Uitspraak 201809314/1/A1


Volledige tekst

201809314/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend in Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2018 heeft het college zijn beslissing om op 13 april 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op 13 april 2018 naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) aan de Harmelenstraat, ter hoogte van nummer 81, in Den Haag is aangetroffen. Het aanbieden van afval naast een ORAC is in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2010. Omdat in de vuilniszak een poststuk met daarop de naam en het adres van [appellant] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat hij degene is die de vuilniszak naast de afvalcontainer heeft geplaatst en dat hij daarom een gedeelte van de kosten van het verwijderen van de vuilniszak moet betalen.

2.    Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening luidt:

"Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

Artikel 9, eerste lid, luidt:

"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."

3.    [appellant] betoogt dat hij artikel 9 van de Afvalstoffenverordening niet heeft overtreden. Hij voert aan dat hij niet degene is geweest die de vuilniszak voor de ORAC heeft geplaatst. [appellant] stelt dat hij dat nooit doet. Hij merkt op dat hij het juist heel belangrijk vindt dat zijn woonomgeving schoon blijft en dat hij daarom bij de gemeente veelvuldig melding maakt van zwerfaval in de wijk. Verder voert hij aan dat er weliswaar een poststuk met zijn naam en adres erop in de vuilniszak zat, maar dat hij die brief niet heeft ontvangen en dat hij altijd een ander merk vuilniszakken gebruikt. [appellant] merkt ten slotte op dat het voor hem moeilijk is om te bewijzen dat hij niet degene is geweest die de vuilniszak naast de ORAC heeft geplaatst.

3.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Daarbij is onderkend dat het voor de betrokkene lastig of zelfs onmogelijk kan zijn om het bewijsvermoeden te weerleggen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

3.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college [appellant] als overtreder heeft mogen aanmerken. Er mag van worden uitgegaan dat hij de vuilniszak naast de ORAC heeft geplaatst, omdat in de vuilniszak een poststuk met daarop zijn naam en adres is gevonden en [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij desondanks niet degene is geweest die de vuilniszak daar heeft neergezet. De stelling van [appellant] dat hij altijd een ander merk vuilniszakken gebruikt, is niet onderbouwd. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij dit poststuk nooit heeft ontvangen. Dat er weleens pakketten onbeheerd door PostNL zijn achtergelaten, daargelaten of dat juist is, leidt niet tot die conclusie, aangezien de bezorging van pakketten en brieven niet op dezelfde wijze gebeurt. Ook de stelling dat hij vuilniszakken altijd op juiste wijze ter inzameling aanbiedt, is daarvoor onvoldoende. Dat [appellant] vaak melding maakt van zwerfafval in Den Haag, betekent niet dat het niet een keer voor kan komen dat hij toch zelf zijn afval naast de ORAC heeft geplaatst in plaats van er in.

Het betoog faalt.

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Daalder


lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019

262-811.