Uitspraak 201803501/2/R1


Volledige tekst

201803501/2/R1.
Datum uitspraak: 31 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Barneveld,

en

de raad van de gemeente Barneveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:311, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 7 maart 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Thorbeckelaan-Groen van Prinstererlaan" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij brief van 23 mei 2019 een nadere motivering van het besluit van 7 maart 2018 toegezonden.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant A] en [appellant B] op 21 juni 2019 een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, voor zover het betreft het niet kwalificeren van de "Stedenbouwkundige visie Barneveld-Noordwest" (hierna: de stedenbouwkundige visie) als beleid en het niet kwalificeren van de woonbebouwing als "wonen op de tweede rang". Voorts is in de tussenuitspraak overwogen dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd wat betreft het verband tussen de aanvullende stedenbouwkundige beoordeling en de stedenbouwkundige visie.

1.1.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het plan vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 7 maart 2018 is gegrond, zodat dit besluit dient te worden vernietigd.

Nadere motivering

2.    In de stedenbouwkundige visie staat dat regelmatig verzoeken binnen komen om op achter woningen gelegen terreinen woningen te mogen bouwen, het zogeheten "wonen op de tweede rang". Degelijke verzoeken worden beoordeeld aan de hand van de daarin genoemde criteria, zoals woonkwaliteit, ontsluiting, oriëntatie op het openbaar gebied en kavelafmeting. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen toereikend te motiveren in hoeverre de voorziene ontwikkeling zich verhoudt tot de beleidsuitgangspunten in deze visie, dan wel een gewijzigd of een nieuw besluit te nemen. Daartoe diende de raad in het bijzonder aandacht te besteden aan de beoogde woning waarvan het bouwvlak het dichtst bij de woningen van [appellant A] en [appellant B] is gelegen.

2.1.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij brief van 23 mei 2019 een nadere motivering van het besluit van 7 maart 2018 toegezonden. In deze motivering gaat de raad in op de stedenbouwkundige visie en geeft hij een motivering voor het afwijken daarvan.

2.2.    De Afdeling zal - gelet op de nadere motivering - beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit van 7 maart 2018 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand kunnen blijven.

3.    [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met de nadere motivering. In de zienswijze betogen zij dat de raad ten onrechte van het beleid is afgeweken, nu de ontwikkeling leidt tot een aantasting van hun uitzicht en privacy. Daartoe wijzen zij op de in de stedenbouwkundige visie genoemde aspecten woonkwaliteit en kavelafmeting. Volgens hen kan de raad niet volstaan met een verwijzing naar de maximale bouwmogelijkheden die het voorgaande plan bood en de diepte van hun achtertuinen.

3.1.    De Afdeling stelt voorop dat de raad kan afwijken van zijn beleid, indien deze afwijking deugdelijk wordt gemotiveerd. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de tussenuitspraak betreft de situatie in het plan "wonen op de tweede rang" en voldoet het plan niet aan de in de stedenbouwkundige visie genoemde kavelafmetingen. In de tussenuitspraak is onder meer overwogen dat de diepte van de achtertuin van een voorziene woning ongeveer 5 m is, terwijl die afstand - uitgaande van de stedenbouwkundige visie - 10 m dient te zijn.

3.2.    Blijkens de nadere motivering heeft de raad ervoor gekozen om de woningbouw, in afwijking van het beleid, alsnog toe te staan, omdat het plan volgens hem geen afbreuk doet aan het beoogde doel van deze visie om enerzijds een volwaardig woonperceel te realiseren en anderzijds een stedenbouwkundig aanvaardbare inpassing mogelijk te maken. Daartoe heeft de raad onder meer toegelicht dat in het voorliggende geval sprake is van vrijstaande woningen met een oprit en garage, terwijl hij bij het opstellen van de stedenbouwkundige visie - in het bijzonder de kavelafmetingen - andere typen woningen voor ogen heeft gehad. Daarbij wijst de raad ook op de omstandigheid dat de stedenbouwkundige visie als bijlage bij het vorige plan is opgesteld. Gelet op deze toelichting en nu in de stedenbouwkundige visie staat dat de visie bedoeld is om oplossingsrichtingen en randvoorwaarden te formuleren voor verbeteringen en nieuwe ontwikkelingen, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat in het voorliggende geval geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de kavelafmetingen uit de stedenbouwkundige visie.

3.3.    Verder heeft de raad toegelicht dat weliswaar niet wordt voldaan aan de kavelafmetingen zoals deze zijn genoemd in de stedenbouwkundige visie, maar dat de aspecten in de stedenbouwkundige visie, met name de woonkwaliteit en de kavelafmeting, in samenhang met elkaar dienen te worden beoordeeld. Volgens de raad is de beoogde ontwikkeling stedenbouwkundig aanvaardbaar en passend in de directe omgeving. Daartoe heeft hij nader toegelicht dat de woningbouw wordt gerealiseerd rondom een gemeenschappelijk erf en dat de beoogde woningen verspringen ten opzichte van elkaar. Verder is sprake van een bebouwde omgeving met vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen, aldus de raad. Volgens de raad is ook in de afweging betrokken dat aan het perceel in het vorige plan de bestemming "Maatschappelijk" was toegekend met ruime gebruiks- en bouwmogelijkheden. In dat verband wijst de raad erop dat ter plaatse van het perceel maximale bouwhoogten van 5 en 8 m en maximale goothoogten van 4 en 7 m golden, terwijl in het voorliggende geval sprake is van een maximale bouw- en goothoogte van 7,5 m en 3,5 m. De afwijkende kavelafmetingen hebben in zoverre geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B], aldus de raad. Daarbij wijst de raad ook op de omstandigheden dat de diepte van de achtertuinen van de percelen van [appellant A] en [appellant B] ongeveer 20 m is en de percelen een maximale bouw- en goothoogte van 11 m en 6 m hebben.

3.4.    De Afdeling stelt vast dat de raad in zijn nadere motivering de stedenbouwkundige visie heeft aangemerkt als beleid en de woningbouw heeft beoordeeld aan de hand van de daarin genoemde criteria voor "wonen op de tweede rang". Verder heeft de raad een motivering voor het afwijken van het beleid gegeven, omdat het plan niet voldoet aan de kavelafmetingen uit de stedenbouwkundige visie. Daarbij is hij in het bijzonder ingegaan op de voorziene woning waarvan het bouwvlak het dichtst bij de woningen van [appellant A] en [appellant B] is gelegen. In zoverre heeft de raad op een juiste wijze uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afwijkende kavelafmetingen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B]. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de raad ten onrechte rekening heeft gehouden met de bouwmogelijkheden in het vorige plan en de toegestane maatvoering in de omgeving doet hier niet aan af, alleen al omdat de woonkwaliteit van omringende woningen ook een aspect is dat volgens de stedenbouwkundige visie dient te worden betrokken bij de beoordeling. Voorts heeft de raad toegelicht dat de genoemde aspecten in samenhang met elkaar dienen te worden beoordeeld. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad de afwijking van het beleid zoals neergelegd in de stedenbouwkundige visie deugdelijk heeft gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.    De Afdeling ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 7 maart 2018 in stand blijven.

Proceskosten

5.    De raad dient op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van 7 maart 2018, waarbij de raad van de gemeente Barneveld het plan "Thorbeckelaan-Groen van Prinstererlaan" heeft vastgesteld;

III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Barneveld tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.322,36 (zegge: duizenddriehonderdtweeëntwintig euro en zesendertig cent), waarvan € 1.280,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Barneveld aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Michiels   w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019

191-909.