Uitspraak 201904239/1/R2 en 201904239/2/R2


Volledige tekst

201904239/1/R2 en 201904239/2/R2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland en het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Cornelia Emil Sandströmweg Zierikzee" vastgesteld.

Bij besluit van 18 april 2019 heeft het college aan Allévo Zorg en Dienstverlening een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van, het brandveilig gebruik van en een uitweg voor, woonzorgcentrum Cornelia te Zierikzee.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 augustus 2019, waar [appellant A], is verschenen. Verder zijn het college en de raad, vertegenwoordigd door J. de Vet-Ocké en mr. R.B.J. van Vooren, verschenen.

Allévo Zorg- en Dienstverlening, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is ter zitting als partij gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook geen ander beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.    De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Voor de mogelijkheid van beroep worden op grond van artikel 8.3, eerste lid, van de Wro de besluiten die tegelijk bekend zijn gemaakt als één besluit aangemerkt.

Inleiding

3.    Het plan en de vergunning maken het mogelijk om het zorgcentrum Cornelia te verplaatsen. Het huidige pand, gevestigd aan de Emil Sandströmweg 2, is verouderd. Gekozen is voor vervangende nieuwbouw ter plaatse van de voormalige hockeyvelden aan deze weg, op ongeveer 300 meter ten westen van het huidige pand. In de plantoelichting staat dat het bouwen van het zorgcentrum op een nieuwe locatie als voordeel heeft dat de bewoners maar één keer hoeven te verhuizen, er geen tijdelijke voorziening hoeft te worden opgericht en het nieuwe gebouw optimaal ontworpen kan worden.

4.    [appellant] woont ongeveer 40 meter ten noorden van de gronden waarop het plan een nieuw pand mogelijk maakt. Zij is het niet eens met deze verplaatsing en de wijze waarop het nieuwe pand wordt vormgegeven. Haar beroepsgronden zijn tegen het bestemmingsplan gericht en gaan kort gezegd over de hinder en overlast die zij bij haar woning verwacht en over de omstandigheid dat de gemeente zich volgens haar niet houdt aan het eigen woord (toezeggingen, beleid en uitgangspunten voor het plan). De voorzieningenrechter gaat hieronder in op de afzonderlijke beroepsgronden.

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Gemeente wijkt af van eigen voornemens

6.    [appellant] meent dat de gemeente niet zonder overleg met de omwonenden mocht afwijken van de plannen die staan beschreven in de brief van 17 januari 2012 over de herontwikkeling van het Sportpark Bannink (de voormalige hockeyvelden). De gemeente was voornemens een nieuw schoolcomplex inclusief gymzaal te realiseren. In die brief staat dat belanghebbenden worden geïnformeerd over de stand van zaken in het proces en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om mee te denken over de ontwikkeling van deze locatie en over de invulling van de buitenruimte. Dat is niet of onvoldoende gebeurd.

6.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de brief die [appellant] noemt, afkomstig is van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente en niet van de gemeenteraad. De raad is het orgaan dat bevoegd is om het bestemmingsplan vast te stellen. Daarnaast wordt in de brief weliswaar de intentie van het college uitgesproken om een nieuw schoolcomplex inclusief gymzaal te realiseren en wordt verwezen naar de intentie van de gemeenteraad in 2010 om buitensportvoorzieningen te clusteren, maar deze intentie, voor zover deze aan de raad is toe te schrijven, is niet zo ondubbelzinnig en concreet gericht op een ander plan dan is vastgesteld dat de raad zich daar in 2019 aan gebonden moest achten. Dit betekent dat [appellant] zich niet met succes erop kan beroepen dat jegens haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat op de voormalige hockeyvelden geen zorgcomplex gevestigd zou worden.

6.2.    Over de vraag of belanghebbenden en omwonenden voldoende bij de procedure zijn betrokken oordeelt de voorzieningenrechter dat de wettelijke inspraakprocedure is gevolgd. In dat opzicht is de procedure correct verlopen. Verder is gebleken dat voorafgaand aan deze procedure op verschillende manieren inspraak is geboden en informatie is gegeven.

6.3.    De beroepsgrond over de intenties van de gemeente uit 2012 en over de informatievoorziening en inspraak van belanghebbenden slaagt niet.

Strijd met beleid van de gemeente en de uitgangspunten voor het plan.

7.    Volgens [appellant] is het plan in strijd met het beleid van de gemeente dat is vastgelegd in de Structuurvisie 2030. Ook wordt niet voldaan aan het beleid om in de centrumschil te streven naar een stedelijke campus. Een stedelijke campus heeft een bebouwingspercentage van ongeveer 28%, terwijl het plan uitgaat van een bebouwingspercentage van ongeveer 40%. Verder stelt zij dat het plan niet in overeenstemming is met de ruimtelijke uitgangspunten voor het plan zelf, zoals deze staan geformuleerd in paragraaf 2.3 van de plantoelichting. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het moeilijker en minder aantrekkelijk wordt om vanuit haar woning het groene gebied en het centrum van Zierikzee te bereiken, beide ten zuiden van het plangebied.

7.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat er weliswaar een ontwerp voor de Structuurvisie 2030 is gepubliceerd, maar dat deze niet is vastgesteld. Om die reden kan het beroep op deze Structuurvisie niet slagen.

7.2.    Over het uitgangspunt voor een stedelijke campus heeft de raad op de zitting toegelicht dat de structuurvisie uit 2002 inderdaad uitgaat van een campusachtige inrichting voor die delen van Zierikzee waarin ook het plangebied ligt. De raad meent echter dat het plan aan dat uitgangspunt voldoet.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het maximale bouwpercentage dat uit de verbeelding volgt, in combinatie met de voorziene groene inrichting van het plangebied voldoet aan de uitgangspunten zoals deze zijn te vinden in het genoemde beleid. In het beleid wordt inderdaad gesproken over een inrichting als campus, maar een campusachtige inrichting betekent nog niet dat de bebouwing tot 28% beperkt moet worden. [appellant] stelt weliswaar dat in de gemeente Breda dit percentage is gebruikt voor een gebied met een uitstraling van een stedelijke campus, maar de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland is daaraan niet gebonden. Gelet op de bebouwing die het plan mogelijk maakt in combinatie met de beoogde inrichting van het terrein op de terreininrichtingstekening die bij het plan hoort, kon de raad zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het plan in overeenstemming is met het beleid om tot een campusachtige inrichting te komen.

7.3.    Over de uitgangspunten van het plan stelt de voorzieningenrechter vast dat de afbeelding in de plantoelichting die [appellant] noemt, uitgaat van de mogelijkheid om via twee routes van het noorden naar het zuiden van het plangebied te komen. Er is een route ten westen van het zorgcentrum en een route ten oosten van het zorgcentrum (tussen het zorgcentrum en de bestaande brede school). Omdat het bouwvlak niet het gehele plangebied van west naar oost bestrijkt, is aan dit uitgangspunt voldaan. Verder blijft aan beide zijden van het bouwvlak ruimte over om een groene inrichting te creëren.

Een groene inrichting is ook weergegeven op de terreininrichtingstekening en het groeninpassingsplan. Deze tekening en het groeninpassingsplan zijn als bijlagen 1 en 2 bij de planregels gevoegd. In artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels staat dat gebouwen slechts in gebruik mogen worden genomen als deze landschappelijk zijn ingepast conform deze bijlagen.

7.4.    De beroepsgrond over het beleid en de uitgangspunten slaagt niet.

Verkeersonderzoek

8.    [appellant] is van mening dat het onderzoek dat de raad heeft uitgevoerd naar de toename van het verkeer onjuistheden bevat. Hierdoor is onder andere de overlast door geluid en luchtvervuiling onderschat die deze toename bij en rond haar woning zal opleveren. Ook is daardoor onvoldoende rekening gehouden met de verkeersveiligheid in de toekomstige situatie. Concreet stelt zij dat in het onderzoek niet de verkeerseffecten van alle geplande woningen in de omgeving zijn betrokken, omdat uit de woningmarktafspraken Regio Schouwen-Duiveland uit 2014 volgt dat tot 2023 nog 480 woningen worden gebouwd, maar rekening is gehouden met 250 woningen. Daarnaast is de autonome groei van het verkeer lager ingeschat dan volgt uit de cijfers van het kennisinstituut voor mobiliteitsbeleid. Ter zitting heeft [appellant] ook gewezen op de al bestaande drukte op de Emil Sandströmweg door het brengen en halen van kinderen bij de brede school naast het plangebied.

8.1.    In de plantoelichting staat dat in 2017 de verkeersintensiteit op de Emil Sandströmweg 3.614 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm) is. Dit aantal is gebaseerd op verkeerstellingen en is niet bestreden door [appellant]. Hierbij is de autonome toename van het verkeer tot 2028 opgeteld en de te verwachten verkeersgeneratie door het geplande zorgcentrum. Dat resulteert in 4.372 mvt/etm. De raad is voor de toename als gevolg van het zorgcentrum uitgegaan van de meest negatieve situatie, omdat geen rekening is gehouden met het beëindigen van het gebruik van het bestaande zorgcentrum aan dezelfde weg. In de plantoelichting staat dat de Emil Sandströmweg op basis van de functie als erftoegangsweg een maximaal wenselijke verkeersintensiteit heeft van 5.000/6.000 mvt/etmaal. Dit is gebaseerd op het Handboek verkeersveiligheid' CROW publicatie 261, 2012. Om die reden is er voldoende capaciteit voor het plan en voldoende restcapaciteit aanwezig voor de verdere ontwikkeling van de woonwijk Noorderpolder met 250 extra woningen.

8.2.    Over het standpunt van [appellant] dat de raad geen rekening heeft gehouden met alle woningbouwplannen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De raad heeft toegelicht dat de plannen die [appellant] noemt in de eerste plaats nog niet in zogenoemde harde plannen zijn vastgelegd. Ten tweede heeft een aantal van deze plannen betrekking op de noordzijde van de Noorderpolder, zodat deze niet kunnen ontsluiten via de Emil Sandströmweg. De fysieke toegang naar de Emil Sandströmweg wordt geblokkeerd door een bussluis. [appellant] heeft dit niet weerlegd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om te oordelen dat de raad onjuiste gegevens heeft gebruikt voor het bepalen van de toename van het verkeer door woningbouwplannen.

8.3.    De voorzieningenrechter overweegt verder dat de gegevens over de autonome groei van het kennisinstituut voor mobiliteitsbeleid betrekking hebben op het hoofdwegennet en niet op een weg binnen de bebouwde kom zoals de Emil Sandströmweg. De raad kon in redelijkheid uitgaan van een autonome groei van 1% en hoefde niet van een hoger percentage uit te gaan.

8.4.    Omdat er verder geen concrete argumenten zijn ingebracht op grond waarvan de raad de toename van overlast en onveiligheid op de Emil Sandströmweg heeft onderschat, slaagt deze beroepsgrond niet.

Verlies van uitzicht en aantasting privacy

9.    [appellant] meent dat het plan een te zware aantasting van haar woon- en leefklimaat veroorzaakt, omdat zij haar uitzicht op de historische binnenstad verliest en haar privacy wordt aangetast doordat op een nu ongebruikt terrein dag en nacht gewoond gaat worden.

9.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat in het algemeen aan een bestaande situatie en een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Daarnaast bestaat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht.

Het plan maakt de bouw mogelijk van een gebouw met een maximale hoogte van gedeeltelijk 6 meter en op een aantal plaatsen 7,5 meter. Dat is in een stedelijke omgeving als deze geen onredelijke hoogte. Verder is de kortste afstand tussen de bebouwing die het plan mogelijk maakt en de bestaande woningen aan de Bermsloot ongeveer 40 meter. Gelet op de bouwhoogte die het plan mogelijk maakt en deze afstand wordt hierdoor de privacy van [appellant] niet aanmerkelijk aangetast.

De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de raad in redelijkheid meer gewicht kon toekennen aan de belangen die met de bouw van het zorgcentrum zijn gediend dan aan de belangen van [appellant] op behoud van een vrij uitzicht naar het zuiden en het voorkomen van bewoning binnen het plangebied.

9.2.    De beroepsgrond over het verlies van uitzicht en privacy slaagt niet.

Overlast bouwactiviteiten

10.    [appellant] vreest dat de bouwactiviteiten voor het plan overlast zullen veroorzaken. Dit heeft echter geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure over het plan niet aan de orde komen. De voorzieningenrechter moet deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing laten.

Slotoverwegingen

11.    Op grond van de voorgaande overwegingen is het beroep van [appellant] ongegrond. Het plan blijft daarom in stand.

Daarom is geen reden het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep ongegrond;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Scheele
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019

723.