Uitspraak 201808828/1/R3


Volledige tekst

201808828/1/R3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Rotij Grondontwikkeling West B.V., gevestigd te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten,

appellante,

en

de raad van de gemeente Hellevoetsluis,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw-Helvoet" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Rotij beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Rotij heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2019, waar Rotij, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Bel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Uit de toelichting bij het bestemmingsplan "Nieuw-Helvoet" blijkt dat het plan voorziet in een actualisatie van het bestemmingsplan "Noordwest" uit 2008. Het plan heeft een overwegend consoliderend karakter.

2.    Rotij is eigenaar van het perceel gelegen tussen de Moriaanseweg West, de Smitsweg en de Hoonaartstraat (hierna: het perceel). Aan het grootste gedeelte van het perceel is de bestemming "Groen" toegekend. Dit deel is verpacht en wordt bedrijfsmatig gebruikt door een agrarisch bedrijf. Een kleiner deel van het perceel wordt door een kinderboerderij gebruikt als dierenweide. Aan dit deel is de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" toegekend. Het beroep van Rotij is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen". Rotij betoogt dat het agrarische gebruik van deze gronden ten onrechte niet als zodanig is bestemd.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep

4.    Rotij betoogt dat de raad het bestaande agrarische gebruik van de gronden ten onrechte niet als zodanig heeft bestemd. Het agrarische gebruik werd volgens haar beschermd door het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan "Noordwest", vastgesteld door de raad van Hellevoetsluis op 11 december 2008. Hiertoe voert zij aan dat het agrarische gebruik in ieder geval vanaf november 1995 is aangevangen, en daarna zonder onderbreking is voortgezet. Ter onderbouwing hiervan heeft Rotij een koopakte overgelegd, waaruit volgt dat de gronden op het moment van aankoop al in gebruik waren als landbouwgrond. Daarnaast wijst Rotij op de door haar overgelegde pachtovereenkomsten, waaruit volgens haar blijkt dat de gronden vanaf 1 januari 2011 zijn verpacht voor agrarische doeleinden. Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van het agrarische gebruik is volgens haar niet mogelijk, omdat het niet aannemelijk is dat het gebruik alsnog binnen de planperiode ten einde zal komen.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat van een agrarische bestemming op de gronden, in elk geval vanaf 9 juli 1962, geen sprake is. De raad betwist dat het bestaande agrarische gebruik op grond van overgangsrecht is toegestaan. Het enkele feit dat de gronden worden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan, brengt volgens de raad niet met zich dat dit gebruik als zodanig moet worden bestemd.

4.2.    In beginsel dient legaal bestaand gebruik als zodanig in het bestemmingsplan te worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kan het bestaande legale gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht, mits de raad aannemelijk maakt dat het gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd. Met het overgangsrecht wordt immers beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:644) is het aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan, om aannemelijk te maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet.

4.3.    De Afdeling stelt vast dat het agrarische gebruik van de gronden niet als zodanig is bestemd, nu de desbetreffende gronden zijn bestemd als "Groen". De Afdeling acht het, op grond van de door Rotij overgelegde stukken, aannemelijk dat het agrarische gebruik is aangevangen voor inwerkingtreding van het voorheen geldende plan "Noordwest". Het overgangsrecht voor gebruik was in dat plan neergelegd in artikel 20 van de planregels. Daarin stond het volgende:

"1. Indien ten tijde van het van kracht worden van het plan gronden en bouwwerken worden gebruikt in afwijking van het plan, mag dat gebruik worden voortgezet. Dit geldt niet voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

[…]"

Hiermee bevatte het bestemmingsplan "Noordwest" een overgangsrechtelijke bepaling op grond waarvan was uitgesloten dat illegaal bestaand gebruik onder het overgangsrecht viel.

4.4.    Vast staat dat aan de gronden de bestemming "Groenvoorzieningen" was toegekend in het voorheen geldende plan "Noordwest", zodat het agrarische gebruik daarvan niet als zodanig was bestemd. Gelet op de overgangsrechtelijke bepaling in het plan "Noordwest", is het aan Rotij om in dit geval aannemelijk te maken dat het agrarische gebruik niet in strijd was met het bestemmingsplan dat gold vóór het bestemmingsplan "Noordwest", daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Naar het oordeel van de Afdeling is Rotij hierin niet geslaagd. Uit de stukken die zij heeft overgelegd, blijkt op welk moment het agrarische gebruik is aangevangen. Rotij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat op de peildatum van het bestemmingsplan "Noordwest" sprake was van legaal gebruik, dat door het overgangsrecht van dat plan werd beschermd. Dit betekent dat Rotij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het agrarische gebruik van de gronden onder het gebruiksovergangsrecht van dat plan, of een ander plan, is gebracht. Gelet hierop was de raad niet gehouden om aan de gronden de bestemming "Agrarisch" toe te kennen. Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019

288-933.