Uitspraak 201809268/1/A1


Volledige tekst

201809268/1/A1.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1],

2.    [appellant sub 2],

3.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], allen wonend te Maastricht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2018 in zaken nrs. 17/2818 en 17/2819 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

Procesverloop

Bij besluiten van 14 december 2016 heeft het college de verzoeken van [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] om handhavend op te treden tegen het parkeren op het erf van het perceel [locatie 1] te Maastricht (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluiten van 18 juli 2017 heeft het college de door [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de besluiten van

14 december 2016 herroepen en [appellant sub 1] onder oplegging van een dwangsom gelast om niet te (laten) parkeren op het voorerf van het perceel.

Bij uitspraak van 18 oktober 2018 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 18 juli 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

[appellanten sub 3] en [appellant sub 2] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college, [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van [appellant sub 1].

[appellant sub 1] heeft een zienswijze op de incidenteel hoger beroepen gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M. van Hoorne, rechtsbijstandverlener te Roermond, [appellanten sub 3], bijgestaan door mr. W.J.P. Raaijmakers, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Emre, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant sub 1] is sinds 1997 eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woning. Naast de woning bevinden zich drie in eigendom aan [appellant sub 1] toebehorende garageboxen. [appellanten sub 3] zijn eigenaar van de woning aan de [locatie 2], [appellant sub 2] is eigenaar van de woning op [locatie 3]. De woningen van [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] zijn rondom een binnenerf gerealiseerd en niet bereikbaar voor auto’s. Zij hebben het recht van uitweg (noodweg) naar de openbare weg. De noodweg loopt direct langs de gevels van de woningen aan de [locatie 1], [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 2].

Vóór 1991 was sprake van een open verhard plein zonder erfafscheidingen. Er kon in die tijd overal worden geparkeerd. In 1991 heeft de eigenaar van [locatie 6] voor zijn woning een voortuin en erfafscheiding aangelegd waardoor het plein doormidden is gedeeld. In 1993 heeft de eigenaar van [locatie 5] een tuintje aangelegd, omsloten door een vierkante buxushaag. Het was destijds nog mogelijk om met een auto te rijden tot aan de buxushaag op [locatie 5], maar de daarachter gelegen woningen [locatie 2] en [locatie 3] waren sindsdien niet meer bereikbaar voor auto’s. In 2016 heeft [appellant sub 1] de erven van [locatie 1] en [locatie 4] heringericht door het bestraten en afperken van een voetpad en de aanleg van een parkeerplaats.

2.    De aangelegde parkeerplaats is deels gelegen voor de woning van [appellant sub 1] op [locatie 1] en deels voor de zijgevel van zijn naastgelegen garageboxen. Volgens het college is het gebruik van de parkeerplaats in strijd met het geldende bestemmingsplan "Itteren-Borgharen" (hierna: het bestemmingsplan), omdat parkeren voor de voorgevel niet is toegestaan op grond van artikel 14.5.6 van de planregels. Het college is niet bereid om krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 14.6.3 van de planregels, toestemming te verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft daarom besloten aan [appellant sub 1] een last onder dwangsom op te leggen tot beëindiging van het strijdige gebruik van het voorerf van het perceel als parkeerplaats.

3.    De rechtbank heeft overwogen dat het gebruik van het voorerf als parkeerplaats in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, nu die gronden zijn aan te merken als "voortuin" waarvoor een parkeerverbod gold. Een beroep op het overgangsrecht komt [appellant sub 1] volgens de rechtbank daarom niet toe. Het parkeerverbod in het thans geldende bestemmingsplan geldt volgens de rechtbank slechts voor de gronden die zijn gelegen vóór de voorgevel van het woonhuis, en niet voor de gronden vóór de zijgevel van de naastgelegen garageboxen. Nu de aangelegde parkeerplaats zich voor het overgrote deel bevindt vóór de zijgevel van de garageboxen, is de rechtbank van oordeel dat de last in zoverre verder reikt dan het in het bestemmingsplan opgenomen parkeerverbod. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de besluiten vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de last terecht opgelegd, omdat de aangelegde parkeerplaats, zoals het college ter zitting van de rechtbank heeft beaamd, in elk geval is gesitueerd vóór de voorgevel van de woning van [appellant sub 2] op [locatie 3], de woning gelegen aan de kopse kant van het erf. Het parkeerverbod wordt daardoor overtreden, aldus de rechtbank.

Toetsingskader

4.    De relevante regelgeving is aangehecht in de bijlage bij deze uitspraak.

Belang handhavingsverzoek

5.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [appellant sub 2] geen belang heeft bij handhaving van het parkeerverbod, nu het gebruik van de noodweg is gegarandeerd en niet wordt belemmerd door de parkeerplaats.

5.1.    [appellant sub 2] is eigenaar van de woning aan de kopse kant van het erf en kijkt direct uit op de parkeerplaats. Alleen al hierom heeft [appellant sub 2] belang bij handhaving van het parkeerverbod en is hij belanghebbende in deze procedure.

Het betoog faalt.

Parkeerverbod

6.    [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank een te beperkte uitleg geeft aan artikel 14.5.6 van de planregels van het bestemmingsplan. Het parkeerverbod ziet volgens hen niet alleen op de gronden die direct voor de voorgevel van de woning zijn gelegen, maar ook op de gronden voor de zijgevel van de naast de woning gelegen garageboxen, derhalve op gronden schuin voor de woning. Nu in het bestemmingsplan geen definitie is opgenomen van het begrip ‘voorgevel’ dient het verbod naar hun mening in samenhang te worden gezien met het in artikel 1.69 van de planregels gedefinieerde begrip ‘voorgevelrooilijn’. Bovendien waren de gronden voorheen bestemd tot voortuin, waarvoor eveneens een parkeerverbod gold, aldus [appellanten sub 3] en [appellant sub 2].

6.1.    Op grond van artikel 14.5.6 van het bestemmingsplan is parkeren voor de voorgevel, voor zover er niet geparkeerd wordt voor een garage of carport, niet toegestaan. De parkeerplaats bevindt zich voor een deel op gronden vóór de woning op het perceel. Ter zitting heeft [appellant sub 1] desgevraagd aan de hand van een luchtfoto toegelicht dat de parkeerplaats vanaf het hoekpunt van de woning ongeveer 2,5 m langs de voorgevel van de woning loopt tot het aldaar aanwezige grindbed. [appellant sub 1] betwist niet dat het gebruik van de parkeerplaats in zoverre in strijd is met het verbod van artikel 14.5.6 van het bestemmingsplan. De parkeerplaats bevindt zich voor het resterende deel op de gronden vóór de zijmuur van de naastgelegen garageboxen. De vraag die partijen vooral verdeeld houdt, is of het verbod om te parkeren voor de voorgevel zich tevens uitstrekt tot dat deel van het erf.

6.2.    De betekenis van het begrip ‘voorgevel’ is in het bestemmingsplan niet omschreven. Ook uit de toelichting op het bestemmingsplan en de systematiek van het plan kan geen specifieke betekenis worden afgeleid. Uit de planregels kan verder niet worden afgeleid dat het begrip ‘voorgevellijn’ of het voorgaande bestemmingsplan "Kern Borgharen" betekenis heeft voor de uitleg van de verbodsbepaling van artikel 14.5.6 van de planregels. De rechtbank heeft daarom voor de uitleg van het begrip 'voorgevel' aansluiting kunnen zoeken bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven. Volgens het "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" wordt onder het begrip ‘voorgevel’ de voorkant van een huis verstaan.

Niet in geschil is dat de zijde van de woning van [appellant sub 1] die gericht is naar het binnenerf, de fysieke voorkant, moet worden aangemerkt als de voorgevel van de woning. De hoofdingang bevindt zich aan die kant, net als die van de naastgelegen woningen op [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 2]. De voorgevel van de woning loopt niet verder dan tot het hoekpunt met de zijgevel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het parkeerverbod zich tot hier uitstrekt en niet verder reikt dan tot de direct vóór de voorgevel van de woning op [locatie 1] gelegen gronden. Op grond daarvan heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat bedoeld parkeerverbod geen betrekking heeft op de verder van de voorgevel, ter hoogte van de zijmuur van de garageboxen, gelegen gronden. De zijmuur van de garageboxen behoort niet tot de voorgevel van de woning op [locatie 1], zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de last in dit opzicht te verstrekkend is.

Voor zover [appellanten sub 3] in dit verband nog betogen dat parkeren op de gronden tevens in strijd is met de op het perceel rustende dubbelbestemming "Waarde-Maastrichts Erfgoed" overweegt de Afdeling dat in de betreffende planregels geen parkeerverbod is opgenomen voor percelen met deze bestemming.

Het betoog faalt.

7.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door op de zitting aan de orde te stellen of niet in strijd met het parkeerverbod wordt geparkeerd voor de voorgevel van [locatie 3]. Van een ter zitting gewijzigd standpunt of een aanvullende motivering van het college was geen sprake, nu het college naar aanleiding van de vraagstelling van de rechtbank slechts heeft beaamd dat het verbod ook zo kon worden opgevat. [appellant sub 1] stelt dat hij zich onvoldoende over dit nieuwe standpunt heeft kunnen uitlaten.

7.1.    Reeds in de bezwaarschriften van [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] en ook in hun verweerschriften in beroep wordt gesteld dat wordt geparkeerd vóór de voorgevel van [locatie 1], alsmede die van [locatie 4], [locatie 5], [locatie 2] en [locatie 3]. Ook in de besluiten van 18 juli 2017 wordt het parkeerverbod, aan de hand van de voorgevelrooilijn uit het voorafgaande bestemmingsplan, gekoppeld aan de woning op [locatie 3]. Van een nieuwe invalshoek is derhalve geen sprake. De rechtbank is dan ook niet buiten de omvang van het geding getreden door te beoordelen of sprake is van overtreding van het parkeerverbod ten opzichte van de woning op [locatie 3]. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] ter zitting bij de rechtbank onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt hierover naar voren te brengen.

Het betoog faalt.

8.    [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het parkeren voor de zijmuur van de garageboxen een overtreding van het parkeerverbod oplevert, op grond van de redenering dat de parkeerplaats is gesitueerd voor de voorgevel van de woning op [locatie 3], aan de kopse kant van het erf. Volgens [appellant sub 1] moet het verbod van artikel 14.5.6 van de planregels letterlijk worden gelezen en beperkt worden uitgelegd, nu daarin wordt gesproken over parkeren voor de voorgevel. Volgens hem wordt daarmee in dit geval de voorgevel van de woning op [locatie 1] bedoeld. Indien het parkeerverbod ook van toepassing zou zijn op de woning op [locatie 3], zou in het artikel van de planregels worden gesproken over "een voorgevel", aldus [appellant sub 1].

8.1.    Tussen de parkeerplaats en de woning op [locatie 3] bevinden zich drie verschillende kadastrale percelen met woningen op nummers 58, 56 en 54. De afstand tussen de parkeerplaats voor de zijmuur van de garageboxen en de woning op [locatie 3] bedraagt ongeveer 20 m. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de Afdeling bij een redelijke uitleg van artikel 14.5.6 van de planregels niet worden geoordeeld dat de parkeerplaats van [appellant sub 1] nog is gelegen voor de voorgevel als bedoeld in die bepaling. De tekst van dat artikel biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het parkeerverbod zover strekt, dat het, ongeacht de afstand en het aantal tussenliggende percelen, ziet op iedere voorgevel die in een rechte lijn staat tot de parkeerplaats.

8.2.    Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het parkeren op de gronden voor de zijmuur van de garageboxen in strijd is met het parkeerverbod van artikel 14.5.6 van de planregels, omdat die gronden zijn gelegen voor de voorgevel van de woning op [locatie 3]. Parkeren op die gronden is niet in strijd met het bestemmingsplan, zodat het college niet bevoegd was om tegen dat gebruik handhavend op te treden.

Het betoog slaagt.

Overgangsrecht

9.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ook niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik als parkeerplaats van de gronden voor de voorgevel van [locatie 1]. Volgens hem wordt dit gebruik beschermd door het overgangsrecht, aangezien die gronden al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw als zodanig in gebruik zijn, hetgeen volgens hem was toegestaan op grond van de destijds geldende bestemmingsplannen. Ter onderbouwing verwijst hij naar diverse verklaringen en foto’s uit de jaren 70, 80 en 90 van de vorige eeuw.

9.1.    De parkeerplaats bevindt zich voor ongeveer 2,5 m op gronden voor de voorgevel van de woning op het perceel. Op dat deel van de parkeerplaats kan één auto staan. Uit hetgeen hiervoor onder 6.2 en 8.2 is overwogen, volgt dat het gebruik van de parkeerplaats uitsluitend in zoverre in strijd is met het verbod van artikel 14.5.6 van het bestemmingsplan.

9.2.    [appellant sub 1] beroept zich op de beschermende werking van het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan en van de daaraan voorafgaande bestemmingsplannen.

Het overgangsrecht met betrekking tot het gebruik in artikel 31.2 van het bestemmingsplan, dat in werking is getreden op 1 januari 2013, beschermt het op het tijdstip van inwerkingtreding van dat bestemmingsplan met dit plan strijdige gebruik. Deze bescherming is echter niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan. De rechtbank heeft bij haar oordeel derhalve terecht de regels van het aan het geldende bestemmingsplan voorafgegane bestemmingsplan in aanmerking genomen. Het gaat daarbij om het bestemmingsplan "Kern Borgharen", dat is vastgesteld op 21 november 2000 en op 6 maart 2001 is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Limburg.

9.3.    Op grond van artikel 6.3 van de planvoorschriften van het bestemmingplan "Kern Borgharen" was parkeren op gronden die als voortuin worden aangemerkt niet toegestaan. In artikel 1.48 van de planvoorschriften wordt het begrip ‘voortuin’ gedefinieerd als "de gronden die zijn gelegen tussen de voorgevel(s) van het hoofdgebouw van een woning en de aan de weg gelegen perceelsgrens, met uitzondering van opritten ten behoeve van garages en carports". Een redelijke uitleg van het bestemmingsplan brengt in dit geval met zich dat in ieder geval de gronden die direct voor de voorgevel van de woning van [appellant sub 1] zijn gelegen, moeten worden aangemerkt als voortuin. Op grond van artikel 6.3 van het voorheen geldende bestemmingsplan "Kern Borgharen" was parkeren op die gronden dan ook niet toegestaan. In zoverre is het oordeel van de rechtbank juist.

9.4.    De rechtbank heeft echter niet onderkend dat op grond van het in artikel 23.1 van het bestemmingsplan "Kern Borgharen" neergelegde gebruiksovergangsrecht het gebruik van gronden dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan (hierna: de peildatum) en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Dat is alleen anders als het gebruik in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan. De rechtbank had dan ook moeten beoordelen of het gebruik van de gronden voor de voorgevel als parkeerplaats wordt beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Kern Borgharen".

Het vóór het bestemmingsplan "Kern Borgharen" geldende bestemmingsplan is het "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken Borgharen" uit 1958 (hierna: het uitbreidingsplan). Niet in geschil is dat het uitbreidingsplan het gebruik van de gronden voor de voorgevel als parkeerplaats niet verbiedt. Dat, zoals ter zitting van de Afdeling is gesteld door [appellanten sub 3] en [appellant sub 2], het gebruik als parkeerplaats ook niet uitdrukkelijk was toegestaan in het uitbreidingsplan, doet hieraan niet af. Het uitbreidingsplan bevat geen bepaling die ertoe strekt dat op de gronden voor de woning niet mag worden geparkeerd.

Het voorgaande betekent dat indien op de peildatum de gronden voor de voorgevel van de woning werden gebruikt als parkeerplaats, dit gebruik op grond van het gebruiksovergangsrecht van artikel 23.1 van het bestemmingsplan "Kern Borgharen" was toegestaan. Gelet op de overgelegde foto’s en verklaringen is naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk dat de betrokken gronden al tientallen jaren worden gebruikt voor het parkeren van personenauto's. Aannemelijk is dat dit gebruik ook op de peildatum plaatsvond en daarna is voortgezet. Het gebruik van deze gronden voor het parkeren van personenauto’s was dan ook op grond van het gebruiksovergangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan "Kern Borgharen" toegestaan. Voorts is aannemelijk dat het gebruik als parkeerplaats voor personenauto's na de peildatum is voortgezet en dat dit gebruik op dit deel van de parkeerplaats niet in relevante mate is gewijzigd, zodat dit gebruik ook op grond van het gebruiksovergangsrecht van het geldende bestemmingsplan "Itteren-Borgharen" is toegestaan. Gelet hierop was het college niet bevoegd om tegen het gebruik van de gronden voor de voorgevel als parkeerplaats voor personenauto's handhavend op te treden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Conclusie

10.    Gelet op het voorgaande was het college niet bevoegd om handhavend op te treden tegen het gebruik als parkeerplaats van de gronden die zijn gelegen voor de zijmuur van de garageboxen en evenmin tegen het gebruik als parkeerplaats voor personenauto's van de gronden die zijn gelegen voor de voorgevel van de woning van [appellant sub 1].

11.    Dit betekent dat het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond is en de incidenteel hoger beroepen van [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] ongegrond zijn. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 18 juli 2017 in stand zijn gelaten. Aangezien het college bij de besluiten van 14 december 2016 terecht heeft geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik als parkeerplaats van de gronden die zijn gelegen voor de zijmuur van de garageboxen en tegen het gebruik als parkeerplaats voor personenauto's van de gronden die zijn gelegen voor de voorgevel van de woning van [appellant sub 1], ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de daartegen door [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] gemaakte bezwaren ongegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 18 juli 2017. Daarmee is deze procedure tot een einde gekomen en hoeft het college in deze procedure geen nieuwe besluiten te nemen.

12.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1] in hoger beroep te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de incidenteel hoger beroepen van [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 2] ongegrond;

II.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2018 in zaken nrs. 17/2818 en 17/2819, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van de door de rechtbank vernietigde besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 18 juli 2017 in stand zijn gelaten;

IV.    verklaart de bezwaren van [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 2] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 14 december 2016 ongegrond;

V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de door de rechtbank vernietigde besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 18 juli 2017;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maastricht aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, mr. F.D. van Heijningen en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Helder    w.g. Van Roessel
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

457-908.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen (…),

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].

[…]

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

[…]

Bestemmingsplan Itteren-Borgharen

1.69 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    wonen;

[…];

i.    tuinen, erven en verhardingen;

[…];

m.    parkeervoorzieningen.

[…]

14.5.6 Parkeren

Parkeren voor de voorgevel, voor zover er niet geparkeerd wordt voor een garage of carport, is niet toegestaan.

14.6.3 Parkeren voor de voorgevel

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.5.6 voor het toestaan dat voor de voorgevel geparkeerd wordt mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a.    parkeren voor de voorgevel leidt niet tot stedenbouwkundige bezwaren;

b.    het parkeren kan niet anders gerealiseerd worden.

Artikel 17 Waarde - Maastrichts Erfgoed

17.1 Bestemmingsomschrijving

17.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed.

17.1.2 Onderdelen

De voor 'Waarde - Maastrichts erfgoed' aangewezen gronden kennen de volgende onderverdeling van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed:

a.    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone a' (swr - a): archeologische zone a;

b.    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone b (swr - b)': archeologische zone b;

c.    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone c' (swr - c): archeologische zone c.

31.2 Overgangsrecht gebruik

a.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.    Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.    Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Bestemmingsplan "Kern Borgharen"

1.48. Voortuin

De gronden die zijn gelegen tussen de voorgevel(s) van het hoofdgebouw van een woning en de aan de weg gelegen perceelsgrens, met uitzondering van opritten ten behoeve van garages en carports.

6.3. Nadere eisen

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 18 van deze voorschriften wordt in ieder geval begrepen het parkeren van motorvoertuigen op gronden die als voortuin worden aangemerkt.

Artikel 18. Verboden gebruik van gronden

1. Het is verboden gronden begrepen in dit plan te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen.

2. Burgemeester en Wethouders verlenen van het bepaalde in lid 1. vrijstelling, als strikte toepassing van het voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 23. Overgangsbepalingen met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken

1. Indien ten tijde van het van kracht worden van het plan gronden en bouwwerken worden gebruikt in afwijking van het plan, mag dat gebruik worden voortgezet. Dit geldt niet voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

2. Wijziging van het met het plan bestaande strijdige gebruik van gronden en bouwwerken is toegestaan, indien door die wijziging van het gebruik de afwijking van het plan naar de aard niet wordt vergroot. Dit geldt niet voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.