Uitspraak 201806874/1/A1


Volledige tekst

201806874/1/A1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Huifbedrijden, AGRAFORCE Take 1 C.V., AGRAFORCE Take 2 C.V. en AGRAFORCE Take 3 C.V., alle gevestigd te Veere,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 augustus 2018 in zaak nrs. 18/2368, 18/2369, 18/2370, 18/2371, 18/2373 en 18/2375 in het geding tussen:

Stichting Huifbedrijden, AGRAFORCE Take 1 C.V., AGRAFORCE Take 2 C.V. en AGRAFORCE Take 3 C.V.,

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere.

Procesverloop

Bij brieven van 16 april 2018 hebben Stichting Huifbedrijden (hierna: de stichting), AGRAFORCE Take 1 C.V., AGRAFORCE Take 2 C.V. en AGRAFORCE Take 3 C.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: AGRAforce) beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van beschikkingen van rechtswege, naar aanleiding van op 19 juli 2017 ingediende aanvragen om omgevingsvergunning met betrekking tot het perceel Kraaienestweg 1/1A te Veere (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 1 augustus 2018 heeft de rechtbank de door de stichting en AGRAforce ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de stichting en AGRAforce hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De stichting en AGRAforce hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2019, waar de stichting en AGRAforce, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 19 juli 2017 heeft Contek Serooskerke BV. namens [persoon] als eigenaresse en namens de stichting en AGRAforce als gebruikers zes aanvragen om omgevingsvergunning ingediend met betrekking tot het perceel. Het gaat daarbij om het legaliseren van een huifbedstation, het vergroten of vervangen van vier op het perceel aanwezige recreatiewoningen en van de Domburgse zomerwoning, de bouw van een sanitairgebouw voor het kleinschalig kampeerterrein, de bouw van een paardenbak, de bouw van een tijdelijke kantoorunit en de bouw van vier tijdelijke stalcontainers.

2.    Bij brief van 4 augustus 2017 heeft het college gesteld dat de aanvragen niet compleet zijn. Het college heeft de beslistermijn opgeschort en heeft een termijn van zes weken gesteld voor het aanvullen van de aanvragen. Op verzoek van de stichting en AGRAforce heeft het college de termijn voor het aanvullen van de aanvragen meermaals verlengd tot uiteindelijk 31 januari 2018. Bij brief van 31 januari 2018 heeft AGRAforce het college medegedeeld dat de door het college gevraagde ruimtelijke onderbouwing niet kan worden aangeleverd. Ook heeft zij het college erop gewezen dat met de belangen van AGRAforce onvoldoende rekening wordt gehouden indien het college de aanvragen buiten behandeling stelt. De brief dient volgens AGRAforce te worden beschouwd als de gevraagde aanvulling van de aanvragen.

Bij verschillende besluiten van 16 februari 2018 heeft het college de aanvragen van [persoon], de stichting en AGRAforce buiten behandeling gesteld.

Bij brieven van 14 maart 2018 hebben de stichting en AGRAforce zich op het standpunt gesteld dat het college niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen. Zij hebben het college in gebreke gesteld voor het niet binnen 14 dagen nadat van rechtswege omgevingsvergunningen zijn ontstaan, bekendmaken daarvan.

Bij besluit van 27 maart 2018 heeft het college gereageerd op de ingebrekestelling en heeft het zich op het standpunt gesteld dat er geen omgevingsvergunningen van rechtswege zijn ontstaan en heeft het de ingebrekestelling afgewezen.

De stichting en AGRAforce hebben vervolgens bij brieven van 16 april 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken dat van rechtswege omgevingsvergunningen zijn verleend.

De stichting en AGRAforce hebben bij brief van 17 april 2018 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 16 februari 2018. Tegen de beslissing op die bezwaren is beroep ingesteld bij de rechtbank. Dat beroep is onderwerp van zaak nrs. 18/4748, 18/4749, 18/4750, 18/4751, 18/4752 en 18/4792 en is nog in behandeling bij de rechtbank.

3.    Het voor deze zaak relevante wettelijk kader is weergegeven in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling hoger beroep

4.    De stichting en AGRAforce betogen dat de rechtbank hun beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en ten onrechte geen dwangsom heeft vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en dat het college niet tijdig op hun aanvragen heeft beslist, zodat van rechtswege omgevingsvergunningen zijn ontstaan. Volgens de stichting en AGRAforce heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hun betoog dat de door het college gevraagde gegevens niet nodig waren om op hun aanvragen te beslissen, aan de orde kan worden gesteld in de bezwaarschriftenprocedure van de besluiten van 16 februari 2018. Ook stellen zij dat de besluiten van 16 februari 2018 niet jegens hen in werking zijn getreden, omdat de besluiten niet naar hen zijn gestuurd en evenmin tot hen waren gericht.

4.1.    Op 19 juli 2017 zijn de aanvragen om omgevingsvergunning ingediend. De beslistermijn is door het college met ingang van 5 augustus 2017 opgeschort voor het aanvullen van de aanvragen. Op verzoek van de stichting en AGRAforce heeft het college de termijn voor het aanvullen van de aanvragen meermaals verlengd tot uiteindelijk 31 januari 2018. De periode waarin de beslistermijn is opgeschort, telt voor de berekening van de beslistermijn niet mee, gelet op artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Volgens de stichting en AGRAforce hebben zij op 31 januari 2018 de benodigde gegevens aangeleverd op grond waarvan het college kon beslissen op hun aanvragen. Het college heeft met de besluiten van 16 februari 2018 binnen acht weken - de maximale termijn die geldt indien de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is - op de aanvragen beslist. Alleen al daarom zijn er geen omgevingsvergunningen van rechtswege ontstaan. De Afdeling laat daarom in het midden welke voorbereidingsprocedure op de zes aanvragen van toepassing was.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het betoog dat de door het college gevraagde gegevens niet nodig waren om op de aanvragen te beslissen, aan de orde kan worden gesteld in de bezwaarschriftenprocedure van de besluiten van 16 februari 2018. In die procedure komt aan de orde of die besluiten waarbij de aanvragen buiten behandeling zijn gesteld in stand kunnen blijven.

De Afdeling volgt niet het betoog dat de besluiten van 16 februari 2018 niet jegens de stichting en AGRAforce in werking zijn getreden. Met de besluiten van 16 februari 2018 heeft het college op de mede namens de stichting en AGRAforce ingediende aanvragen beslist. Het college heeft de besluiten van 16 februari 2018 onder meer toegestuurd aan Contek Serooskerke B.V. als gemachtigde die de aanvragen heeft ingediend, alsmede aan [gemachtigde] als gemachtigde. Volgens vaste rechtspraak (vergelijk de uitspraak van 20 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:87) vloeit uit artikel 2:1 van de Awb voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via deze gemachtigde verloopt.

De rechtbank heeft de beroepen tegen het niet tijdig bekendmaken van beschikkingen van rechtswege terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Het betoog faalt.

Slotsom

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Smulders-Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019

672.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:1, eerste lid, luidt:

"Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen."

Artikel 3:10, vierde lid, luidt:

"Indien deze afdeling van toepassing is op de voorbereiding van een besluit is paragraaf 4.1.3.3. niet van toepassing."

Artikel 4:15 luidt:

"1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:

a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of

b. […].

2. De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:

a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd,

b. zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of

c. zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven.

3. […].

4. Indien de opschorting eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdelen b en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden gegeven."

Artikel 4:17 luidt:

"1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

2. […]

3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

4. […].

5. […].

6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:

a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,

b. de aanvrager geen belanghebbende is, of

c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.

7. […].

Artikel 4:20b, eerste lid, luidt:

"Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven."

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 3.9 luidt:

"1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. […].

2. […]

3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. […],

4. […]."

Artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, luidt: "Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.