Uitspraak 201806761/1/R3


Volledige tekst

201806761/1/R3.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Schatzenburg B.V. en anderen, gevestigd respectievelijk wonend te Franeker, gemeente Waadhoeke,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2018 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) krachtens de Ontgrondingenwet vergunning verleend aan GrondNet B.V. voor het ontgronden van de percelen kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummers 1787, 1788 en 1922.

Tegen dit besluit hebben Schatzenburg B.V. en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Schatzenburg B.V. en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2019, waar Schatzenburg B.V. en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J. Oosterwijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De ontgrondingsvergunning is verleend voor de ontgronding van de percelen kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummers 1787, 1788 en 1922 (hierna: de ontgrondingslocatie). De ontgronding was al uitgevoerd. In de vergunning staat - kort samengevat - dat vergunning wordt verleend voor het ontgronden van de bodem onder de geluidswal gelegen langs de zuidzijde van vakantiepark Waadhoeke-Resort. De geluidswal dient om het verkeerslawaai van met name de A31 te beperken. Het doel van de ontgronding is het verkrijgen van gebiedseigen bodemmateriaal voor de afdekking van de geluidswal. Voor de aanleg van de geluidswal na de ontgronding is door het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Menameradiel (thans: gemeente Waadhoeke) een aanlegvergunning verleend.

2.    Schatzenburg B.V. en anderen zijn gevestigd respectievelijk wonen aan de Harlingerweg 3B te Franeker. Het voornaamste bezwaar van Schatzenburg B.V. en anderen is dat het college in de ontgrondingsvergunning ten onrechte niet de gemiddelde maaiveldhoogte heeft opgenomen.

Toetsingskader

3.    In deze procedure staat, gelet op de aangevoerde beroepsgronden en artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, ter beoordeling of het college bij afweging van alle bij de ontgronding betrokken belangen de ontgrondingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

Aanvraag ontgrondingsvergunning

4.    Schatzenburg B.V. en anderen voeren aan dat Geluidswal B.V. eigenaar is van de percelen kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummers 1787, 1788 en 1922 en 1924. Volgens hen is ten onrechte het perceel kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummer 1924 niet in de aanvraag voor de ontgrondingsvergunning opgenomen.

4.1.    Het college stelt dat het perceel kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummer 1924 niet is genoemd in de aanvraag van de ontgrondingsvergunning en dat de ontgrondingsvergunning is verleend op basis van de aanvraag. Daarbij stelt het college dat het hem in beginsel niet vrij staat om van de aanvraag af te wijken.

4.2.    Uit het stelsel van de Ontgrondingenwet volgt dat het bevoegde gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. De Afdeling stelt vast dat de aanvraag voor de ontgrondingsvergunning is ingediend door GrondNet B.V. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat in de aanvraag van de omgevingsvergunning de percelen kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummers 1787, 1788 en 1922 zijn genoemd als te ontgronden percelen en dat het perceel kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummer 1924 niet is genoemd in de aanvraag van de omgevingsvergunning. Het ontbreken van het bedoelde perceel in de aanvraag en in het besluit kan het college niet worden verweten en komt voor rekening en risico van de aanvrager van de verleende vergunning.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen Schatzenburg B.V. en anderen betogen geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit tot verlening van de gevraagde ontgrondingsvergunning dient te worden vernietigd vanwege het ontbreken van de vermelding van het bedoelde perceel. Het betoog faalt.

4.3.    De Afdeling overweegt ten overvloede dat voor zover Schatzenburg B.V. en anderen vrezen dat het college handhavend zal optreden wegens het ontbreken van het perceel kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummer 1924 in de bestreden ontgrondingsvergunning, het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat het met het verlenen van de ontgrondingsvergunning de intentie had om de inmiddels uitgevoerde ontgronding te legaliseren en dat de enkele omstandigheid dat het perceel kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummer 1924 niet is genoemd in de ontgrondingsvergunning op zichzelf geen aanleiding geeft om daarop te gaan handhaven. De Afdeling tekent hierbij aan dat een dergelijke mededeling ter zitting van het college onverlet laat dat derden mogelijk wel om handhaving kunnen verzoeken, omdat voor het perceel kadastraal bekend als gemeente Beetgum, sectie E, nummer 1924 ten onrechte geen ontgrondingsvergunning is verleend, zodat gelet daarop alsnog voor dat perceel een ontgrondingsvergunning zou moeten worden aangevraagd.

Maaiveldhoogte

5.    Schatzenburg B.V. en anderen voeren aan dat het college voor de toegestane ontgronding ten onrechte uit is gegaan van een gemiddelde maaiveldhoogte van +0,65 m NAP. Zij verwijzen daarbij naar het deskundigenrapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) van 22 september 2015 waarin is geconcludeerd dat de oorspronkelijke maaiveldhoogte van de gedempte waterpartij op -0,52 m NAP ligt. Genoemd deskundigenrapport is uitgebracht in het kader van een beroepsprocedure met betrekking tot een last onder bestuursdwang om de uitgevoerde ontgronding ongedaan te maken. Volgens Schatzenburg B.V. en anderen negeert het college opnieuw de bevindingen van de StAB. Schatzenburg B.V. en anderen vrezen dat als de ontgrondingsvergunning met de genoemde maaiveldhoogte van +0,65 m NAP onherroepelijk wordt, de eigenaar van de gronden van de ontgrondingslocatie mogelijk wordt geconfronteerd met handhavingsacties van de gemeente, de provincie en het waterschap.

5.1.    Het college stelt dat naar aanleiding van de zienswijzen de tekst van een van de voorschriften van de ontgrondingsvergunning is gewijzigd. In het ontwerpbesluit was het voorschrift opgenomen dat uit is gegaan van een maaiveldhoogte van +0,65 m NAP. Het college stelt dat naar aanleiding van de zienswijzen is besloten om de maaiveldhoogte, zoals die volgens de berekeningen van het college aan het begin van de ontgronding aanwezig was, niet als voorschrift in de ontgrondingsvergunning op te nemen. Het college stelt dat in plaats daarvan er voor is gekozen om in het voorschrift op te nemen dat uit wordt gegaan van de maaiveldhoogte zoals die aanwezig was toen de ontgronding begon. Het college stelt dat er tussen alle betrokkenen geen verschil van mening bestaat over dit uitgangspunt. Daarnaast stelt het college dat deze formulering ook aansluit bij artikel 1, lid 10, van de Ontgrondingenverordening Friesland.

5.2.    Artikel 1, lid 10, van de Ontgrondingsverordening Friesland luidt: "Maaiveld: de gemiddelde hoogteligging van de gronden ter plaatse van en direct grenzend aan een voorgenomen ontgronding."

Voorschrift 2 van de ontgrondingsvergunning luidt: "De ontgronding mag niet dieper zijn/worden uitgevoerd dan 0,5 meter beneden het maaiveld. Voor de toepassing van dit voorschrift verstaan wij onder ‘het maaiveld’ de gemiddelde hoogteligging van de gronden ter plaatse van en direct grenzend aan de geluidswal".

5.3.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat de keuze om in de ontgrondingsvergunning geen gemiddelde maaiveldhoogte op te nemen is ingegeven door het oogmerk om de in 2008 ten behoeve van de geluidswal al uitgevoerde ontgronding door middel van de bestreden ontgrondingsvergunning alsnog te legaliseren. Gelet hierop is volgens het college de oorspronkelijke maaiveldhoogte niet langer relevant, omdat hiermee uiteindelijk de feitelijk aanwezige situatie is vergund. De Afdeling acht dit onder de genoemde omstandigheden en mede in aanmerking genomen de in artikel 1, lid 10, van de Ontgrondingenverordening Friesland opgenomen formulering van het begrip maaiveld niet onredelijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ten aanzien van de vrees van Schatzenburg B.V. en anderen dat daarop mogelijk zal worden gehandhaafd, het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat er geen aanleiding is om op grond van de thans bestreden ontgrondingsvergunning tegen de feitelijk aanwezige situatie, wat de reeds uitgevoerde ontgronding betreft, handhavend op te treden.

Gelet op het vorenstaande heeft het college met betrekking tot de toegestane ontgronding in relatie tot de maaiveldhoogte in redelijkheid voorschrift 2 aan de ontgrondingsvergunning kunnen verbinden.

Het betoog faalt.

Milieueffectrapportage

6.    Schatzenburg B.V. en anderen wijzen op een zinsnede in een brief van de FUMO van 25 september 2018 waarin het volgende staat: "Dit in verband met een mogelijke (dreigende) verontreiniging van het grondwater ter plaatse". Volgens hen staat deze zinsnede haaks op wat er in de bestreden ontgrondingsvergunning staat over de milieueffectrapportage, namelijk dat de uitgevoerde ontgronding geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft, wat volgens Schatzenburg B.V. en anderen onjuist is.

6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de vergunde ontgronding de drempelwaarde van onderdeel C, categorie 16.1 en onderdeel D, categorie 16.1 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage niet overschrijdt. Volgens het college heeft de vergunde ontgronding ook geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

6.2.    Ter beoordeling staat of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontgronding geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft en dat dientengevolge geen milieueffectrapportage dan wel een milieueffectrapportage-beoordeling is vereist.

Onder de paragraaf "milieueffectrapportage" van het bestreden besluit heeft het college geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan door de ontgronding. Ter zitting hebben Schatzenburg B.V. en anderen desgevraagd hun vrees uitgesproken dat er verontreinigde grond in de geluidswal zit en dat er gelet daarop belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Daarbij hebben Schatzenburg B.V. en anderen toegelicht dat voor de aanleg van de geluidswal niet alleen gebruik is gemaakt van de grond die met de ontgronding is afgegraven waarop de bestreden ontgrondingsvergunning ziet, maar daarnaast ook grond in de geluidswal is toegepast die afkomstig is van een nabijgelegen industrieterrein. Ten aanzien van de vrees van verontreiniging van de in de geluidswal toegepaste grond heeft het college ter zitting toegelicht dat er ter plaatse van de geluidswal een monitoringsstelsel met peilbuizen is aangelegd en dat in zoverre nog niet is gebleken van verontreiniging van de toegepaste grond. Daarbij heeft het college te kennen gegeven dat eventuele verontreiniging van in de geluidswal toegepaste grond los staat van de ontgronding waarop het thans bestreden besluit ziet. Besluiten omtrent eventuele verontreiniging van grond in de geluidswal zullen mogelijk door de gemeente Waadhoeke in het kader van het Besluit bodemkwaliteit worden genomen. De bestreden ontgrondingsvergunning ziet alleen op het afgraven van grond tot 0,5 m diep op de ontgrondingslocatie. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er door de ontgronding geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan die het opstellen van een milieueffectrapport of van een milieueffectrapportage-beoordeling noodzakelijk maken.

Het betoog faalt.

Aanlegvergunning

7.    Schatzenburg B.V. en anderen stellen dat de aanlegvergunning van 29 januari 2008 voor de aanleg van een aarden geluidswal, gelegen tussen recreatiepark Waadhoek Resort en de A31, die centraal stond in de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2348, niet overeenkomt met de bestreden ontgrondingsvergunning.

7.1.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat de verleende aanlegvergunning betrekking heeft op de aanleg van de geluidswal en dat de bestreden ontgrondingsvergunning ziet op de ontgronding van de gronden onder de geluidswal. De Afdeling is met het college van oordeel dat het bij de ontgronding, voorafgaand aan de aanleg van de geluidswal, en de aanleg van de geluidswal zelf om verschillende vergunningplichtige activiteiten gaat. In de thans voorliggende zaak gaat het uitsluitend over de toestemming voor  het afgraven van gronden tot 0,5 m diep en niet over het aanleggen van de geluidswal, waarop de in de verleende aanlegvergunning gegeven toestemming ziet. Reeds hierom faalt het betoog van Schatzenburg B.V. en anderen. Voor zover zij ter zitting de vrees hebben uitgesproken over eventueel in de geluidswal aanwezige vervuilde grond, ziet dit aspect niet op de bestreden ontgrondingsvergunning maar op de aanlegvergunning van de geluidswal. De aanlegvergunning ligt in deze procedure niet voor.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

159-867.