Uitspraak 201900406/1/A1


Volledige tekst

201900406/1/A1.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bergen (NH),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2018 in zaak nr. 17/5639 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen/oprichten van de linkerzijgevel van de woning op het perceel [locatie] te Bergen (NH) (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 7 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door R. Fa-Si-Oen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    In 2008 heeft het college een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een nieuwe woning op het perceel ter vervanging van een bestaande woning uit 1931. Volgens het bouwplan zou het voorste deel van de linkerzijgevel van de bestaande woning blijven staan en onderdeel worden van de nieuwe woning. Tijdens de bouw van de nieuwe woning is de bestaande linkerzijgevel in afwijking van de verleende bouwvergunning toch vervangen door een nieuwe gevel. [vergunninghouder] heeft voor het legaliseren van de nieuwe gevel een omgevingsvergunning aangevraagd.

De aangevraagde gevel is 7,73 m lang en 2,52 m hoog, en is op 2,05 m van de perceelsgrens gelegen. De gevel is in strijd met het bestemmingsplan "Bergen-Noord", omdat de afstand tot de perceelsgrens op grond van dat bestemmingsplan minimaal 3 m moet zijn. Het college heeft op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de linkerzijgevel en het afwijken van het bestemmingsplan.

2.     [appellant] woont op het naast de linkerzijgevel gelegen perceel. Hij wil niet dat op minder dan 3 m van de perceelsgrens wordt gebouwd.

3.    De stelling van [appellant] dat [vergunninghouder] de aanvraag heeft laten opstellen door het college doet er, daargelaten of die stelling juist is, niet aan af dat de aanvraag is ondertekend door [vergunninghouder] en dus door haar is ingediend. Verder is in dit geval de wijze waarop de aanvraag tot stand is gekomen voor de beoordeling daarvan niet van belang.

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de tekeningen die pas hangende beroep zijn gewaarmerkt, niet de tekeningen zijn die het college bij de vergunningverlening heeft beoordeeld en als onderdeel van de vergunning heeft beschouwd. Volgens hem is het pas in beroep waarmerken van tekeningen in strijd met de rechtszekerheid, omdat tekeningen op deze manier na de vergunningverlening kunnen worden aangepast.

4.1.    Ten tijde van de vergunningverlening moet duidelijk zijn voor welk bouwplan vergunning wordt verleend. Daarover bestond in dit geval geen onduidelijkheid, gelet op het feit dat uit de aanvraag en de vergunning uitdrukkelijk blijkt dat deze strekken tot legalisering van de reeds bestaande gevel. Dat de tekeningen van de gevel in eerste instantie niet waren gewaarmerkt, levert onder deze omstandigheden geen strijd met de rechtszekerheid op. De rechtbank heeft verder terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de tekeningen die pas hangende beroep zijn gewaarmerkt niet de tekeningen zijn die het college bij de vergunningverlening heeft betrokken.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de voorgeschiedenis bij de beoordeling van de omgevingsvergunning geen rol kan spelen. De voorgeschiedenis waar [appellant] op doelt, betreft de gang van zaken rondom de verlening van de bouwvergunning van 2008 en met name de daarbij vergunde dakkapel waartegen hij zich verzet vanwege het zicht daaruit op zijn perceel. Die bouwvergunning is echter onherroepelijk, zodat de aanwezigheid van de woning met dakkapel een gegeven is. In deze procedure is alleen de omgevingsvergunning voor de linkerzijgevel aan de orde. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de gang van zaken rondom de bouwvergunning van 2008 hier geen rol kan spelen.

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor de gevel heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat door de bouw van de nieuwe zijgevel het bebouwingsoppervlak van de woning toeneemt, omdat daardoor de woning 95 cm breder wordt dan wanneer in overeenstemming met het bestemmingsplan zou worden gebouwd. Volgens hem heeft de rechtbank ook miskend dat de nieuwe gevel zowel wat de lengte, hoogte als dikte betreft afwijkt van de oude gevel. Volgens hem is dan ook geen sprake van eenzelfde muur. Voorts wijst [appellant] erop dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte wordt uitgegaan van een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 2,20 m in plaats van 2,05 m.

6.1.    De ruimtelijke bezwaren die [appellant] naar voren heeft gebracht, hebben met name betrekking op de woning en de dakkapel die daarvan deel uitmaakt. De woning is echter, op de linkerzijgevel na, onherroepelijk vergund, zodat het college de aanwezigheid daarvan bij zijn beoordeling terecht als een gegeven heeft beschouwd. Aan zijn besluit heeft het college voorts in redelijkheid ten grondslag kunnen leggen dat er ter plaatse al eerder een gevel heeft gestaan die in 1931 als onderdeel van een woning was vergund. Weliswaar heeft [appellant] betwist dat die gevel dezelfde afmetingen had en op dezelfde plek stond, maar voor zover er verschillen bestaan tussen beide gevels, zijn die gelet op de bouwtekeningen uit 1931 en die van de nieuwe gevel beperkt van aard, zodat het college aan de aanwezigheid van de oude gevel in redelijkheid belang heeft kunnen hechten. De stelling van [appellant] dat het perceel is verhoogd en dat de nieuwe gevel daardoor hoger is gelegen dan de oude gevel, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover al sprake zou zijn van een verhoging, heeft het college ter zitting onweersproken toegelicht dat het bestemmingsplan het verhogen van het perceel toestaat. Het college heeft verder, gelet op het advies van Mooi Noord-Holland van 27 maart 2017, in redelijkheid van belang kunnen achten dat de situering van de zijgevel past binnen het gevelbeeld van de Breelaan. Een verplaatsing van de zijgevel naar 3 m van de perceelsgrens zou het gevelbeeld volgens dat advies juist verstoren.

Gelet op de onherroepelijke vergunning voor de woning, de eerdere aanwezigheid van een vergelijkbare, vergunde gevel en het advies van Mooi Noord-Holland, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de aanwezigheid van de linkerzijgevel op deze plek tot een onevenredige aantasting van zijn belangen leidt.

Dat er, zoals [appellant] aanvoert, geen officieel beleid is met betrekking tot bestaande maten van bouwwerken, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat aan de hiervoor weergegeven omstandigheden die het college aan de vergunningverlening ten grondslag heeft gelegd niet afdoet.

De omstandigheid dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte is vermeld dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 2,20 m bedraagt, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning blijkt dat het college bij de beoordeling is uitgegaan van de juiste afstand, namelijk 2,05 m. Verder is het verschil van 15 cm zodanig beperkt, dat dit geen uitgebreidere of aanvullende motivering behoeft.

Het betoog faalt.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Helder    w.g. Van Roessel
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

457.