Uitspraak 201801885/2/R2


Volledige tekst

201801885/2/R2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Oosteind, gemeente Oosterhout,

en

de raad van de gemeente Oosterhout,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1137, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 12 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Everdenberg Oost" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 21 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Everdenberg Oost" opnieuw vastgesteld, teneinde het gebrek te herstellen.

[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat aan het besluit van 12 december 2017 een gebrek kleeft. Omdat de raad de aanleg van de benodigde ontsluitingsweg niet in de planregels heeft verzekerd, heeft de raad in zoverre niet geregeld wat hij heeft beoogd. Gelet hierop is het plan vastgesteld in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vereiste zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het besluit van 12 december 2017 dient te worden vernietigd.

2.    In de tussenuitspraak van 10 april 2019 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak over te gaan tot herstel van het gebrek. Daartoe diende de raad met inachtneming van hetgeen onder 3.2 en 5 van die uitspraak is overwogen te waarborgen dat de ontsluitingsweg tussen het bedrijventerrein en de N629 wordt aangelegd en in stand wordt gehouden, dan wel anderszins te verzekeren dat het plan niet zal leiden tot overbelasting van de wegen in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied, zodat het in overeenstemming wordt gebracht met de wens van de raad.

Besluit van 21 mei 2019

3.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij het besluit van 21 mei 2019 het bestemmingsplan "Everdenberg Oost" gewijzigd vastgesteld. De raad heeft ten opzichte van het besluit van 12 december 2017 de planregels aangevuld door in de regels van de bestemming "Bedrijf - 1" (artikel 3, lid 3.5.6, nieuw onderdeel d) een voorwaardelijke verplichting toe te voegen.

4.    Het besluit van 21 mei 2019 is ingevolge artikel 6:19 van de Awb mede onderwerp van het geding. Het beroep van [appellant] wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.

5.    In het onderstaande zal de Afdeling aan de hand van de door [appellant] naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het gewijzigd vaststellen van het plan heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

6.     [appellant] betoogt dat het bouwrijp maken van de gronden in het plangebied zal leiden tot onaanvaardbare verkeersoverlast op de Heikantsestraat. Volgens [appellant] moet in de planregels worden opgenomen dat voor de werkzaamheden ter voorbereiding en realisatie van de bestemming "Bedrijf - 1", waaronder begrepen het bouwrijp maken van het plangebied, geen bouwverkeer over de Heikantsestraat zal plaatsvinden. De ontsluiting van het bedrijventerrein moet via de zuidkant van het plangebied plaatsvinden.

6.1.    De Afdeling overweegt dat [appellant] in zijn zienswijze tegen het besluit van 21 mei 2019 zijn beroepsgronden heeft uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond, die niet ziet op de in de tussenuitspraak aan de raad gegeven opdracht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na een tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat de zienswijze van [appellant] buiten inhoudelijke bespreking blijft.

Conclusie

7.    Het beroep tegen het besluit van 12 december 2017 is gegrond, zodat dit besluit wordt vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 21 mei 2019 is ongegrond.

Proceskosten

8.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Oosterhout van 12 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Everdenberg Oost" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oosterhout van 12 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Everdenberg Oost";

III.    verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Oosterhout van 21 mei 2019 waarbij het bestemmingsplan "Everdenberg Oost" opnieuw is vastgesteld ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Oosterhout tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 801,50 (zegge: achthonderdeen euro en vijftig cent), waarvan € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Oosterhout aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Pans    w.g. Scheele
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019

723-914.