Uitspraak 201807646/1/R1


Volledige tekst

201807646/1/R1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Beesd, gemeente West Betuwe,

2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Beesd, gemeente West Betuwe,

en

de raad van de gemeente Geldermalsen, thans gemeente West Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Beesd 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft twee afzonderlijke verweerschriften ingediend.

[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2019, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde A], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door P.E.A. Broekmans, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan heeft betrekking op de kern van Beesd. Het plan is volgens de toelichting gericht op het behouden en beheren van de bestaande ruimtelijke en planologische situatie. Het plan neemt in hoofdzaak de bestaande bouw- en gebruikrechten over van het voorheen geldende bestemmingsplan.

2.    [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] en is eigenaar van meerdere kadastrale percelen. Hij keert zich tegen de bestemming die is toegekend aan zijn perceel kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie E,  nummer 1960. [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel aan de [locatie 2] in Beesd. Hij keert zich tegen de beperking van detailhandel en de planbegrenzing.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

[appellant sub 1]

4.    [appellant sub 1] voert aan dat aan zijn perceel met nummer 1960 ten onrechte de bestemming "Agrarisch - Dorpsgebied" is toegekend. Hij wenst dat het perceel de bestemming "Gemengd - Parkweg" krijgt. Het perceel ligt naast de kadastrale percelen sectie E, nummer 1961 en nummer 1962. Op deze percelen bevinden zich het klusbedrijf van [appellant sub 1] en zijn woning. Op perceel 1960 worden hobbymatig dieren gehouden. Van een agrarisch bedrijf is volgens [appellant sub 1] geen sprake.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Agrarisch - Dorpsgebied" in overeenstemming is met het feitelijke gebruik als grasland waarop dieren worden gehouden. Percelen met deze bestemming vormen geen onderdeel van een agrarisch bedrijf, maar dienen ter bescherming van gronden zonder bouwwerken met een agrarisch grondgebruik. De omstandigheid dat het perceel naast een groter stuk grond van [appellant sub 1] ligt heeft geen invloed op het feitelijk gebruik als grasland.

4.2.    Artikel 1, lid 1.9, van de planregels luidt: "agrarisch grondgebruik:

zowel hobbymatig als bedrijfsmatig gebruik van grond voor het telen van gewassen en/of het houden van dieren;"

Artikel 4, lid 4.1.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Agrarisch - Dorpsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. één of meer vormen van agrarisch grondgebruik;

b. behoud, beheer en herstel van aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

c. bescherming van het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gebieden;

[…]".

Artikel 9, lid 9.1.1, van de planregels luidt: "De voor 'Gemengd - Parkweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woondoeleinden;

b. bedrijven in categorie 1 en 2 van de "Staat van bedrijfsactiviteiten" (bijlage 2);

[…]".

4.3.     De bestemming "Agrarisch - Dorpsgebied" voorziet niet alleen in het bedrijfsmatig houden van dieren. Vaststaat dat [appellant sub 1] op het perceel hobbymatig dieren houdt, welk gebruik valt onder de begripsbepaling. Bij de vaststelling van het plan was er geen sprake van een concreet voornemen voor een andere invulling van het perceel. Gezien de feitelijke situatie heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de bestemming "Agrarisch - Dorpsgebied" aan het perceel met nummer 1960 kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

5.    [appellant sub 1] stelt dat het plan is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het perceel met nummer 1960 is van de percelen aan de Parkweg het enige perceel dat de bestemming "Agrarisch - Dorpsgebied" heeft gekregen. De bestemming van het nabijgelegen perceel Parkweg 69 is na het ontwerpplan gewijzigd van "Agrarisch - Dorpsgebied" naar "Gemengd - Parkweg", omdat er geen agrarisch bedrijf werd uitgeoefend en dit ook feitelijk niet mogelijk was. [appellant sub 1] stelt dat bij hem van dezelfde situatie sprake is en dat zijn perceel daarom ten onrechte anders is bestemd.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van gelijke gevallen, omdat het feitelijke gebruik van het perceel Parkweg 69 afwijkt van dat van het perceel van [appellant sub 1]. De grond aan de Parkweg 69 is verhard en er is een paardenbak gelegen.

5.2.    In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Zij neemt daarbij in aanmerking dat aan het perceel Parkweg 69 de bestemming "Gemengd - Parkweg" is verleend vanwege het feitelijke gebruik van de grond. Anders dan het perceel van [appellant sub 1], is de grond aan de Parkweg 69 gedeeltelijk bebouwd, met een verhard erf en een paardenbak. Het perceel met nummer 1960 van [appellant sub 1] is onbebouwd en wordt gebruikt als grasland om dieren op te houden.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

[appellant sub 2]

8.    [appellant sub 2] heeft ter zitting de beroepsgronden over het opnemen in het plan van een inventarisatielijst van de huidige bedrijvigheid en een regeling voor internetwinkels ingetrokken.

9.    [appellant sub 2] voert aan dat de mogelijkheid van kleinschalige detailhandel als bedrijf of beroep aan huis ter plaatse van zijn perceel aan de [locatie 2] moet worden verruimd. [appellant sub 2] geeft aan huis workshops bloemschikken en het opknappen van meubels. Hij verkoopt daarnaast producten, zoals materiaal voor bloemschikken en bloem- en meubelstukken. [appellant sub 2] voert aan dat onduidelijk is of deze vorm van bedrijvigheid door het plan  wordt toegestaan.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat ingevolge artikel 9, lid 9.1.2, onder e, van de planregels detailhandel is toegestaan in ondergeschikte vorm in verband met een beroepsmatige activiteit in of bij een woning. Of de verkoop van goederen in ondergeschikte vorm plaatsvindt, wordt bepaald op basis van de omzet, de inrichting en het aantal bezoekers. Detailhandel als hoofdactiviteit aan de Parkweg past niet binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dat beleid is erop gericht om detailhandel te concentreren in de kern van Beesd. Op die manier versterken de verschillende detailhandelsfuncties elkaar. De vraag of de activiteiten van [appellant sub 2] in overeenstemming zijn met de planregels staat nu niet ter beoordeling, aldus de raad.

9.2.    Artikel 9, lid 9.1.2, van de planregels luidt:

"c Detailhandel

Detailhandel, behoudens de detailhandel zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de "Staat van bedrijfsactiviteiten" (bijlage 2), is uitgesloten, met uitzondering van de opslag en verkoop van tuinmeubelen en vuurwerk ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - tuinmeubelen en vuurwerk".

[…]

e Aan huis gebonden beroep

De uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:

1. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd in ondergeschikte vorm een beperkte verkoop in verband met een beroepsmatige activiteit in of bij een woning;

2. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroepsmatige activiteiten in gebruik is, zulks met een maximum van 45 m2;

3. door degene die de activiteit gaat ontplooien, dient te worden aangetoond dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied. De aanleg van overige parkeervoorzieningen mag niet tot gevolg hebben dat er een onevenredige aantasting van het groene karakter van de omgeving plaatsvindt."

9.3.    Ingevolge artikel 9, lid 9.1.2, onder c, van de planregels is het uitgangspunt dat detailhandel binnen de bestemming "Gemengd - Parkweg" is uitgesloten. Volgens de nota van zienswijzen is het gemeentelijk ruimtelijk beleid erop gericht om detailhandel te concentreren in de kern van Beesd, zodat de verschillende detailhandelsfuncties elkaar versterken.  Uitzonderingen op de hoofdregel gelden voor de in de categorieën 1 en 2 van de "Staat van bedrijfsactiviteiten" genoemde vormen van detailhandel en voor detailhandel in verband met een aan huis gebonden beroep. Laatstgenoemde vorm van detailhandel mag slechts in ondergeschikte vorm in verband met een beroepsmatige activiteit in of bij een woning aanwezig zijn. Of er sprake is van detailhandel in ondergeschikte vorm wordt bepaald op basis van de omzet, de inrichting en het aantal bezoekers. De Afdeling acht de regeling voor beperking van detailhandel binnen de bestemming "Gemengd - Parkweg" voldoende duidelijk. Verder is de Afdeling van oordeel dat gelet op het genoemde beleid de raad in redelijkheid binnen de bestemming "Gemengd - Parkweg" de mogelijkheid van detailhandel heeft kunnen beperken tot de in artikel 9, lid 9.1.2, onder c en e, van de planregels genoemde gevallen. De vraag of de vorm van bedrijvigheid die [appellant sub 2] uitoefent in overeenstemming is met het plan, is een handhavingskwestie die niet aan de orde kan komen bij de vaststelling van het bestemmingsplan als zodanig.

Het betoog faalt.

10.    [appellant sub 2] voert tot slot aan dat het gerealiseerde parkeerterrein voor vrachtwagens ten onrechte niet in het plangebied is opgenomen. Het parkeerterrein is door [appellant sub 2] gerealiseerd aan de achterzijde van zijn perceel om de ruimtelijke uitstraling aan de voorzijde te bewaren. Het parkeerterrein is gelegen buiten het plangebied. [appellant sub 2] wenst dat het bouwvlak wordt vergroot en de mogelijkheid van parkeren daarin wordt opgenomen. Volgens [appellant sub 2] kan worden voorkomen dat op het perceel wordt gebouwd door een beperking in het plan op te nemen waaruit volgt dat op het perceel slechts mag worden geparkeerd.

10.1.    De raad voert aan dat de plangrens is gebaseerd op de agrarische bouwpercelen uit het geldende plan en dat de plangrens aansluit bij de plangrens van het bestemmingsplan "Buitengebied 2018". Het parkeerterrein is illegaal gerealiseerd. De raad vindt het niet wenselijk dat de buitenopslag en het parkeerterrein verder worden verplaatst richting het buitengebied omdat zij de agrarische gronden aldaar wil behouden. Gelet daarop maakt het parkeerterrein geen onderdeel uit van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.

10.2.    Vaststaat dat de grond waarop het parkeerterrein is gevestigd buiten het plangebied valt. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gelet op het belang van het behouden van de agrarische gronden in het buitengebied niet wenselijk is om de grond waarop het parkeerterrein is gevestigd bij het plangebied te betrekken. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019

191-927.