Uitspraak 201809674/1/A3


Volledige tekst

201809674/1/A3.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Veldhoven,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2018 in zaak nr. 18/1480 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2017 heeft het college [appellante] verboden een uitweg op het perceel aan de [locatie 1] te Veldhoven te maken.

Bij besluit van 8 mei 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 mei 1018 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

[appellante], het college en [verzoeker] hebben ieder voor zich een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, rechtsbijstandverlener te Roermond, en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.F. Diemel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [verzoeker], bijgestaan door mr. D.G.B.M. van Rooij, advocaat te Eindhoven, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] woont op het perceel aan de [locatie 1]. Het perceel heeft een uitweg aan de voorzijde. [appellante] heeft aan de achterzijde van haar perceel een schutting met een uitslaande dubbele poort geplaatst. De struiken die ter plaatse van de schutting stonden heeft zij verwijderd. In plaats daarvan zijn graszoden gelegd. Op 27 oktober 2017 heeft [appellante] een melding gedaan van het voornemen om een uitweg te maken aan de achterzijde van het perceel naar de weg. De nieuwe uitweg wil zij onder meer gebruiken als uitgang voor fietsen en kliko’s.

Bij het besluit van 23 november 2017 heeft het college het maken van de uitweg verboden, omdat het openbare groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Bij het besluit van 8 mei 2018 heeft het college, onder overneming van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie van 13 april 2018, het besluit van 23 november 2017 herroepen en de melding geaccepteerd. Volgens het college hoeft het maken van een nieuwe uitweg niet te worden verboden. Het verbinden van voorwaarden aan de acceptatie van de melding kan voorkomen dat daarbij openbaar groen onaanvaardbaar wordt aangetast of verloren gaat. Het college heeft aan de acceptatie de navolgende voorwaarden verbonden:

- de uitweg mag maximaal 1 m breed zijn;

- de uitweg mag alleen door de gemeente Veldhoven worden gemaakt;

- de nieuwe uitweg mag alleen voor fietsen en kliko’s worden gebruikt; en

- de nieuwe uitweg moet uit gras bestaan en mag niet worden verhard. [verzoeker] woont aan de [locatie 2]. Haar woning staat achter het perceel van [appellante]. [verzoeker] kijkt vanuit haar woning uit op de schutting met poort en het daarvoor gelegen stuk grond waarop voorheen de verwijderde struiken stonden. Zij kan zich niet met de acceptatie van de melding verenigen.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de nieuwe ontsluiting een uitweg is als bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening (hierna: Apv) van de gemeente Veldhoven en de Beleidsregel voor het maken of veranderen van een inrit (hierna: de Beleidsregel). De uitweg is toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer. De voorwaarde dat de uitweg alleen voor fietsen en kliko’s mag worden gebruikt, maakt dat niet anders. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het maken van de uitweg had moeten verbieden op grond van artikel 2:8, derde lid, aanhef en onder d, van de Apv. Het maken van een tweede uitweg op het perceel gaat namelijk ten koste van het openbaar groen. Dat de struiken ter plaatse van de uitrit zijn vervangen door gras dient volgens de rechtbank als een aantasting van het openbaar groen te worden aangemerkt, mede gezien de inrichting van de resterende groenstrook aan de achterzijde van het perceel.

Hoger beroep

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de nieuwe ontsluiting geen uitweg is als bedoeld in de Apv en de Beleidsregel. Omdat de ontsluiting alleen mag worden gebruikt voor fietsen en kliko’s en niet voor gemotoriseerd verkeer, voldoet die ontsluiting niet aan de omschrijving van een uitweg. Omdat de ontsluiting niet is aan te merken als een tweede uitweg, had het college het maken van die ontsluiting niet op grond van artikel 2:8, derde lid, onder d, van de Apv mogen verbieden. Verder is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat het maken van de ontsluiting ten koste gaat van openbaar groen. De struiken die zijn verwijderd stonden grotendeels op het perceel van [appellante]. Voorts doet [appellante] een beroep op het gelijkheidsbeginsel en wijst zij erop dat een uitweg op de percelen aan [locatie 3] en [locatie 4] is toegestaan.

3.1.    Artikel 1:4 van de Apv luidt:

"1. Aan een vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend of van wie een melding is geaccepteerd, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen."

Artikel 2:8 van de Apv luidt:

"1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:

a. degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet minimaal 4 weken van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

b. het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

2. Van de melding wordt kennis gegeven via het Gemeenteblad.

3. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:

a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

[…]."

3.2.    In hoofdstuk 1 van de Beleidsregel is het begrip inrit als volgt omschreven: iedere rechtstreekse ontsluitingsmogelijkheid voor gemotoriseerd verkeer van een perceel naar de openbare weg, waaronder ook verstaan wordt de begrippen uitweg, oprit en uitrit.

In paragraaf 2.1 staat dat een uitweg, ook wel uitrit, inrit of oprit genoemd, een aansluiting is vanuit een perceel op de openbare weg, verder genoemd als "inrit".

In paragraaf 2.1 staat dat de noodzaak voor een tweede inrit doorgaans minder aanwezig is dan voor een eerste inrit. Daarom is in de Apv de voorwaarde gesteld dat de aanleg van een tweede uitweg niet ten koste mag gaan van het openbaar groen, aldus de Beleidsregel.

3.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de nieuwe ontsluiting aangemerkt moet worden als een uitweg als bedoeld in de Beleidsregel, omdat het perceel voor gemotoriseerde voertuigen wordt ontsloten naar de openbare weg. Dat aan de geaccepteerde melding het voorschrift is verbonden dat de ontsluiting alleen voor fietsen en kliko’s mag worden gebruikt is niet van belang. Het karakter van de uitweg wordt niet gewijzigd door een voorschrift dat strekt tot bescherming van de belangen in verband waarmee de melding is vereist. Voorts is gebleken dat het perceel van [appellante] reeds aan de voorzijde door een uitweg is ontsloten zodat de gemelde uitweg als een tweede uitweg als bedoeld in artikel 2:8, derde lid, onder d, van de Apv moet worden beschouwd. Uit de foto’s van de bestaande situatie en de situatie voor het maken van de uitweg blijkt voorts dat niet alleen de haag op het perceel van [appellante] ter plaatse van de schutting is verwijderd, maar ook het openbare groen waar de uitweg ligt. Het maken van de uitweg is daarom ten koste gegaan van het openbare groen. Het gras dat daarvoor in de plaats is aangelegd kan zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht niet aangemerkt worden als een vervanging van het verwijderde groen. Over het betoog van [appellante] dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, heeft het college gemotiveerd bestreden dat een uitweg op de percelen [locatie 3] en [locatie 4] is toegestaan. In het aangevoerde is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college gelijke gevallen ten onrechte ongelijk heeft behandeld. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de nieuwe uitweg op grond van artikel 2:8, derde lid, onder d, van de Apv had moeten verbieden.

3.4.    Het betoog faalt.

Slotsom

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de nieuwe uitweg op grond van artikel 2:8, derde lid, onder d, van de Apv had moeten verbieden, ziet de Afdeling aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2017 ongegrond te verklaren. Dit betekent dat het college geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    verklaart het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven van 23 november 2017 ongegrond;

III.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven van 8 mei 2018.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Man
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

629.