paragraaf 7.2 van de plantoelichting blijkt verder dat de raad aan dit verzoek van de Gasunie heeft voldaan.

De Afdeling stelt verder vast dat direct ten westen en zuiden van het plangebied een ondergrondse hogedrukaardgasleiding van de Gasunie ligt. De raad heeft zich bij de beoordeling van de externe veiligheid gebaseerd op het door Adviesgroep AVIV verrichte onderzoek naar de externe veiligheidsrisico’s van de ondergrondse hogedruk aardgasleiding van de Gasunie. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Externe veiligheid hoge druk aardgasleidingen Olmentuin te Steenbergen" van Adviesgroep AVIV BV van 28 juni 2017 (hierna: rapport Externe veiligheid). In het rapport Externe veiligheid staat dat alleen de leiding in het zuidelijke deel net binnen het plangebied valt en dat het invloedsgebied van deze aardgasleiding reikt tot over het plangebied.

De Afdeling stelt vast dat ter plaatse van het zuidelijke en het uiterst westelijke gedeelte van het plangebied de aanduiding "Leiding - Gas" geldt. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een belemmeringenstrook ten behoeve van een gasleiding. Vanaf de hartlijn van de leiding is een beschermingszone van 4 meter aangehouden waarbinnen niet zonder meer gebouwen mogen worden opgericht. Daarvoor geldt tevens een aanlegvergunningstelsel dat onder meer gaat over de aanplant van diepwortelende bomen.

In opdracht van de initiatiefnemer heeft Compositie 5 Stedenbouw B.V. op 24 mei 2018 een landschappelijk inpassingplan opgesteld. In het landschappelijk inpassingsplan is de zuidzijde van het plangebied aangewezen als zone 1, waarvoor een afwijkend beplantingsplan geldt. Hierbij is, aldus de raad, gekozen voor oppervlakkig wortelende struiken, namelijk de vlier, hazelaar, kornoelje en vuilboom en is binnen de belemmeringenstrook van de aardgasleiding uitsluitend kruidenrijk grasland gepland en toegestaan. In de toelichting staat dat bomen in zone 1 ontbreken vanwege de aanwezigheid van een kabels- en leidingentracé. In het landschappelijk inpassingsplan is de uiterste westzijde van het plangebied aangewezen als zone 2, waar een kruidenrijke zoom grasland met een grote diversiteit aan boomsoorten passend bij het lokale landschap is voorzien.

De Afdeling stelt vast dat het grootste gedeelte van de aanduiding "Leiding - Gas" valt binnen zone 1 uit het landschappelijk inpassingsplan. Een zeer smalle strook van de aanduiding "Leiding - Gas" valt binnen zone 2 uit het landschappelijk inpassingsplan. Binnen die zone 2 is in het landschappelijk inpassingsplan de aanplant van een bepaald aantal bomen vastgelegd. Uit artikel 8, lid 8.2.1, van de planregels volgt dat, indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, de bestemming "Leiding - Gas" prevaleert. Uit artikel 8, lid 8.5.1, onder c, van de planregels volgt daarnaast dat het op of in de gronden met de bestemming "Leiding - Gas" verboden is zonder vergunning diepwortelende beplantingen en/of bomen te rooien en aan te brengen. Uit artikel 8, lid 8.5.3, van de planregels volgt tevens dat hierbij geen aantasting mag plaatsvinden van het doelmatig functioneren van de leiding en dat voorafgaand aan de vergunningverlening advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Gelet op artikel 8, lid 8.5.1, onder c, van de planregels, waaruit volgt dat het verboden is om zonder vergunning diepwortelende beplantingen en/of bomen te rooien en aan te brengen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft mogen stellen dat het landschappelijk inpassingsplan uitvoerbaar is.

De raad heeft zich, gelet op het voorgaande, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de externe veiligheid voldoende is gewaarborgd en dat de leidingbeheerder afdoende bij het plan is betrokken.

Het betoog faalt.

Soortenbescherming

18.    [appellant sub 6] betoogt verder dat de raad ten onrechte te eenvoudig over de in de directe nabijheid van het plangebied, in het natuurmonument Lignedal, levende beschermde diersoorten heenstapt. Hierover voert hij aan dat de Quickscan flora en fauna [locatie 1] te Steenbergen van 27 juli 2017 ten onrechte alleen rondom de panden van het taxibedrijf en een aantal bomen heeft plaatsgevonden. Ook heeft het onderzoek ten onrechte maar één dag geduurd, aldus [appellant sub 6].

18.1.    Voor zover de raad heeft gesteld dat [appellant sub 6] geen belang heeft bij het aspect soortenbescherming, overweegt de Afdeling als volgt.

Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

De door [appellant sub 6] ingeroepen norm uit de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) strekt tot bescherming van diersoorten. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3666, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

[appellant sub 6] woont op een afstand van ongeveer 450 m van het door hem bedoelde natuurgebied. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de door [appellant sub 6] ingeroepen norm uit de Wnb ook strekt tot de bescherming van zijn directe leefomgeving. Artikel 8:69a van de Awb staat er daarom aan in de weg dat het besluit wegens strijd met die normen wordt vernietigd. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.

Aantasting woon- en leefklimaat

Uitzicht en privacy

19.    [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] vrezen dat de in het plan voorziene woningen zullen leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat.

[appellant sub 4] voert hierover aan dat door de realisatie van de woningen het vrije uitzicht op de natuur wordt aangetast, terwijl hij juist met het oog hierop aan de Olmendreef is komen wonen.

[appellant sub 5] voert hierover aan dat door de realisatie van de woningen zijn vrije uitzicht en de grote mate van privacy zullen verdwijnen. Ook zal volgens [appellant sub 5] het karakter van de omgeving veranderen. Dit vindt hij onwenselijk omdat hij er bewust voor heeft gekozen om te gaan wonen aan gronden met een agrarische bestemming met landschapswaarden en zonder bouwmogelijkheden.

[appellant sub 2] en [appellante sub 3] voeren hierover aan dat door de realisatie van de woningen hun woongenot en woonbeleving aan het landschappelijk buitengebied verloren gaat.

19.1.    Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Steenbergen. De bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied wordt bepaald door de aanwezige bebouwing en agrarische percelen. Aan de noordzijde van het plangebied zijn enkele woningen gesitueerd en is bedrijvigheid te vinden en de oostzijde bestaat uit woningen die met de voorgevel naar de Franseweg zijn georiënteerd en de huidige afronding van de kern bepalen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving van [appellant sub 5].

Waar [appellant sub 5] betoogt dat hij door de realisatie van de woningen geen vrij uitzicht meer heeft, overweegt de Afdeling dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.

Verder acht de Afdeling van belang dat de woning van [appellant sub 4] op een afstand van ongeveer 27 m staat ten opzichte van het bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Woongebied" en dat binnen deze bestemming voor de voorziene woningen de maximaal toegestane goothoogte 4,5 m en de maximaal toegestane bouwhoogte 8,5 m bedraagt. De woning van [appellant sub 5] is gelegen op een afstand van ongeveer 28 m ten opzichte van het bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Woongebied". De woning van [appellant sub 2] is gelegen op een afstand van ongeveer 17 m en de woning van [appellante sub 3] is gelegen op een afstand van 30 m ten opzichte van het bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Woongebied".

Gelet op het voorgaande stelt de Afdeling vast dat het plan weliswaar gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] zal hebben, maar de Afdeling acht die gevolgen niet zo groot dat de raad het plan om deze reden in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten.

De betogen falen.

Geluid- en parkeeroverlast

20.    [appellant sub 4] vreest verder voor parkeeroverlast voorzover in het plan maar één parkeerplaats per woning is opgenomen, terwijl de meeste gezinnen minimaal twee auto’s hebben.

Daarnaast vreest [appellant sub 4] voor geluidoverlast door de nieuwe bewoners en hun bezoekers.

20.1.    Ingevolge artikel 13, lid 13.2, van de planregels moet bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken tenminste worden voldaan aan de parkeernormen 2 parkeerplaatsen per vrijstaand gebouwde woning en 1,8 parkeerplaats per twee-aaneengebouwde woning. Het betoog van [appellant sub 4] dat het plan slechts voorziet in één parkeerplaats per woning, is dan ook onjuist.

20.2.    Waar [appellant sub 4] vreest voor geluidoverlast van de nieuwe bewoners en hun bezoekers, overweegt de Afdeling het volgende.

Enige nadelige invloed op de woon- en leefomgeving van [appellant sub 4] door stemgeluid van de toekomstige bewoners en hun bezoekers valt niet uit te sluiten, maar niet aannemelijk is dat die invloed zo bezwarend is dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 4] gegarandeerd is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de woning van [appellant sub 4] gelegen is in de lintbebouwing met diverse aangrenzende woningen en dat de woning in de nabijheid van de Franseweg ligt, de hoofdweg naar Steenbergen.

Het betoog faalt.

Onevenredige bevoordeling initiatiefnemer

21.    [appellant sub 2] en [appellante sub 3] betogen dat de raad ten onrechte de initiatiefnemer onevenredig heeft bevoordeeld, omdat hij zijn agrarische landschappelijke grond mag omzetten voor de bouw en verkoop van 34 woonpercelen uit de duurdere sector. Zij verwijzen hiervoor naar overeenkomsten uit 2011 en 2013 tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarbij de initiatiefnemer wordt bevoordeeld bij de herontwikkeling van het terrein bij Villa Moors en het landhuis aan de Oosthavendijk.

21.1.    Niet valt in te zien dat het door [appellant sub 2] en [appellante sub 3] aangevoerde gaat over enig ruimtelijk belang. Gelet hierop kan dit punt in deze procedure niet aan de orde komen.

Belangenafweging

22.    [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 6] en [appellant sub 4] betogen dat de raad de belangen onvoldoende heeft afgewogen. [appellant sub 6] voert hierover aan dat een feitelijk niet meer in gebruik zijnde taxibedrijf wordt gesaneerd, in ruil voor bebouwing van agrarische grond met landschapswaarden. Woningbouw is daarnaast onnodig voor de bedrijfsverplaatsing en het plan dient dan ook geen ruimtelijk belang, aldus [appellant sub 2] en [appellante sub 3].

22.1.    De Afdeling stelt voorop dat in het kader van het plan de raad alle betrokken belangen moet afwegen, waarbij moet worden bezien of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdstuk 2 van de plantoelichting staat dat de bestemmingswijziging samen moet gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor de landschappelijke inpassing wordt een zone ingericht aan de west- en zuidzijde van het plangebied. Ook staat in hoofdstuk 2 van de plantoelichting dat het aantal verkeersbewegingen dat het plan genereert geen problemen oplevert voor de verkeersafwikkeling in de omgeving. Verder staat in hoofdstuk 4 van de plantoelichting dat de aspecten bodem, waterhuishouding, cultuurhistorie, archeologie, natuur, flora en fauna, geluid, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, kabels en leidingen, luchtkwaliteit, milieueffectrapportage, cultuurhistorie, archeologie, luchtkwaliteit, kabels en leidingen, externe veiligheid en geluid geen belemmeringen vormen voor het planvoornemen. Daarnaast voldoet het plan aan de eisen van het waterschap, aangezien hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld. Verder heeft het voorgenomen initiatief geen gevolgen voor beschermde natuurgebieden en vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor het plan. Tot slot staat in de plantoelichting dat uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Zoals blijkt uit de plantoelichting en wat de Afdeling hiervoor heeft overwogen, heeft de raad de belangen van [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellant sub 6] bij de gemaakte ruimtelijke afweging betrokken. Niet is gebleken dat de raad in die ruimtelijke afweging alleen de belangen van de ontwikkelaar heeft betrokken.

In wat [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de belangen van [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellant sub 6] bij het behouden van de huidige situatie meer had moeten laten wegen dan het belang dat is gediend met het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling. Daarvoor verwijst de Afdeling naar wat eerder in deze uitspraak is overwogen.

Het betoog faalt.

Schade

23.    [appellant sub 4] vreest dat de voorziene woningen zullen leiden tot waardevermindering van zijn eigen woning. [appellant sub 4] vreest ook voor schade, omdat de eigenaren geen toezeggingen hebben gedaan dat niet geheid zal worden.

23.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 4] betreft, ziet de Afdeling in wat [appellant sub 4] heeft aangevoerd, geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zo zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Daarvoor is onder meer van belang dat, zoals de raad stelt, geen recht bestaat op vrij uitzicht.

Voor zover [appellant sub 4] vreest voor schade, omdat de eigenaren geen toezegging hebben gedaan dat niet geheid zal worden, overweegt de Afdeling dat dit geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet daarom buiten beschouwing blijven.

Het betoog faalt.

Ingelaste zienswijzen

24.    [appellant sub 4] en [appellant sub 6] verzoeken in hun beroepschriften om de inhoud van de zienswijzen van de bewoners van de Franseweg en de Olmendreef als herhaald en ingelast te beschouwen.

24.1.    Waar [appellant sub 4] en [appellant sub 6] in het beroepschrift verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen van de andere bewoners van de Franseweg en de Olmendreef, overweegt de Afdeling dat de raad in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 4] en [appellant sub 6] hebben in hun beroepschriften en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

De betogen falen.

Conclusie en proceskosten

25.    Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

26.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Polak    w.g. Matulewicz
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

45-878.

Bijlage I

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6

[…]

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

[…]

Crisis- en herstelwet

Artikel 1.1

1.  Afdeling 2 is van toepassing op:

a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage

II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;

[…]

Bijlage 1

3.1

ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden

[…

Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet

Artikel 11

1. Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.

[…]

Verordening ruimte

Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

1.    De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

a.    het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

b.    toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

2.    Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

a.    een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;

b.    uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;

c.    ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

d.    een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd;

e.    in geval er sprake is van de vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld onder a. is gelijktijdig met de vestiging ook uitbreiding mogelijk tot de omvang die op grond van de regels in deze verordening is toegelaten.

3.    Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

a.    in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

b.    de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;

c.    een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

4.    Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat niet ouder is dan tien jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet.

Artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen

1.    De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:

a.    de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen;

b.    de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

2.    Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:

a.    wordt uitgedrukt in aantallen woningen;

b.    is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Artikel 6.1 Bescherming van de groenblauwe mantel

1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:

a.    strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

b.    stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

2.    De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bevat een verantwoording over de wijze waarop de nodige kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard.

Planregels "De Olmentuin"

Artikel 7.3.4 Landschappelijke inpassing

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1, te zijn uitgevoerd en aldus in stand te worden gehouden.

Artikel 8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een hogedruk aardgastransportleiding (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

Artikel 8.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Leiding - Gas'.

Artikel 8.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

b.    het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;

c.    het rooien en aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

d.    het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

e.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainaige;

f.    het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, sloten, vijvers en andere wateren.

Artikel 8.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 8.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a.    geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

b.    over de uitvoerbaarheid omtrent het bovenstaande wordt voorafgaand aan de vergunningverlening advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 13.2 Parkeren

Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:

a.    bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan de volgende parkeernormen:

1.    2 parkeerplaatsen per vrijstaand gebouwde woning;

2.    1,8 parkeerplaatsen per twee-aaneen gebouwde woning;

b.    het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld onder a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;

c.    parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Artikel 13.3 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Voor het realiseren van waterhuishoudkundige voorzieningen binnen het plangebied gelden de volgende regels:

a.    bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient te worden aangetoond dat een waterhuishoudkundige voorziening zal worden gerealiseerd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden die voldoet aan de berekeningsmethode van de keur, met dien verstande dat het totale oppervlak aan waterbergende voorzieningen binnen het plangebied ten minste 1.460 m² dient te bedragen;

b.    alvorens aanpassingen worden gedaan aan het bestaande watersysteem (graven van watergangen, aanbrengen van stuwen, aanbrengen van duikers, overige werkzaamheden binnen de beschermingszones van waterlopen en waterkeringen) dient een vergunning te worden aangevraagd of een melding te worden gedaan bij het waterschap Brabantse Delta.