Uitspraak 201800716/1/R3


Volledige tekst

201800716/1/R3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], wonend te Holten, gemeente Rijssen-Holten (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    [appellant sub 2A], thans zijn rechtsopvolger [appellante sub 2B], wonend te [woonplaats],

3.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Holten, gemeente Rijssen-Holten,

4.    [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

appellanten,

en

de raad van de gemeente Rijssen-Holten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Holten, Brandgangen de Borkeld" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbenden A] en [belanghebbenden B] en Stichting Concordia, Stichting Personeelsfonds voor het Vervoerwezen en Stichting Recreatiebelangen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellante sub 2B], vertegenwoordigd door mr. S.D. van Reenen, rechtsbijstandverlener te Amsterdam,  [appellanten sub 3] en [appellant sub 4], allen bijgestaan door voornoemde mr. S.D. van Reenen, en de raad, vertegenwoordigd door R. Burger, A. Brinkhuis-Kelder en M. Dijkstra, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Stichting Concordia, Stichting Personeelsfonds voor het Vervoerwezen, Stichting Recreatiebelangen en [belanghebbende C], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het verblijfsrecreatieterrein De Borkeld is een bosgebied waarin circa 500 recreatiewoningen van particuliere eigenaren liggen. Met dit plan beoogt de raad te voorzien in een stelsel van verbindingswegen en brandgangen om daarmee de toegankelijkheid van het gebied voor hulpdiensten te verbeteren. Hiertoe wordt de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" die aan de gronden is toegekend op de plekken waar de paden worden verbreed of moeten worden aangelegd, gewijzigd naar de bestemmingen "Verkeer - Brandgang" en "Verkeer - Toegangspad".

2.    [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 1]. Hij kan zich met name niet vinden in de brandgangen die door de raad brandgangen A en B worden genoemd. Hiertoe betoogt hij onder meer dat aan een onevenredig groot deel van zijn perceel de bestemming "Verkeer - Brandgang" is toegekend.

3.    [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] zijn allen eigenaar van een perceel binnen het plangebied. Zij kunnen zich niet vinden in de verbindingspaden en brandgangen die met het plan mogelijk zijn gemaakt. [appellanten sub 3] kunnen zich verder niet vinden in de brandgang die door de raad brandgang E wordt genoemd.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Nut en noodzaak

5.    [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] voeren aan dat de raad met dit plan niet nut en noodzaak van het aanleggen van brandgangen heeft aangetoond. Hiertoe wijzen zij erop dat er een tweetal onderzoeken is gedaan naar eventuele maatregelen die de brandveiligheid van De Borkeld kunnen verbeteren, waarbij het tweede onderzoek aangaf dat de in het eerdere onderzoek voorgestelde maatregelen niet voldoende waren. Uiteindelijk is toch gekozen voor de in het eerste onderzoek voorgestelde maatregelen omdat de betere optie 5,3 miljoen euro zou gaan kosten. Gelet hierop is er volgens [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] voor een invulling van het plan gekozen waarvan vaststaat dat die ontoereikend is.

Verder voeren [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] aan dat de raad met dit plan de brandveiligheid van het gebied wil verbeteren,  maar dat dit element volledig los staat van de ruimtelijke ordening waarvoor een bestemmingsplan dient. Vluchtwegen zouden eerder in een vluchtplan moeten staan dat is opgesteld door de brandweer en politie en niet in een bestemmingsplan, aldus [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B].

[appellant sub 1] voert aan dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom het noodzakelijk is om brandgangen aan te leggen en om toegangspaden te verbreden in De Borkeld. Hiertoe voert hij aan dat zijn perceel voldoende bereikbaar is voor hulpdiensten en dat daarom kan worden volstaan met specifieke maatregelen.

Daarnaast is het volgens hem niet waarschijnlijk dat de brandweerauto in geval van brand het bos in zal rijden maar dat er gebruik gemaakt zal worden van gekoppelde slangen om de brand te bestrijden.

[appellant sub 1] betoogt verder dat het beoogde doel van de raad met het plan om door middel van brandgangen een obstakelvrije doorgang te realiseren, wordt belemmerd door de mogelijkheid voor eigenaren van gronden om de brandgangen af te sluiten met een hek. Als gevolg hiervan staan zowel de hulpdiensten als vluchtende bewoners voor een gesloten hek in geval van een calamiteit.

5.1.    De raad stelt ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] dat er in het kader van de brandveiligheid twee onderzoeken zijn verricht waarvan het laatste rapport, "Notitie Brandveiligheid De Borkeld" van Bureau Falck van 9 december 2010 (hierna: de notitie brandveiligheid), aan het plan ten grondslag is gelegd. Uit deze notitie kan volgens de raad worden afgeleid dat er in het recreatiepark De Borkeld ten tijde van het onderzoek niet aan het gewenste brandveiligheidsniveau werd voldaan en dat er overeenkomstig de aanbevelingen maatregelen nodig waren, waaronder het aanleggen van brandgangen. Hiermee zijn het nut en de noodzaak van het plan volgens de raad voldoende aangetoond.

Wat betreft het betoog van [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] dat de raad voor een alternatief gekozen zou hebben dat in de notitie brandveiligheid als onvoldoende zou zijn bestempeld, stelt de raad zich op het standpunt dat daarvan geen sprake is. Met dit plan wordt volgens de raad uitvoering gegeven aan de aanbevelingen die zijn genoemd in de notitie brandveiligheid.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat de brandgangen ter hoogte van zijn perceel niet noodzakelijk zijn om de toegankelijkheid voor de hulpdiensten te verbeteren, heeft de raad zich in de nota van zienswijzen "Ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Holten, Brandgangen de Borkeld" van oktober 2017 (hierna: de nota van zienswijzen) op het standpunt gesteld dat brandgang B niet alleen noodzakelijk is voor het vergroten van de bereikbaarheid van de percelen van [appellant sub 1] maar ook om een verbinding te creëren tussen het toegangspad vanaf de Vianenweg met een ander toegangspad. Het gaat daarbij niet alleen om het voorkomen van tegengestelde verkeersbewegingen maar ook om het bieden van een extra vluchtroute als er door een natuurbrand niet kan worden gevlucht via de normale toegangsweg. Daarnaast is brandgang B volgens de raad nodig vanwege het doodlopen van de toegangsweg die Vianenweg 20, 21, 21A, 22 en 22A t/m D ontsluit.

Het gebruik van uitsluitend brandslangen is binnen het gebied geen adequate oplossing volgens de raad. Bij dit stelsel van brandgangen hoort een brandweerwagen met een eigen watervoorraad die snel kan worden ingezet.

Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de mogelijkheid om hekken te plaatsen ter hoogte van de brandgangen in de weg staat aan de vrije doorgang van die brandgangen, stelt de raad zich op het standpunt dat afsluiting van brandgangen - welke mogelijkheid juist geboden wordt aan eigenaren/bewoners - geen probleem kan opleveren omdat de hulpdiensten beschikken over de universele sleutel.

5.2.    De Afdeling overweegt ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] dat de raad in paragraaf 3.2 en 3.3 van de plantoelichting inzichtelijk heeft gemaakt waarom het noodzakelijk is om met dit plan te voorzien in een stelsel van met elkaar verbonden brandgangen, met gebruikmaking van reeds bestaande wegen en paden, binnen recreatiegebied De Borkeld. Daartoe verwijst de raad allereerst naar de notitie brandveiligheid waarin is geconcludeerd dat er de afgelopen jaren al het een en ander is gedaan om de brandveiligheid van het gebied te verbeteren maar dat dit niet tot het gewenste brandveiligheidsniveau heeft geleid. Om dit brandveiligheidsniveau wel te bereiken worden er in de notitie een aantal aanbevelingen gedaan waaronder het verbreden van toegangspaden en het aanleggen van verbindingspaden en keerlussen. Met deze maatregelen wordt het gebied volgens de notitie brandveiligheid beter bereikbaar voor hulpdiensten en daarnaast kan het gebied gemakkelijker ontvlucht worden in geval van een calamiteit. De raad wijst verder op het advies van de brandweer Twente van 11 januari 2017 (hierna: het advies van de brandweer). Daarin wordt het belang van brandgangen bevestigd en wordt aangegeven dat brandgangen cruciaal zijn voor de brandveiligheid en voor het veilig kunnen optreden van de brandweer op het recreatieterrein. Ook staat in het advies van de brandweer dat de brandgangen tussen de bestaande doodlopende paden van belang zijn om de bereikbaarheid voor de hulpdiensten te verbeteren.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op basis van de voornoemde notitie en het advies van de brandweer in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de brandveiligheid binnen recreatiegebied De Borkeld niet voldoende is en dit samenhangende stelsel van brandgangen noodzakelijk is om het vereiste brandveiligheidsniveau binnen dat recreatiegebied te bereiken. [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de brandgangen naar omvang en ligging ongeschikt zijn om de bereikbaarheid van het gebied voor hulpdiensten te vergroten.

Voor zover [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] hebben betoogd dat de raad ten onrechte voor een alternatief heeft gekozen waarvan uit een tweede onderzoek is gebleken dat dat alternatief niet voldoende is, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft ter zitting gewezen op een rapport van Bureau Takkenkamp van februari 2011 waarin een plan van aanpak is opgenomen voor de grondverwerving die ten behoeve van de verwezenlijking van het plan noodzakelijk zou kunnen zijn. Uiteindelijk heeft de gemeente niet gekozen voor de optie uit dat rapport om het eigendom van alle toegangspaden in het gebied te verkrijgen, maar voor een variant waarbij alleen het eigendom van de brandgangen wordt verworven indien de eigenaren van de betreffende percelen niet willen meewerken aan de realisering van die brandgangen. Naar het oordeel van de Afdeling valt niet in te zien dat de keuze van de raad tot het oordeel moet leiden dat nut en noodzaak van dit plan onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt.

Wat betreft het betoog van [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] dat brandgangen niet thuishoren in een bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat met het toekennen van de bestemming "Verkeer - Brandgang" wordt voorzien in onverharde en semi-verharde wegen en paden die in geval van een calamiteit door hulpdiensten kunnen worden gebruikt en tevens kunnen dienen ter ontvluchting van aanliggende percelen bij een calamiteit. Niet valt in te zien waarom het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening eraan in de weg staat om voor de brandgangen een specifieke bestemming op te nemen.

Gelet op het voorgaande is door [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de keuze van de raad om brandgangen aan te leggen op het recreatieterrein niet zou bijdragen aan de doelstelling van de raad om het terrein brandveiliger en toegankelijker te maken voor de hulpdiensten. Het betoog faalt.

5.3.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de brandgangen ter hoogte van zijn percelen niet noodzakelijk zijn omdat deze percelen al toegankelijk zijn voor hulpdiensten, overweegt de Afdeling dat de raad in de plantoelichting heeft aangegeven dat de brandgangen van belang zijn om een aantal doodlopende toegangspaden met elkaar te verbinden om zodoende de bereikbaarheid van het gehele gebied te vergroten. De omstandigheid dat de percelen van [appellant sub 1] op zichzelf al voldoende bereikbaar zijn, doet niet af aan de gerechtvaardigde wens van de raad om met dit plan de bereikbaarheid en brandveiligheid van het gehele recreatiegebied te vergroten.

Voor zover [appellant sub 1] heeft gesteld dat het niet waarschijnlijk is dat de brandweerauto in geval van brand het bos in zal rijden, maar dat er gebruik gemaakt zal worden van gekoppelde slangen om de brand te bestrijden, overweegt de Afdeling als volgt. In het advies van de brandweer staat dat de bereikbaarheid in De Borkeld sterk wordt verbeterd door het realiseren van de voorgestelde brandgangen. In combinatie met de reeds aangeschafte tankwagen zorgt dat volgens het advies voor een sterke verbetering van de bestrijdbaarheid van calamiteiten binnen het gebied. De tankwagen is aangeschaft met het oog op de beperkingen in de bluswatervoorzieningen in het gebied. Niet valt in te zien dat de raad zich niet op dit advies heeft mogen baseren.

Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat het plaatsen van hekwerken voor de brandgangen eraan in de weg staat dat het recreatiegebied toegankelijker wordt voor hulpdiensten en dat de brandgangen gebruikt kunnen worden door vluchtende bewoners van het gebied, overweegt de Afdeling dat de raad in artikel 4, leden 4.2.1 en 4.3.2, van de planregels een omgevingsvergunningplicht heeft opgenomen voor het plaatsen van te openen hekwerken. Een omgevingsvergunning voor het plaatsen van dergelijke hekwerken kan ingevolge die planregeling pas worden verleend indien geen onevenredige aantasting ontstaat van de bereikbaarheid van het gebied en de aangrenzende percelen voor hulpdiensten en ontvluchting. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met deze planregeling de toegang voor hulpdiensten en de mogelijkheid tot ontvluchting voldoende geborgd.

De betogen falen.

5.4.    In het navolgende wordt ingegaan op de vraag of de raad de keuze voor de concrete locatie van de brandgangen in het licht van het daarover aangevoerde, in redelijkheid heeft kunnen maken.

Erfafscheidingen/hekken

6.    [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] vrezen dat als gevolg van het bestemmingsplan openbare toegangspaden zullen ontstaan op een gedeelte van hun percelen. Hiertoe wijzen zij erop dat het pas na verlening van een omgevingsvergunning mogelijk is om de toegangspaden/brandgangen af te sluiten met een hek.

[appellant sub 1] heeft er ter zitting op gewezen dat eigenaren in beginsel het recht moeten hebben om hun erf af te kunnen scheiden. Door in het bestemmingsplan een vergunningplicht op te nemen voor het plaatsen van hekken wordt hieraan volgens hem onevenredig afbreuk gedaan. Daarnaast vreest hij dat de brandgangen als openbare weg gebruikt zullen worden en dat hij als gevolg daarvan hinder zal ondervinden.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het ontstaan van een openbaar pad voldoende kan worden tegengegaan door het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk. Daarvoor is volgens de raad van belang dat het toetsingskader voor die vergunning slechts ziet op de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de ruimtelijke kwaliteit. Het college kan aanvragen die daaraan voldoen niet weigeren.

6.2.    Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt:

"De voor Verkeer - Brandgang aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. onverharde en semi-verharde wegen en paden die in geval van een calamiteit door hulpdiensten kunnen worden gebruikt en tevens kunnen dienen ter ontvluchting van aanliggende percelen bij een calamiteit, met een minimale breedte van 3,5 meter en een obstakelvrije hoogte van minimaal 4 meter;

[…]

waarbij de inrichting is gericht op ontvluchten bij calamiteiten en/of toegang voor hulpdiensten."

Lid 4.2 van dat artikel luidt:

"Op de tot Verkeer - Brandgang  aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht."

Lid 4.3.1 van dat artikel luidt:

"Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen van te openen hekwerken, niet zijnde vaste erfafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter."

Lid 4.3.2 van dat artikel luidt:

"Een in lid 4.3.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

a. de bereikbaarheid van het (achterliggende) gebied en/of de aangrenzende percelen voor hulpdiensten en/of ontvluchting;

b. de in het gebied aanwezige ruimtelijke kwaliteit."

6.3.    De Afdeling overweegt dat de raad in artikel 4, lid 4.2, van de planregels een verbod heeft opgenomen om op de voor "Verkeer - Brandgang" aangewezen gronden bouwwerken op te richten. In de plantoelichting is hierover opgemerkt dat het van belang is dat op de gronden met de bestemming "Verkeer - Brandgang" brandgangen kunnen worden aangelegd, zodat hulpdiensten bij eventuele calamiteiten makkelijk het gebied in of uit kunnen en dat de brandgangen bij calamiteiten ook als vluchtroute gebruikt kunnen worden. Om te waarborgen dat deze brandgangen daadwerkelijk gebruikt kunnen worden in het geval van calamiteiten heeft de raad in artikel 4, leden 4.3.1 en 4.3.2, van de planregels een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het plaatsen van hekwerken. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bereikbaarheid van het gebied of de aangrenzende percelen voor de hulpdiensten en voor ontvluchting en geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de bereikbaarheid van het gebied voldoende is gewaarborgd wanneer het hek door de brandweer geopend kan worden met een universele sleutel. Verder zijn er volgens de raad geen belemmeringen voor verlening van een omgevingsvergunning. Er is volgens de raad dan ook geen sprake van een onevenredige aantasting van de belangen van de perceeleigenaren.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het met het oog op de brandveiligheid noodzakelijk is om in artikel 4 een verbod met afwijkingsbevoegdheid op te nemen en zodoende de toegankelijkheid voor hulpdiensten te garanderen. Daarbij heeft de raad voldoende acht geslagen op het belang van de individuele eigenaar. In dit verband is van belang dat de omgevingsvergunning moet worden verleend indien aan de in de planregel gestelde voorwaarden wordt voldaan. [appellanten sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 2B] en [appellant sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit een dusdanig hoge drempel opwerpt voor de eigenaar, dat de raad redelijkerwijs tot een andere afweging had moeten komen. De betogen falen.

Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige

Inspraak

7.    [appellant sub 1] betoogt dat hij nooit bij de planvorming is betrokken. Hierover voert hij aan dat hij diverse alternatieven heeft aangedragen maar dat de raad hier onvoldoende over is geïnformeerd en er nooit serieus op in is gegaan. Verder stelt [appellant sub 1] dat het bestemmingsplan als hamerstuk is behandeld in de vergadering van de raad.

7.1.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat de raad het plan heeft vastgesteld op basis van onvoldoende informatie, wordt er op gewezen dat [appellant sub 1] een zienswijze met daarin alternatieven heeft ingediend, dat daarop schriftelijk is gereageerd en dat de raad van zowel de zienswijze als de reactie daarop kennis heeft kunnen nemen. [appellant sub 1] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de raad zijn besluit niet op de door hem aangedragen zienswijze heeft kunnen baseren . Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel

8.    [appellant sub 1] voert aan dat de wethouder heeft toegezegd dat er rechte paden zonder slingerbewegingen zouden komen en dat deze in samenspraak met de bewoners en eigenaren zouden worden gerealiseerd. Dit gewekte vertrouwen is volgens hem ten onrechte niet gestand gedaan.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de wethouder heeft aangegeven dat het streven is om de paden in overleg met de bewoners met zo min mogelijk slingerbewegingen te realiseren. Er is volgens de raad evenwel geen sprake van een strikte voorwaarde. Slingerbewegingen zijn volgens de raad als gevolg van de aanwezige bebouwing soms onvermijdelijk. Daarnaast is geprobeerd zoveel mogelijk recht te doen aan de uitgangspunten van situering als bedoeld in de nota van zienswijzen.

8.2.    Onder verwijzing naar overweging 11 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, overweegt de Afdeling dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht drie stappen moeten worden doorlopen. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.

Wat betreft de eerste stap overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van uitlatingen die bij hem redelijkerwijs de indruk hebben gewekt van een welbewuste standpuntbepaling van de raad over de wijze waarop in het plan de brandgangen als zodanig worden bestemd. Dat betekent dat aan de eerste stap niet is voldaan. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.

Alternatieven

9.    [appellant sub 1] stelt dat de raad de door hem aangedragen alternatieven ten onrechte niet heeft meegewogen bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Zo heeft hij voorgesteld om de bestaande toegangspaden aan beide zijden te verbreden met 20 cm. Als gevolg hiervan is het volgens hem niet nodig om brandgang B te realiseren.

Verder heeft de raad het ‘Plan Gerritsen’ volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet als alternatief bezien bij de vaststelling van het bestemmingsplan. [appellant sub 1] stelt hiertoe dat met dat plan, waarmee wordt voorzien in een alternatieve doorsteek, geen bochten nodig zijn, waardoor die route geschikter is als vluchtweg en als toegangsweg voor hulpverleners. Daarnaast hoeft er maar gebruik gemaakt te worden van de gronden van één eigenaar. De raad heeft volgens [appellant sub 1] onvoldoende gemotiveerd waarom niet voor deze route is gekozen.

9.1.    De raad stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat ook in het geval het toegangspad vanaf de Vianenweg richting brandgang B aan beide zijden wordt verbreed met 20 cm de brandveiligheid onvoldoende verbetert. Er is in dat geval volgens de raad alsnog sprake van een lang, doodlopend toegangspad waarmee meerdere recreatiewoningen worden ontsloten. Er kan dan ook niet worden volstaan met het verbreden van de weg of het aanleggen van een keerlus. Er is volgens de raad een doorsteek nodig van de toegangspaden om de bereikbaarheid voor hulpdiensten te verbeteren.

Wat betreft het ‘Plan Gerritsen’ stelt de raad dat daarmee wordt gedoeld op een door [appellant sub 1] globaal ingetekend plan behorend bij zijn beroepschrift. Dit betreft een in een eerder stadium aangedragen variant op brandgang A die ook in de nota van zienswijzen is besproken. Volgens de raad is dit alternatief niet beter dan de gekozen variant omdat daarmee de lasten niet worden verdeeld over de verschillende grondeigenaren. Ook moet er iets meer oppervlakteverharding worden aangelegd. Verder hebben beide alternatieven vergelijkbare haakse bochten aan de noordkant. De raad stelt dat hij dit alternatief heeft meegenomen in zijn afweging, maar dat hij uiteindelijk voor de andere variant heeft gekozen.

9.2.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

9.3.    De Afdeling overweegt ten aanzien van de door [appellant sub 1] aangevoerde alternatieven voor het aanleggen van de brandgangen A en B dat de raad hier in de nota van zienswijzen op is ingegaan. De raad stelt zich op het standpunt dat de brandveiligheid met de door [appellant sub 1] voorgestelde maatregel om de bestaande toegangswegen te verbreden onvoldoende gewaarborgd wordt, omdat alsnog sprake is van een lang, doodlopend toegangspad waarmee meerdere recreatiewoningen worden ontsloten. Om de bereikbaarheid van die woningen en het gebied te vergroten is een doorsteek van de toegangspaden nodig.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de voor- en nadelen van dit door [appellant sub 1] voorgestelde alternatief voor brandgangen A en B afgewogen, maar heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarmee niet hetzelfde doel bereikt kan worden als met het aanleggen van brandgangen, namelijk het vergroten van de bereikbaarheid van het gebied voor hulpdiensten.

9.4.     Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor het door [appellant sub 1] aangedragen alternatieve tracé voor brandgang A, genaamd ´Plan Gerritsen’, overweegt de Afdeling dat in de nota van zienswijzen staat beschreven waarom de raad geen uitvoering heeft gegeven aan dat alternatief. De raad heeft het daarvoor van belang geacht dat met het alternatief van [appellant sub 1] in mindere mate uitvoering wordt gegeven aan de door de raad gehanteerde uitgangspunten voor het aanleggen van brandgangen dan dat het geval is bij het door de raad voorgestane tracé. Daartoe heeft de raad erop gewezen dat het alternatieve tracé dat door [appellant sub 1] is aangedragen, een bestaand perceel doorsnijdt en dat daarmee de lasten niet worden verdeeld over verschillende eigenaren. Ook moet er voor het alternatieve tracé meer oppervlakteverharding worden aangebracht. Daarnaast hebben beide alternatieven voor brandgang A vergelijkbare haakse bochten aan de noordkant. Verder heeft de raad het van belang geacht om twee doodlopende paden met elkaar te verbinden en dat het ‘Plan Gerritsen´ ertoe zou leiden dat een deel van de recreatiewoningen aan de Vianenweg alsnog aan een doodlopend pad ligt. Na afweging van alle argumenten heeft de raad er daarom voor gekozen om brandgang A via de erfgrens van de percelen [locatie 2] en Vianenweg 41 aan te leggen.

Het door [appellant sub 1] genoemde alternatieve tracé is door de raad beoordeeld en afgewogen. De keuze voor de in het plan gekozen ligging van brandgang A acht de Afdeling, gelet op de door de raad gegeven uiteenzetting over de nadelen die verbonden zijn aan het door [appellant sub 1] voorgestelde tracé, niet onredelijk. Het betoog faalt.

Belangenafweging

10.    [appellant sub 1] voert aan dat de brandgangen A en B een onevenredig gedeelte van zijn perceel in beslag zullen nemen. Hiertoe stelt hij dat de ene doorsteek volledig over zijn grond zal lopen waarbij er slechts een afstand van 80 cm bestaat tussen de brandgang en de woning aan de [locatie 1]. De andere doorsteek zal aan de voorkant op een afstand van 3 m en aan de zijkant op een afstand van 2 m van de woning aan de [locatie 2] komen te liggen. Als gevolg hiervan wordt [appellant sub 1] naar eigen zeggen onevenredig zwaar getroffen in zijn belangen.

Daarnaast voert hij aan dat hij permanent woont op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en dat de raad dit punt onvoldoende heeft betrokken in zijn belangenafweging.

10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de afstand tot brandgang B niet 80 cm is zoals [appellant sub 1] beweert maar ten minste 3 m. De afstand van de woning [locatie 2] tot de beoogde brandgang B is meer dan 6 m. Daarnaast merkt de raad op dat het volgens hem niet om een publiek toegankelijk pad gaat maar om een brandgang die alleen in geval van een calamiteit zal worden gebruikt. Daarmee heeft deze brandgang een beperkt ruimtelijk effect. Zo is het mogelijk gras te laten groeien op een brandgang en kan deze worden afgesloten met een hek.

Verder heeft de raad er ter zitting op gewezen dat de betreffende locaties van brandgangen A en B doelbewust zijn gekozen omdat hij het van belang heeft geacht dat de twee in de buurt van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] gelegen toegangspaden komend vanaf de Vianenweg en de Postweg met elkaar verbonden worden. De beste manier om dat te doen is volgens de raad via de randen van de percelen van [appellant sub 1].

10.2.    De Afdeling overweegt dat de raad in de plantoelichting en in de nota van zienswijzen inzichtelijk heeft gemaakt welke uitgangspunten hij van belang heeft geacht bij de keuze van de locatie van de brandgangen. Zo heeft de raad voor de situering van de brandgangen zo veel mogelijk gepoogd om de last daarvan te verdelen over de grond van zo min mogelijk eigenaren. Ook heeft de raad zo veel mogelijk geprobeerd gebruik te maken van bestaande verharding en waar mogelijk bestaande bebouwing te respecteren. Daarnaast zijn de brandgangen zodanig gekozen dat er een verbinding ontstaat tussen toegangswegen die elk op een andere openbare weg zijn ontsloten en ook is er bij voorkeur gekozen voor een verbinding die zoveel mogelijk recreatiewoningen bereikt. Voor de vraag of een brandgang noodzakelijk is om doodlopende toegangspaden te verbinden wordt een minimale lengte van de toegangspaden van 100 m gehanteerd.

De door de raad opgestelde uitgangspunten zijn door [appellant sub 1] op zich zelf niet bestreden. Evenwel betoogt hij dat de raad in strijd met deze uitgangspunten aan een onevenredig groot deel van zijn percelen de bestemming "Verkeer - Brandgang" heeft toegekend. De raad stelt zich op het standpunt dat voor brandgang A is aangesloten bij de door hem opgestelde uitgangspunten. Brandgang B is echter niet volledig op de erfgrens gesitueerd omdat dit vanwege de situering van de percelen een extra bocht zou opleveren. Daarnaast heeft de raad aangegeven dat ook de omvang van de percelen daarbij een rol heeft gespeeld.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat brandgangen A en B geen zodanige ruimtelijke gevolgen met zich brengen voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] dat geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daartoe wordt overwogen dat de raad zoveel mogelijk toepassing heeft gegeven aan de van te voren opgestelde uitgangspunten en dat de brandgangen slechts bedoeld zijn voor calamiteiten, zodat de ruimtelijke effecten daarvan beperkt zijn. Verder heeft de raad het in redelijkheid van belang kunnen achten dat de brandgangen afgesloten kunnen worden met een hek en dat er op de brandgangen gras kan groeien of dat daarop houtsnippers gestrooid kunnen worden, zodat de brandgangen een natuurlijke uitstraling krijgen.

Ook de situering van brandgang B die voor een groot deel over de percelen van [appellant sub 1] loopt, brengt naar het oordeel van de Afdeling niet zodanige ruimtelijke gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] met zich dat de raad de locatiekeuze daarvan in redelijkheid niet heeft kunnen maken. Daartoe wordt overwogen dat de brandgangen A en B gezamenlijk zo’n 270 m2  zullen beslaan van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en dat die percelen een gezamenlijk oppervlakte van ongeveer 1600 m2 hebben. Daarnaast heeft de raad aangegeven dat hij het van belang heeft geacht dat er ter hoogte van de percelen van [appellant sub 1] twee lange toegangspaden lopen die beide op een andere weg ontsloten worden en dat een brandgang om deze toegangspaden te verbinden via de percelen [locatie 1] en [locatie 2] de beste keuze is om alle woningen die zijn gelegen aan een van beide toegangspaden toegankelijker te maken.

Voor zover [appellant sub 1] heeft gesteld dat de raad de brandgangen te dicht op de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] heeft gesitueerd, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting is vast komen te staan dat brandgang B op een afstand van ongeveer 3 m en brandgang A op een afstand van ongeveer 6 m van de woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] zijn gesitueerd. Anders dan [appellant sub 1] heeft betoogd, voorziet het plan niet in brandgangen op een kortere afstand van de woningen. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de afstanden tot de woningen niet zodanig dat onevenredige inbreuk wordt gemaakt op de privacy en het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. Ook hierbij heeft de raad het in redelijkheid van belang kunnen achten dat de brandgangen bedoeld zijn voor calamiteiten, zodat daarvan in het dagelijks leven weinig hinder ondervonden kan worden.

Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid niet voor de in het plan vastgelegde locatie van de brandgangen A en B heeft kunnen kiezen. Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

11.    [appellant sub 1] betoogt dat het als gevolg van de situering van de brandgangen A en B ter hoogte van die brandgangen niet meer mogelijk is om privacybeschermende beplanting te laten groeien. Hiertoe voert hij aan dat er op dit moment een rododendronstruik aanwezig is ter hoogte van de plek waarop de raad brandgangen heeft beoogd.

Verder voert hij aan dat hij onevenredig wordt geraakt door het bestemmingsplan, omdat de brandgangen te dicht op de woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] zijn gesitueerd. Hij stelt in dit verband dat brandgang B volledig over zijn gronden loopt waarbij de afstand tot de woning op het perceel [locatie 1] slechts 80 cm bedraagt. Bij de woning op het perceel [locatie 2] bedraagt de afstand tussen die woning en brandgang A slechts 3 m. [appellant sub 1] stelt dat hij als gevolg hiervan onevenredig wordt getroffen.

11.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er op de percelen van [appellant sub 1] nog voldoende ruimte is om privacy beschermende beplanting te laten groeien. Daarbij wijst de raad erop dat de gemeente de bijbehorende kosten, mits redelijk en billijk, voor haar rekening neemt als de brandgangen in overleg aangelegd kunnen worden.

De raad stelt zich verder op het standpunt dat de afstanden van de brandgangen tot de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in werkelijkheid een stuk groter zijn. Daarnaast wijst de raad erop dat de voor "Verkeer - Brandgang" aangewezen gronden niet bedoeld zijn als openbare weg. Alleen in geval van calamiteiten zal door de hulpdiensten of vluchtende bewoners gebruik worden gemaakt van de brandgangen. Hierdoor is het effect van de brandgangen beperkt.

11.2.    De Afdeling overweegt dat de raad met het plan heeft beoogd om twee brandgangen op de randen van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] mogelijk te maken. De Afdeling stelt vast dat het op de voor "Verkeer - Brandgang" aangewezen gronden - gelet op de bestemmingsomschrijving - niet is toegestaan om beplanting aan te brengen op die gronden. Anders dan [appellant sub 1] betoogt zijn de gevolgen voor de privacy van die brandgangen evenwel niet zo groot dat de raad daaraan een groter belang had moeten toekennen dan hij gedaan heeft. Daartoe wordt overwogen dat de ruimtelijke gevolgen van de brandgangen ter hoogte van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] beperkt zullen zijn aangezien de brandgangen alleen bedoeld zijn voor hulpdiensten en het vluchten van omwonenden in geval van een calamiteit. Ook maakt het plan het aanbrengen van privacy beschermende beplanting op de rest van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] niet onmogelijk.

11.3.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de brandgangen te dicht gesitueerd zijn op de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2], heeft de Afdeling hiervoor reeds overwogen dat de kortste afstand van brandgang A tot de woning op het perceel [locatie 2] ongeveer 6 m bedraagt en dat de kortste afstand van brandgang B tot de woning op het perceel [locatie 1] ongeveer 4 m bedraagt. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de brandgangen niet zo dicht op de woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] gesitueerd dat de raad redelijkerwijs een groter gewicht had moeten toekennen aan de belangen van [appellant sub 1]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de brandgangen zoals gezegd alleen gebruikt worden in geval van calamiteiten, dat deze afgesloten mogen worden met een hek, en dat het mogelijk is om de brandgangen door middel van begroeiing of het strooien van houtsnippers in te passen in het landschap.

11.4.    Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een zodanige verslechtering van de privacy en het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] dat hij daaraan een groter gewicht had moeten toekennen. De betogen falen.

Bochten

12.    [appellant sub 1] stelt dat de bestaande toegangswegen bochten kennen die niet ruim genoeg zijn voor brandweerauto’s. Daartoe stelt hij dat die wegen slechts 3,5 m breed zijn, hetgeen onvoldoende is. De bochten van de brandgangen moeten namelijk een straal hebben van ten minste 7 m. De bestaande wegen kennen geen bochten van die omvang. Verder is het volgens [appellant sub 1] de vraag of een brandweerauto de haakse bocht bij het perceel [locatie 2] kan nemen.

12.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de brandgangen A en B weliswaar 3 min of meer haakse bochten kennen, maar dat deze bochten zodanig zijn afgeschuind dat deze voor brandweerauto’s geen probleem vormen. Ook de andere bochten vormen volgens de raad geen problemen omdat die in de praktijk zijn getest waarbij er geen onoverkomelijke problemen zijn opgetreden.

De door [appellant sub 1] bedoelde bocht bij [locatie 2] is volgens de raad ook geen probleem voor brandweerauto’s. Weliswaar zijn bij die bocht niet alle rijrichtingen mogelijk voor brandweerauto’s, maar met de brandgangen A en B wordt het primaire doel van de brandgangen bereikt, namelijk dat de doodlopende toegangspaden met elkaar worden verbonden. Het plan voorziet in ieder geval in een uitrijroute voor de desbetreffende toegangspaden.

12.2.    De raad heeft onweersproken gesteld dat de brandweer de reeds bestaande bochten heeft getest met een brandweerauto en dat uit deze rijtest is gebleken dat deze bochten geen probleem vormen. De raad heeft er verder op gewezen dat een brandweerauto desnoods een keer kan steken om een bocht te kunnen nemen.

Ten aanzien van de haakse bocht bij [locatie 2] heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de brandgangen A en B ondanks die haakse bocht toch bijdragen aan het vergroten van de bereikbaarheid van het gebied voor hulpdiensten, nu daarmee voor ieder toegangspad wordt voorzien in een uitrijroute.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de brandgangen in de bochten niet ruim genoeg als zodanig heeft bestemd.

De beroepen van [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] voor het overige

Alternatief brandgang E

13.     [appellanten sub 3] betogen dat brandgang E geen goede optie is, omdat deze bestaat uit scherpe bochten. Met deze brandgang ontstaat volgens hen een verbinding van 185 m met 7 bochten waarvan 2 haakse bochten. Daarnaast bestaat er volgens hen de mogelijkheid dat er 9 hekken gerealiseerd worden. Ten onrechte heeft de raad niet gekozen voor het door hen aangedragen alternatief ‘E3’ waarbij sprake is van een pad van 80 m lang met maar 3 bochten en de mogelijkheid tot het plaatsen van 4 hekken. Met deze invulling van de brandgang wordt volgens [appellanten sub 3] geen veilige en goed begaanbare verbinding gerealiseerd.

Verder stellen [appellanten sub 3] dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor een van de twee alternatieve tracés ‘E2’ en ‘E3’ voor brandgang E die zij hebben aangedragen.

13.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de door hem beoogde brandgang E in combinatie met de nog te realiseren brandgang H zorgt voor een verbinding tussen twee doodlopende toegangspaden. Als gevolg hiervan zijn deze toegangspaden van meer dan één kant te benaderen. Verder wijst de raad erop dat brandgang E zoveel mogelijk in overeenstemming met de in de nota van zienswijzen opgenomen uitgangspunten is gesitueerd. Met het door [appellanten sub 3] genoemde alternatief voor brandgang E moeten er volgens de raad ook bochten worden aangelegd, die volgens de raad scherper zijn dan de bochten die nodig zijn voor het door hem beoogde tracé voor brandgang E. Verder moet er voor het door [appellanten sub 3] genoemde alternatieve tracé ‘E3’ gebruik worden gemaakt van vier verschillende percelen en moet er één perceel worden doorkruist. Daarnaast betwist de raad dat er met het door hem voorgestane tracé voor brandgang E meer bochten nodig zijn. Het aantal hekken dat nodig zou zijn om de brandgangen af te sluiten is volgens de raad een kwestie van uitvoering.

13.2.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

13.3.    [appellanten sub 3] hebben de alternatieven ‘E1’ en ‘E3’ voor brandgang E ook in hun zienswijze naar voren gebracht. In de nota van zienswijzen staat dat niet voor het door [appellanten sub 3] genoemde alternatieve tracé  ‘E3’ is gekozen omdat dat tracé net als het door de raad voorgestane tracé ook bochten nodig heeft en omdat dat tracé over meer percelen loopt dan het door de raad voorgestane tracé. Ook acht de raad het van belang dat het perceel Vianenweg 83 in dat geval van drie kanten wordt omsloten door brandgangen terwijl dat perceel maar een beperkte oppervlakte heeft.

Wat betreft het alternatief dat door [appellanten sub 3] ‘E1’ wordt genoemd - waarbij brandgang E op het noordelijke deel van de percelen Postweg 38 en 49 is gesitueerd - staat in de nota van zienswijzen onder meer vermeld dat bij dat alternatief geen gebruik gemaakt kan worden van bestaande oppervlakteverharding.

Wat betreft de beide genoemde alternatieven heeft de raad zich in de nota van zienswijzen op het standpunt gesteld dat deze tracés niet aansluiten op de door de raad beoogde brandgang H. Dit geldt ook voor het door [appellanten sub 3] bij nader stuk aangedragen alternatief ‘E2’. Bij dit alternatief ontstaat verder een doodlopend stuk toegangsweg met een lengte van ongeveer 120 m, hetgeen niet in overeenstemming is met de door de raad gehanteerde uitgangspunten. Het door de raad beoogde tracé sluit wel aan op brandgang H, zodat er niet één maar twee mogelijke routes ontstaan en de toegangspaden vanaf meerdere kanten zijn te benaderen.

De door [appellanten sub 3] genoemde alternatieven zijn door de raad beoordeeld en afgewogen. De keuze van de raad voor de in het plan gekozen ligging van het tracé voor brandgang E acht de Afdeling, gelet op de door de raad gegeven uiteenzetting over de nadelen die verbonden zijn aan de door [appellanten sub 3] voorgestelde tracés, niet onredelijk. Het betoog faalt.

(Economische) uitvoerbaarheid

14.    [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] betogen dat het plan financieel niet uitvoerbaar is, althans dat de raad de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet inzichtelijk heeft gemaakt. Daartoe voeren zij aan dat voor de brandgangen medewerking gevraagd moet worden van de eigenaren van de percelen waarover die brandgangen lopen. Evenwel bestaat er vanuit de grondeigenaren geen bereidheid tot medewerking, zodat de gronden geheel of gedeeltelijk onteigend zullen moeten worden. Volgens [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] zal dit veel hogere kosten met zich brengen dan de gemeente heeft ingeschat. Zij wijzen hiertoe op twee brieven van het college van burgemeester en wethouders van 2 maart 2011 en 14 oktober 2011 waaruit volgens hen blijkt dat de werkelijke kosten van de onteigening 5,3 miljoen euro zullen bedragen.

Ook is het volgens [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] nog maar zeer de vraag of de brandgangen binnen de planperiode van 10 jaar gerealiseerd kunnen worden. Daartoe wijzen zij erop dat de gemeente al 13 jaar in gesprek is met de eigenaren van de recreatiewoningen en dat er tot dusver geen overeenstemming is bereikt.

14.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er in 2014 is geraamd dat als er wordt overgegaan tot verwerving of onteigening van gronden, daarvoor een aanvullend krediet van 600.000 euro nodig is. Dit bedrag heeft de raad vervolgens in 2017 beschikbaar gesteld naast een bedrag van 350.000 euro dat reeds in 2011 beschikbaar was gesteld voor het realiseren van de brandgangen. De raad wijst er verder op dat eerst op basis van vrijwilligheid geprobeerd wordt om de brandgangen te realiseren. Als echter blijkt dat dit niet tot het gewenste resultaat leidt, is de gemeente van plan om alsnog tot onteigening over te gaan.

14.2.    De Afdeling overweegt dat in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

14.3.    In de plantoelichting staat dat het voor de realisering van de brandgangen en vluchtpaden noodzakelijk is dat er overeenstemming met de desbetreffende grondeigenaren is of anders dat de gemeente het eigendom van de betreffende gronden verwerft. Verder staat in de plantoelichting dat de gemeente de voorkeur heeft om via minnelijk overleg de gronden te kunnen verwerven. Wanneer dit minnelijk overleg niet tot het gewenste resultaat leidt, bestaat er na vaststelling van het bestemmingsplan de mogelijkheid om het eigendom van de betreffende gronden te verwerven via onteigening. In de plantoelichting is tot slot vermeld dat de gemeente budget voor het project beschikbaar heeft. Voor zover [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B] hebben aangevoerd dat de kosten voor de realisering van de brandgangen in werkelijkheid 5,3 miljoen bedragen, overweegt de Afdeling dat voor die conclusie geen aanknopingspunten gevonden zijn. Daarbij acht de Afdeling het van belang dat de raad er op heeft gewezen dat het bedrag van 5,3 miljoen is genoemd in een rapport van bureau Takkenkamp, maar dat dat zag op de kosten voor onteigening van alle toegangspaden binnen recreatiegebied De Borkeld. De raad heeft vervolgens toegelicht dat hij in het geval dat het minnelijk overleg op niets uitloopt, alleen tot onteigening van de gronden waarop de brandgangen komen te liggen wil overgaan, zodat de werkelijke kosten voor onteigening omstreeks 600.000 euro zullen bedragen. Deze verklaring komt de Afdeling niet onaannemelijk over. Er is dan ook geen aanleiding is voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.

Ook de door [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en [appellante sub 2B]  genoemde omstandigheid dat er tussen de gemeente en de bewoners van het recreatiegebied De Borkeld reeds 13 jaar overleg gaande is, en dat dit tot op heden niet heeft geleid tot resultaten, doet er naar het oordeel van de Afdeling niet aan af dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is binnen de planperiode. De raad heeft zich immers op het standpunt gesteld dat zo nodig gronden onteigend worden om het plan te kunnen uitvoeren. Het betoog faalt.

Conclusie

15.    De beroepen zijn ongegrond.

16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Van Heijningen    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019

288-901.