Uitspraak 201807542/1/A1


Volledige tekst

201807542/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2018 in zaak nr. 17/2202 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2016 heeft het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum (thans en hierna te noemen: het college) geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakterras op de uitbouw van zijn woning aan de [locatie 1] in Amsterdam.

Bij op 21 februari 2017 verzonden besluit heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Kashyap, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] heeft een omgevingsvergunning gevraagd voor het bouwen van een dakterras op de uitbouw aan de achterkant van zijn woning. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met artikel 8, lid 8.2, onder 8.2.8, onder c, van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuidelijke binnenstad". Daarin is bepaald dat dakterrassen niet zijn toegestaan. Het college is niet bereid van dit verbod af te wijken met toepassing van de daarvoor in lid 8.4, aanhef en onder 8.4.8, van de planregels gegeven bevoegdheid (hierna: de afwijkingsbevoegdheid).

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om voor het bouwplan van het bestemmingsplan af te wijken. Weliswaar voldoet het bouwplan aan de voorwaarden voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, maar volgens de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het waarborgen van de privacy van de bewoners van de naastgelegen panden zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij een dakterras.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de privacy van omwonenden niet onevenredig zal worden aangetast. Er is namelijk al sprake van verminderde privacy doordat de gebouwen aan de Keizergracht en Kerkstraat aan de achterzijde uitkijken op tegenovergelegen panden en de binnentuinen en op verschillende plaatsen balkons en dakterrassen zijn aangebracht. Bovendien volgt volgens hem uit jurisprudentie van de Afdeling dat het inherent is aan het leven in een stedelijke omgeving dat sprake is van verminderde privacy. Het college handelt verder volgens hem willekeurig door de omgevingsvergunning te weigeren, terwijl in de omgeving meerdere dakterrassen aanwezig zijn.

2.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3903, behoort de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan tot de bevoegdheid van het college. Het college heeft daarbij beleidsruimte en de rechter moet zich beperken tot de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning niet te verlenen.

2.2.    Zoals de rechtbank bij een onderzoek ter plaatse heeft geconstateerd is het dakterras op korte afstand van de achtergevel van de woning aan de [locatie 2] voorzien, met als gevolg direct zicht in de woning, met name in de keuken. In een aan het college uitgebracht stedenbouwkundig advies van 22 december 2016 is verder geconcludeerd dat er in de huidige situatie geen inkijk is. Er is geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen.

Niet valt in te zien dat het college niet in redelijkheid aan de privacy van de omwonenden meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant]. Ook als, zoals [appellant] betoogt, in het stadscentrum van Amsterdam in het algemeen of in en rond het voorziene dakterras in het bijzonder weinig privacy bestaat, betekent dat niet dat het college een verdergaande aantasting van de privacy van de huidige en de toekomstige bewoners van de woning aan de [locatie 2] mogelijk zou moeten maken. Dat al dakterrassen aanwezig zijn betekent evenmin dat het college dit zou moeten doen.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in het door [appellant] aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor het dakterras heeft kunnen weigeren wegens onevenredige aantasting van de privacy van omwonenden.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] bestrijdt verder een overweging van het college in het besluit op bezwaar dat, omdat de grachtengordel tot het UNESCO werelderfgoed behoort, één van de ruimtelijke uitgangspunten binnen het plangebied behoud en versterking van de waarden van het beschermde stadsgezicht is. Volgens hem, zo begrijpt de Afdeling het betoog, volgt hieruit dat het college om deze reden een verzoek om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid voor het aanleggen van een dakterras in de toekomst zal afwijzen.

3.1.    De door [appellant] gevraagde vergunning is geweigerd vanwege de belangen van privacy van omwonenden en niet met het oog op het werelderfgoed. In de procedure bij de rechtbank, en vervolgens in de huidige hogerberoepsprocedure, is alleen aan de orde of de daadwerkelijk gebruikte weigeringsgrond rechtmatig is en niet een mogelijke andere grond. Overigens heeft het college ter zitting toegelicht dat de status van UNESCO werelderfgoed niet maakt dat het per definitie afwijzend staat tegen het met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid aanleggen van dakterrassen, maar dat alleen medewerking wordt verleend als de impact van dakterrassen op de omgeving zo klein mogelijk is, zoals bijvoorbeeld bij een dakterras met een open hekwerk van ten hoogste 1,20 m.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

4.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het hoger beroep is daarom ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Sevenster


lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019

262-855.