Uitspraak 201805441/1/A1


Volledige tekst

201805441/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rietmolen, gemeente Berkelland,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 mei 2018 in zaken nrs. 17/6498, 17/6500, 17/6495 en 17/6497 in het geding tussen:

[partij A] en [partij B] en [partij C]

en

het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2017 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een stal met een werktuigenberging op het perceel [locatie] in Rietmolen.

Bij besluit van 7 april 2017 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een werktuigenberging op dit perceel.

Bij afzonderlijke besluiten van 26 oktober 2017 heeft het college de door [partij A] en [partij B] en [belanghebbende] tegen het besluit van 10 januari 2017 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de door [partij A], [partij B], [partij C] en [belanghebbende] tegen het besluit van 7 april 2017 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 mei 2018 heeft de rechtbank de door [partij A] en [partij B] en [partij C] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 26 oktober 2017 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [partij B] en [partij C] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door E. Kerkveld en M.G.J. Lubberink, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord [partij A], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en [partij B], bijgestaan door [gemachtigde C].

Overwegingen

1.    Het college heeft aan [appellant] omgevingsvergunningen verleend voor het uitbreiden van een stal met een werktuigenberging en het bouwen van een vrijstaande werktuigenberging. Het college heeft zich in de in bezwaar gehandhaafde besluiten - in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie - op het standpunt gesteld dat de bouwplannen niet in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, en heeft omgevingsvergunningen verleend voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

2.    De rechtbank heeft de besluiten van 26 oktober 2017 vernietigd en het college opgedragen opnieuw op de bezwaren tegen de besluiten van 10 januari 2017 en 7 april 2017 te beslissen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de door de bezwaarschriftencommissie uitgevoerde metingen op de originele plankaart volgt dat de geplande bouwwerken deels buiten het bouwvlak staan, zodat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan. Hiertegen is door [appellant] hoger beroep ingesteld.

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank gelet op de schaal (1:10.000) en met ouderdom gepaard gaande krimp van de plankaart, er ten onrechte van is uitgegaan dat de door de bezwaarschriftencommissie uitgevoerde meting van het bouwvlak juist is. Hij stelt dat de rechtbank de door het college verrichte meting van het bouwvlak had moeten volgen, waaruit volgt dat de geplande bouwwerken binnen het bouwvlak staan en de bouwplannen dus niet in strijd zijn met het bestemmingsplan.

3.1.    De Afdeling ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag wat het ter plaatse geldende bestemmingsplan is. Bij besluit van 30 oktober 1990 heeft de raad van de gemeente Neede (thans: de gemeente Berkelland) het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1987" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een correctieve herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 1974" en heeft, wat de plankaart betreft, uitsluitend betrekking op planonderdelen waaraan eerder door het college van gedeputeerde staten van Gelderland en de Kroon goedkeuring is onthouden. De Afdeling stelt vast dat met het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1987" de plankaart wat betreft het bouwvlak op het perceel van [appellant] niet is herzien, zodat ter plaatse de bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1974" vastgestelde (omvang van het) bouwvlak geldt. Bovendien hebben partijen ter zitting verklaard dat dit niet in geschil is. De discussie spitst zich daarom toe tot de vraag of de te bouwen bouwwerken buiten dit bouwvlak staan.

3.2.    De bezwaarschriftencommissie heeft onderzoek gedaan naar de grootte van het bouwvlak en de situering van het bouwplan en heeft gemeten vanaf de originele plankaart uit 1974. Daarbij is gebruik gemaakt van een loep en een digitale schuifmaat. De bezwaarschriftencommissie heeft gemeten dat de afstand van de Haaksbergseweg tot het begin van het bouwvlak 50,5 m bedraagt en het bouwvlak is volgens de meting van de bezwaarschriftencommissie aan de zijde van de Past. C.M. van Everdingenstraat 91,2 m lang. De grens van het bouwvlak ligt daarmee volgens de meting van de bezwaarschriftencommissie op 141,7 m afstand tot de Haaksbergseweg. Ter controle heeft de bezwaarschriftencommissie het bestemmingsplan over de meest recente luchtfoto uit 2016 gelegd die evenals de plankaart een schaal van 1:10.000 heeft. Ook hieruit blijkt volgens de bezwaarschriftencommissie dat de door [appellant] gewenste uitbreiding van de stal niet binnen het bouwvlak valt, nu de bestaande rundveestal bijna reikt tot de grens van het bouwvlak. De door [appellant] gewenste uitbreiding met 10,8 m en de vrijstaande werktuigenberging vallen daarmee volgens de bezwaarschriftencommissie grotendeels buiten het bouwvlak.

3.3.    Het college heeft gemeten vanaf een digitale scan van de plankaart behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1987". Hierbij heeft het college opgemerkt dat de maatvoering van het bouwvlak op de plankaarten van 1974 en 1987 identiek is. Volgens de metingen van het college bedraagt de afstand van de Haaksbergseweg tot het begin van het bouwvlak ongeveer 54 m en is de lengte van het bouwvlak ongeveer 97 m. De grens van het bouwvlak ligt daarmee volgens de meting van het college op ongeveer 151 m afstand tot de Haaksbergseweg.

3.4.    Aan de rechtbankuitspraak ligt in de kern ten grondslag dat het college niet, of in ieder geval niet kenbaar, op juiste wijze heeft bepaald wat de omvang en de ligging van het bouwvlak op de plankaart is, en waarom de bouwplannen daarbinnen vallen. Hetgeen [appellant] in hoger beroep aanvoert, geeft geen aanleiding om deze conclusie onjuist te achten. Ook de op dit punt zeer beknopte schriftelijke uiteenzetting van het college geeft daarvoor geen aanleiding. Het college heeft ter zitting weliswaar alsnog verdere opmerkingen gemaakt over (mogelijke) wijzen van meten, maar ook deze in een zeer late stadium gegeven toelichting in de hogerberoepsprocedure geeft geen aanleiding voor het oordeel dat bij de rechtbank, en thans bij de Afdeling, voldoende duidelijk is uiteengezet wat de omvang en de ligging van het bouwvlak is.

De rechtbank heeft gezien het voorgaande terecht de besluiten op bezwaar van 26 oktober 2017 vernietigd. Het college zal opnieuw op de bezwaren moeten beslissen, en daarbij beter moeten motiveren op welke wijze het de omvang van het bouwvlak heeft vastgesteld. Bij die motivering zou onder meer kunnen worden betrokken hoe nauwkeurig de door het college gemaakte scan van de plankaart is ingepast op de luchtfoto, welke referentiepunten daarbij zijn gebruikt, hoe veel afwijking het college heeft geconstateerd bij de inpassing van de bouwplannen en welke invloed de door het college gestelde krimp van de plankaart heeft op de grootte van het bouwvlak.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Sevenster


lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019

262-855.