Uitspraak 201810040/1/A1


Volledige tekst

201810040/1/A1.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Epe,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 november 2018 in zaken nrs. 18/1987, 18/1988 en 18/3854 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Epe.

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2017 heeft het college een dwangsom van € 5.000,00 bij [appellante] ingevorderd.

Bij besluit van 24 januari 2018 heeft het college vier dwangsommen van in totaal € 20.000,00 bij [appellante] ingevorderd.

Bij besluit van 7 maart 2018 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 29 augustus 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 5 juni 2018 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 24 januari 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 november 2018 heeft de rechtbank onder meer de door [appellante] tegen het besluit van 7 maart 2018 en het besluit van 5 juni 2018 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. B.J. Driessen, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer en W.M. van der Burgt, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het college heeft bij besluit van 18 augustus 2016 aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd, waarin is bepaald dat zij het recreatieobject met objectnummer 34, een chalet, op het perceel [locatie] te Epe, niet langer mag laten gebruiken als hoofdverblijf. De dwangsom bedraagt € 5.000,00 per vier weken (of een gedeelte daarvan) met een maximum van € 50.000,00.

[appellante] heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

2.    Bij besluit van 29 augustus 2017 is een dwangsom van € 5.000,00 ingevorderd, omdat volgens het college de last in de periode van 24 april 2017 tot en met 21 mei 2017 is overtreden. Het college heeft dit besluit gebaseerd op een controlerapport van 24 april 2017.

3.    Bij besluit van 24 januari 2018 heeft het college vier dwangsommen van in totaal € 20.000,00 ingevorderd, omdat volgens het college in de periode van 21 augustus 2017 tot en met 31 januari 2018 de bij besluit van 18 augustus 2016 opgelegde last onder dwangsom is overtreden.

Beoordeling van het hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het controlerapport van 24 april 2017, dat ten grondslag ligt aan het bij besluit van 7 maart 2018 in stand gelaten besluit van 29 augustus 2017, niet voldoet aan de eisen die de jurisprudentie daar aan stelt. Daartoe voert hij aan dat niet blijkt in welke taal met de in het object aangetroffen Roemeense personen is gesproken. Voorts is het rapport niet voorzien van een handtekening.

4.1.    Het college heeft toegelicht dat de controleur Duits en Engels spreekt en dat het niet aannemelijk is dat met de aangetroffen Roemeense personen vanwege taalproblemen in het geheel geen communicatie mogelijk zou zijn. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. Voor zover het controlerapport niet is ondertekend, wordt overwogen dat uit het rapport volgt door wie het is opgemaakt en dat door de opsteller van het rapport is gesproken met de Roemeense personen die door hem in het object zijn aangetroffen. [appellante] heeft niet aangevoerd dat dit anders is. Gelet op het door [appellante] aangevoerde wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het door de rechtbank over het controlerapport van 24 april 2017 gegeven oordeel onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

5.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij tegen het bij besluit van 5 juni 2018 in stand gelaten besluit 24 januari 2018 vanwege bijzondere omstandigheden ook gronden mocht aanvoeren die betrekking hebben op het besluit van 18 augustus 2016, tot het opleggen van een last onder dwangsom. Die omstandigheden hebben betrekking op de hoogte van de ingevorderde dwangsommen, waardoor de last als een punitieve sanctie wordt ervaren. Voorts is sprake van selectieve handhaving door het college, die onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd.

5.1.    Zoals de Afdeling in de uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466, heeft overwogen, kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.

Wat [appellante] in hoger beroep heeft betoogd over het in haar ogen selectieve handhavingsbeleid van het college en de proportionaliteit van de opgelegde dwangsom heeft betrekking op de rechtmatigheid van het opleggen van de last onder dwangsom. De gestelde omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder dat deze nopen tot een beoordeling van de rechtmatigheid van het dwangsombesluit in deze procedure.

Het betoog faalt.

6.    [appellante] heeft haar grond, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het besluit van 29 augustus 2017 niet ook mocht onderbouwen met een verwijzing naar controles van ná 24 april 2017, ter zitting ingetrokken.

Conclusie en slot

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

776.