Uitspraak 201901727/3/R3


Volledige tekst

201901727/3/R3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Oegstgeest, en anderen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2019 heeft het college het wijzigingsplan "Oranje Nassau, wijzigingsplan Duivenvoordestraat, maatschappelijke voorzieningen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben  [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bogor Projectontwikkeling B.V. heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 augustus 2019, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, en M.H.J. Verrijn Stuart, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting Bogor Projectontwikkeling, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en [gemachtigde B], en [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het wijzigingsplan maakt de bouw van een zorgcomplex voor dementerende ouderen mogelijk. Het zorgcomplex bestaat uit 20 appartementen. [verzoeker] en anderen wonen in de directe nabijheid van het plangebied.

3.    De wijzigingsbevoegdheid, op basis waarvan het wijzigingsplan is vastgesteld, vindt zijn grondslag in artikel 9, vierde lid, van de planregels van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" dat is vastgesteld op 23 oktober 2008 (hierna: het moederplan).

4.    [verzoeker] en anderen stellen dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Zij voeren onder meer aan dat niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan, omdat op 8 november 2016 al een wijzigingsplan is opgesteld dat voorziet in 50 grondgebonden woningen. De wijzigingsregels laten volgens [verzoeker] en anderen niet toe dat daarnaast wordt voorzien in een zorgcomplex dat bestaat uit 20 appartementen. Zij voeren aan dat dit ook blijkt uit rechtsoverweging 2.6.3 van de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL0719. Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat een zorgappartement geen woning is, stellen [verzoeker] en anderen dat zorgappartementen voldoen aan de definitie van ‘woning’ in het moederplan.

[verzoeker] en anderen voeren verder aan dat het college in de inspraakprocedure die heeft geleid tot de vaststelling van het moederplan, heeft toegezegd dat maximaal 14 zorgappartementen zullen worden gerealiseerd. Zij betogen dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met deze toezegging, zodat het vertrouwensbeginsel is geschonden.

Verder voeren [verzoeker] en anderen aan dat het wijzigingsplan, mede gelet op het bepaalde in artikel 9, vierde lid, aanhef en onder j, van de planregels van het moederplan, voorziet in te weinig parkeerplaatsen.

4.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat wel is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Hiertoe stelt het dat een zorgappartement geen woning is. Het is volgens het college altijd de bedoeling geweest om 50 woningen te realiseren en daarnaast een maatschappelijke voorziening die is bedoeld voor de huisvesting van demente ouderen.

Met betrekking tot het betoog dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, stelt het college dat de raad bij de vaststelling van het moederplan de keuze heeft gemaakt om het maximale aantal zorgappartementen niet te beperkten tot 14. Daardoor acht het college zich niet meer gebonden aan zijn toezegging dat maximaal 14 zorgappartementen zullen worden gerealiseerd.

Wat het aspect parkeren betreft, stelt het college dat de parkeernormen die het CROW hanteert, in dit geval naar beneden kunnen worden bijgesteld, omdat het een goede motivering heeft gegeven voor het afwijken van de maximale parkeernorm die het CROW hanteert voor verpleeg- en verzorgingstehuizen.

4.2.    Artikel 1, aanhef en onder 62, van de planregels van het moederplan luidt: "In deze regels wordt verstaan onder woning: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvestiging van één huishouden."

Artikel 9, vierde lid, luidt, voor zover relevant;

"Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de bestemming te wijzigen naar de bestemming "Wonen", "Maatschappelijk", "Verkeer", "Water" en "Groen - 1" onder de volgende voorwaarden:

a. het gezamenlijke aantal grondgebonden woningen bedraagt maximaal 50;

b. er mag alleen grondgebonden, aaneengebouwde, twee-aan-een of vrijstaande woonbebouwing worden gerealiseerd;

c. de woningen dienen in maximaal twee lagen met kap gerealiseerd te worden;

d. de goothoogte van de woning mag niet meer dan 6 m bedragen;

e. de nokhoogte van de woningen mag niet meer dan 10 m bedragen;

f. er dient maximaal 1000 m2 gereserveerd te worden ten behoeve van een maatschappelijke voorziening die uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van dementerende ouderen;

[…];

h. de bouwhoogte van de maatschappelijke voorziening mag niet meer dan 10 m bedragen;

[…];

j. het gemiddelde aantal parkeerplaatsen per woning mag niet minder dan 2 bedragen, met dien verstande dat bij vrijstaande en twee-aan-een woningen geldt dat per woning ten minste één parkeerplaats op eigen erf dient te worden gerealiseerd en in stand gehouden;

[…]."

4.3.     Op de verbeelding van het wijzigingsplan is aan het grootste gedeelte van het plangebied de bestemming "Maatschappelijk" toegekend.

Artikel 2, van de planregels van het wijzigingsplan luidt: "De voorschriften van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat uitsluitend ten behoeve van dit wijzigingsplan, tevens de volgende regels van toepassing zijn:

a. uitsluitend een maatschappelijke voorziening met maximaal 20 eenpersoons zorgappartementen is toegestaan, die is bedoeld voor de huisvesting van dementerende ouderen;

[…];

d. aan artikel 17 van het bestemmingsplan het volgende wordt toegevoegd:

Lid 6 Parkeren

a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van de huisvesting van dementerende ouderen wordt slechts verleend met inachtneming van het volgende:

1. binnen het plangebied moeten minimaal 10 parkeerplaatsen worden gerealiseerd."

4.4.    De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de tekst van artikel 9, vierde lid, van de planregels van het moederplan volgt dat de wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid biedt om maximaal 50 grondgebonden woningen te realiseren. Door toevoeging van 20 zorgappartementen in het voorliggende wijzigingsplan worden feitelijk 70 woningen gerealiseerd, omdat op 8 november 2016 al een wijzigingsplan is opgesteld dat voorziet in 50 grondgebonden woningen. In rechtsoverweging 2.6.3 van de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2010 staat: "Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de raad beoogd om niet slechts het te realiseren aantal grondgebonden woningen, maar het totale aantal, inclusief de niet-grondgebonden woningen tot 50 te beperken."

De voorzieningenrechter overweegt dat het vastgestelde wijzigingsplan niet in overeenstemming is met artikel 9, vierde lid, van de planregels. Het standpunt van het college dat een zorgappartement geen woning is, volgt de voorzieningenrechter niet. Hiertoe wordt overwogen dat een zorgappartement voldoet aan de definitie van woning in artikel 1, aanhef en onder 62, van de planregels van het moederplan. Het standpunt van het college en Bogor Projectontwikkeling dat de wijzigingsvoorwaarden over woningen niet van toepassing zijn bij wijziging van de bestemming naar de bestemming "Maatschappelijk" en dat een andere uitleg van artikel 9, vierde lid, niet mogelijk zou zijn, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist. Daartoe overweegt de voorzitter dat indien er eerder 30 grondgebonden woningen zouden zijn gerealiseerd in plaats van 50, nu een zorgcomplex zou kunnen worden gerealiseerd dat voldoet aan artikel 9, vierde lid, aanhef en onder f, van de planregels van het moederplan en dat bestaat uit 20 woningen. Een wijziging van de bestemming is dus mogelijk met inachtneming van alle wijzigingsvoorwaarden in artikel 9, vierde lid, van de planregels van het moederplan.

4.5.    Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het bestreden besluit in stand kan blijven. In verband hiermee acht hij, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, gronden aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening.

5.    De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en zal bij wijze van voorlopige voorziening het besluit tot vaststelling van het plan schorsen.

6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest van 15 januari 2019 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Oranje Nassau, wijzigingsplan Duivenvoordestraat, maatschappelijke voorzieningen";

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Priem
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2019

646.